4 De kruisiging en de begrafenis – een gedeelte uit de Jeugdbijbel van Nita Abbestee

 

1 DE TEMPELREINIGING EN HET PLAN VAN JUDAS ISKARIOT
2 DE VOETWASSING EN HET LAATSTE AVONDMAAL3 GETSEMANE EN PILATUS
4 DE KRUISIGING EN DE BEGRAFENIS5 DE OPSTANDING

BESTEL DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

De Jeugdbijbel van Nita Abbestee is één van de acht boeken die in de maanden april, mei en juni 2023 met een flinke korting kunnen worden aangeschaft: van € 24,50 voor € 10,00. In deze uitgave van het Jeugdwerk van het Gouden Rozenkruis wordt op bijzondere en directe wijze het Nieuwe Testament opnieuw verteld. Als voorproefje worden vijf gedeelten over de laatste dagen van het leven van Jezus op aarde beschikbaar gesteld in de vorm van teksten en en ingesproken verhalen

4 DE KRUISIGING EN DE BEGRAFENIS

Daarop voltrok zich wat in de heilige taal van de Bijbel de kruisiging wordt genoemd. Jezus werd door de Romeinse soldaten naar een heuvel buiten de stad gevoerd. Onderweg passeerde een man, genaamd Simon van Cyrene de stoet, en deze werd gedwongen het kruis achter Jezus aan te dragen.

Een grote menigte volgde hen. Velen drongen joelend en scheldend om hem heen, maar er waren ook velen, vooral vrouwen, die hem beklaagden en over hem weenden. Jezus echter wendde zich tot hen en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, weent niet over mij, maar over uzelf en over uw kinderen!’ Want hij wist hoe jammerlijk blind zij waren voor het werkelijke Leven.

Tegelijk met Jezus werden ook twee misdadigers meegevoerd naar dezelfde heuvel. En dan vertelt de Bijbel ons, hoe op die heuvel Golgotha drie kruisen werden opgericht: de middelste voor Jezus, de andere twee voor de misdadigers. Toen zij alledrie aan het kruis bevestigd waren en men boven het hoofd van Jezus een bord had geplaatst met het spottend opschrift ‘Koning van de joden’, keek Jezus over heel die joelende, scheldende en spottende menigte. En hij hoorde hoe zij hem toeriepen: ‘U bent toch zo machtig! Laat ons dan zien wat u kunt. Bevrijd dan uzelf