Voordat het laat wordt – de nieuwste Kader Abdolah over terug naar huis

BESTEL VOORDAT HET LAAT WORDT

Er zijn boeken die je tijdens het lezen weglegt om aan je eigen pad te denken. Ze doen je ziel ontwaken. Deze roman neemt je mee naar de plek waar je zou moeten zijn. Kader Abdolah wil terug naar huis, het is genoeg geweest. Maar terugkeren is onmogelijk: in Iran zal hij worden gearresteerd. Met een vals paspoort en onder een andere naam weet hij op sluwe wijze via Iraaks Koerdistan zijn vaderland binnen te komen en hij bereikt zijn ouderlijk huis, hoog in de bergen; maar zijn moeder, die alles is vergeten, herkent hem niet. Kader Abdolah is terug, maar nu hij daar eenmaal is, komt hij erachter dat hij zich heeft vergist. Zijn ouderlijk huis was niet de plaats waarnaar hij verlangde: die plaats was nog onbereikbaarder dan hij dacht.

Wandelend door de bergen en langs ravijnen komt hij terecht in het oude observatorium van de familie. Daar hebben zijn voorvaderen met zelfgemaakte telescopen de hemelen door de eeuwen heen geobserveerd. De schrijver neemt ons met die telescopen mee naar ons oorspronkelijke thuis, naar de plek waar we allemaal vandaan komen. Ook richt hij zijn kijker op de steden van het vaderland, waar vrouwen in opstand zijn gekomen tegen de geestelijke macht.

Met ‘Voordat het laat wordt’ snijdt Kader Abdolah een belangrijk thema van deze tijd aan. Het is een boek dat alleen hij kon schrijven. Dit werk is opnieuw het bewijs van zijn enorme literaire verbeeldingskracht.

Kader Abdolah (Iran, 1954) is niet alleen de schrijver van grote romans als Het huis van de moskee, Salam Europa! (longlist ECI Literatuurprijs 2017) en Op zoek naar Ramona, maar ook de vertaler en bezorger van grote klassieke meesterwerken uit de wereldliteratuur, zoals De Koran, 1001 nacht en Wat je zoekt, zoekt jou, die in Nederland heel succesvol waren.

BESTEL VOORDAT HET LAAT WORDT

PROLOOG

In het hoofd van elke mens graast een koe

En zo sprak Zarathoestra:

In den beginne was Ahura Mazda.
Hij leefde in een onbegrensde ruimte van licht.
En Hij bezat alle kennis.
Om Zijn wereld te scheppen, veranderde Hij het onstoffelijke tot het stoffelijke.
Hij maakte vuur van licht, wind van vuur, water van wind en de aarde van water.
En zo zit in de kern van alles water en vuur.

En met behulp van blijdschap maakte Hij de hemel, groot en onbeperkt in een ovale gestalte.
Want Hij achtte blijdschap een noodzakelijk bestanddeel voor de mens die Hij wilde maken.

De mens als Zijn ultieme doel.
En toen bedacht Hij de koe.
De koe in Zijn verbeelding was groot, haar kleur was wit en ze straalde als de maan.
Ahura Mazda schiep gras voor de koe.
Het gras was hoog, zonder vertakkingen, zonder beschermende laag, zonder stekels maar knapperig, zoet en groen.

Alles was nu klaar.
En Ahura Mazda begon met Zijn doel van de schepping: de mens.

1

Genoeg is genoeg.
Ik ging terug.
Dertig jaar lang van thuis, van huis weg zijn, was genoeg geweest.
Ik moest terug.
Anders werd het laat.
Ik liet dus alles achter en ging weg.
Maar ik wist niet wat ik in plaats van dat alles zou krijgen.

Weggaan, je taal, je ouderlijk huis en alles achterlaten is een geschenk van de mens aan zichzelf, en voor een kunstenaar zelfs een noodzakelijke stap. Maar die stap kan slechts tot een bepaald moment zijn vruchten afwerpen. Na dat moment gaat de kracht ervan verloren en keert het proces zich tegen zichzelf. Ik was op dat punt beland, en ik wilde terug naar huis, naar de plek waar ik vandaan kwam. Daar was ik al eerder achter gekomen, maar door het bewind van de geestelijken in mijn vaderland kon ik niet terugkeren. En zo te zien gaat dat regime niet voorbij tijdens mijn resterende levenstijd. Daarom besloot ik om niet te zitten wachten, ik liet alles achter en ik ging.

Nu ben ik op de plek waar ik zou moeten zijn, waar ik thuishoor. Zo is het gegaan. En ik zit nu achter het antieke houten bureau van mijn grootvader, van mijn overgrootvader, van mijn betovergrootvader, en ik schrijf om alles uit te leggen. Alles wat gebeurd is, en alles wat nog gaat gebeuren.

2

Mijn boeken zijn in vele talen vertaald, maar met een paar van die vertalingen voelde ik me blijer en meer betrokken. Dat zijn de vertalingen die eigenlijk illegaal zijn uitgegeven, waar ik niks voor betaald kreeg. Daar horen ook de Koerdische vertalingen bij, die in het Koerdistan van Irak werden uitgegeven. Ik was daar populair, omdat de Koerdische lezers zich thuis voelden in mijn boeken. Ik ben er een paar keer uitgenodigd om de presentaties van de vertalingen bij te wonen, maar ik durfde niet te gaan, want de bebaarde mannen van het regime van de geestelijken zijn ook daar erg aanwezig en actief. Ze zouden me meteen ontvoeren, in de gevangenis zetten en iets van me maken waardoor ik mezelf niet meer zou kunnen zijn.

De man die mijn Koerdische vertaling maakte is een mooi mens, ik heb hem een paar keer ontmoet. Tijdens onze eerste ontmoeting kwam hij langs bij mij thuis. Hij had een exemplaar van de vertaling meegenomen, en een doos gedroogde vijgen uit Koerdistan. Hij had een klassiek pak aan, het soort pak dat je tijdens een belangrijke gelegenheid draagt.

‘Uw lezers willen graag dat u een keer naar Erbil komt,’ zei hij. ‘Wie weet,’ zei ik.
Een paar jaar later kwam hij nog een keer langs. Dit keer had hij drie vertaalde boeken meegenomen.
Nadat we een glaasje thee hadden gedronken en over de situatie in Koerdistan hadden gepraat, nam ik hem in vertrouwen en zei ik: ‘Ik wil terug naar huis. Dertig jaar ballingschap is genoeg geweest, ik kan niet langer wachten tot ze me het land in laten. En ondertussen zit mijn moeder in mijn ouderlijk huis op mijn terugkomst te wachten.’

Hij luisterde aandachtig, maar ik aarzelde toch om mijn overpeinzingen verder met hem te delen.
Ik liet een stilte vallen, stond op en bood hem nog een glaasje thee aan.
Toen ik hem het glaasje overhandigde, zei ik: ‘Laat ik het zo zeggen: ik overweeg om illegaal het vaderland binnen te gaan. Onbegonnen werk, maar toch wil ik het doen. Anders wordt het laat.’

Met grote ogen keek de vertaler me aan. Ik zei wat ik hem eigenlijk wilde zeggen: ‘Kan je iets voor me doen?’
‘Graag, maar wat zou ik voor u kunnen betekenen?’
‘Wil je van je connecties gebruikmaken en informeren of het mogelijk is dat iemand me via het Koerdistan van Irak naar het Koerdistan van Iran terugsmokkelt?’
‘Terugsmokkelt?’ zei hij verbaasd en hij zette zijn glas neer.
‘Ja, terug. Ik heb mijn beslissing genomen, ik wil de rest van mijn leven thuis doorbrengen.’

Hij maakte het bovenste knoopje van zijn nieuwe overhemd los. Hij leek eigenlijk zijn colbert te willen uitdoen, maar hij was een ware Koerd: dat zou hij in de aanwezigheid van een schrijver nooit doen.
Met zijn traditionele zakdoek veegde hij het zweet van zijn voorhoofd.
‘Even nadenken,’ zei hij. ‘Ik ga kijken wat ik kan doen.’

Een paar maanden later kreeg ik een mail van hem, en we ontmoetten elkaar weer.
‘Ik heb een paar contacten gelegd,’ zei de vertaler. ‘Er zijn mogelijkheden. Maar ik hoef u niet te vertellen dat het een erg riskante onderneming is.’
Vroeger, in mijn studententijd, had ik een mooie lange baard, het was in de hippietijd. Uit die tijd was alleen mijn lange snor overgebleven, en die leek erg op een Koerdische snor. Toen het zover was, pakte ik een rugzak en vloog ik naar Turkije om vanuit daar naar Erbil te gaan.

3

Ik kon het niet geloven, opeens was ik in Erbil.
Ik hou van die stad, ik hou van nieuwe ervaringen. Ik hou van opnieuw beginnen.
Het is belangrijk om soms opeens met iets totaal anders bezig te zijn, om iets toe te voegen aan wie je bent.
Erbil is een stad die zelf ook een grote verandering heeft ondergaan: van een provinciestad is het een hoofdstad geworden, de hoofdstad van Irakees Koerdistan.
Het was opeens een stad van hoop geworden voor miljoenen Koerden in Iran, in Turkije, in Syrië en in Armenië.
De stad heeft iets van een droom, een soort verlangen dat gerealiseerd wordt.

De Koerden hebben altijd gedroomd van een eigen staat, van een Groot-Koerdistan. Iets wat onmogelijk leek, maar met Erbil mogelijk bleek te worden. Het was weliswaar nog geen Koerdistan als een zelfstandig land, maar wel een autonoom Koerdistan dat bij Irak hoorde.
En opeens was ik daar.
Eén gedachte bood me houvast: ik ga, en we zullen wel zien wat er gebeurt.

Vanaf het kleine vliegveld van Erbil ging ik met een bus naar het centrum van de stad, waar mijn vertaler me bij het busstation opwachtte.
Het was donker toen ik uit de bus stapte. De vertaler had traditionele Koerdische kleding aan, waardoor ik hem niet meteen herkende.
Hij verwelkomde me en we liepen naar een klein eetcafé in de bazaar, dat iets van de eethuizen van de vertellingen van Duizend-en-een-nacht had.
We namen plaats aan een kleine tafel in een hoek, die je van buiten niet kon zien.

‘Ik blijf niet lang,’ zei de vertaler en hij bestelde twee glaasjes thee.
We dronken onze thee en praatten kort over de ontwikkelingen in de stad. Ik zag dat hij ontspannen in zijn stoel zat. Nadat hij het laatste slokje van zijn thee had gedronken, reikte hij me onder de tafel een paspoort aan. Voor dit illegale paspoort had ik hem eerder contant betaald.
Ik legde het op mijn schoot en bladerde er voorzichtig doorheen. Ik had een nieuwe naam: Refiq Foad.
Ik bedankte hem en gaf hem onder de tafel mijn echte paspoort, ter bewaring.

‘Er komt straks iemand anders om u mee te nemen,’ zei hij. ‘Bestel iets te eten en blijf zitten tot die man er is.’
Hij stond op en ging er meteen vandoor. Ik bleef alleen achter met mijn nieuwe paspoort.
Ik dacht even na over wat ik zou moeten doen als er niemand kwam. Het antwoord wist ik wel; ik zou in Erbil blijven met mijn valse paspoort, en ik zou als Refiq Foad met een nieuw leven beginnen.
Maar zover was het nog niet, en ik had honger.

Een lekkere etensgeur hing in het café; ik keek wat anderen aten, het was een soort soep met brood. Ik bestelde hetzelfde.
De soep was heerlijk, en het brood was oorspronkelijk, maar nog honderd keer heerlijker was het avontuur van de terugreis waaraan ik begonnen was. Ik had dertig jaar lang geschreven in een taal die me dierbaar was maar niet de mijne was, en mijn werk had zijn vruchten afgeworpen. Daarom was dit het moment om ermee te stoppen en met iets nieuws te beginnen.

Het liefst wilde ik in mijn eigen taal gaan schrijven, in de oude Perzische taal van mijn voorvaderen. Ik was ooit met die taal begonnen als jonge schrijver, toentertijd waren er zelfs twee boeken van mij gepubliceerd. Nu was het mijn droom om de resterende tijd van mijn leven hoog in de bergen door te brengen, bij mijn ouderlijk huis en in mijn eigen taal.
Ik at mijn soep op, bestelde nog een glaasje thee en wachtte op de man. De vertaler had me gezegd dat de vreemdeling me bij binnenkomst met deze woorden zou begroeten: ‘Salam eleikom, Refiq Foad. Wat een toeval. Wat doet u hier?’
Ik wachtte.

4

Wachtend op die man in dat eetcafé kwamen er herinneringen in me op. Herinneringen uit de tijd van Saddam Hoessein, toen hij president van Irak was. Niet te geloven dat ik hem van begin tot eind heb meegemaakt. De Irakese Koerden wilden hun onafhankelijkheid, en Saddam bombardeerde ze met chemische wapens. Vrouwen, kinderen en eigenlijk iedereen stierf in de straten. Een pijnlijke scène uit die tijd heb ik nog duidelijk op mijn netvlies staan: een vader in Koerdische kleding die zijn zoon wilde redden, en allebei lagen ze dood op de stoep.

Autonomie voor de Koerden bleek onbegonnen werk, maar een droom werd gerealiseerd: Saddam werd opgehangen voor de misdaden die hij jegens de menselijkheid begaan had.
In het Koerdistan van mijn vaderland werden dezelfde misdaden gepleegd door de geestelijken.

Ik hoorde dat er een motor voor de deur stopte, en een Koerdische man van een jaar of vijftig met een hoofddeksel kwam het café binnenlopen.
Hij was ongeschoren en zag eruit als een bergbewoner met een hard gezicht en grove handen. Hij had kleine, scherpe bruine ogen die als juwelen diep vanuit zijn oogkassen alles in de gaten hielden. Ik beschrijf de smokkelaar hier weliswaar in vertrouwen op papier, maar eigenlijk moet je niets van je smokkelaar onthouden en ook niks aan hem vragen. Hoe minder je weet, des te beter, want als je gearresteerd wordt, zijn de eerste vragen: ‘Wie was de smokkelaar, hoe heette hij, hoe zag hij eruit?’
Daarom moet je eigenlijk je mond houden en je ogen sluiten wanneer je je smokkelaar ontmoet.

Hij had een zwarte tas bij zich en het stof van de weg lag nog op zijn schouders. Hij liet zijn blik door het café gaan, zag me, liep naar me toe en riep: ‘Salam eleikom, Refiq Foad. Wat een toeval. Wat doet u hier?’
Ik kwam half overeind, maar hij legde een hand op mijn schouder om me op mijn stoel te laten zitten en nam tegenover me plaats.
Hij bracht zijn hoofd naar voren en in ouderwets gebroken Perzisch, zoals de Koerdische grensbewoners Perzisch spreken, zei hij: ‘Ik heb Koerdische kleren voor u. U kunt zich in de berging omkleden. Als u klaar bent, gaan we weg.’ Hij schoof met zijn voet de zwarte tas naar me toe.

Ik pakte de tas en ging de halfdonkere berging in. Ik kleedde me om, stopte mijn eigen kleren in de tas en kwam als een Koerd weer naar buiten.
‘Gooi die tas daar maar neer, die haal ik later op,’ zei hij met een gebaar naar de berging.
Ik gooide hem niet, maar legde hem onder de spullen die er al lagen.
‘We gaan,’ zei hij.
Ik wilde de ober om de rekening vragen, maar de man zei: ‘Hoeft niet, het is al betaald.’
Ik volgde hem naar de deur. ‘Achterop!’ zei hij.

Onhandig nam ik achter hem plaats op de motor en hij reed weg door de donkere, onverlichte straten buiten het centrum.
Ik zat achter op de motor van een man wiens naam ik niet eens wist, maar het deed me goed. Eindelijk had ik mijn schrijftafel verlaten en ik was van een pad gestapt waarop ik dertig jaar lang gewandeld had.

De man reed in het donker in de richting van de bergen en ik liet alles van mijn schouders vallen: mijn huis, mijn auto, mijn vrouw, mijn kinderen die nu volwassen waren, mijn buren, mijn boeken, mijn computer, de afwasmachine die niet meer goed werkte, de tafel, de stoelen, mijn sleutelbos, mijn fiets, de wind, de wolken, de regen, de dijken en de gele treinen.

Opeens ervoer ik een ongekende vrijheid, een soort vrijheid die ik tot dat moment niet gekend had.
Toen ik het vaderland ontvluchtte, begreep ik voor het eerst de betekenis van vrijheid. Maar deze nieuwe belevenis was totaal anders dan mijn eerste ervaring. Vrijheid had blijkbaar verschillende rangen en kwaliteiten.
Door deze nieuwe vrijheid werd mijn hart opeens gevuld met een grote blijdschap, die ik nog niet eerder in mijn leven had meegemaakt.

Toen ik uit mijn gedachten ontwaakte, nog altijd achter op de motor, zag ik opeens de Melkweg die met zijn ontelbare sterren boven mijn hoofd hing; dezelfde Melkweg die ik uit mijn kindertijd in ons huis in de bergen kende.
Onder die wonderbaarlijke hemel vol sterren besefte ik nog iets anders. Ik besefte dat ik voor niets en niemand bang was, want ik had een leeftijd bereikt waarop ik niets meer te verliezen had. En wat me ook zou overkomen, het zou een nieuwe welkome ervaring zijn, zelfs als ik in de gevangenis belandde.

 

BESTEL VOORDAT HET LAAT WORDT

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN KADER ABDOLAH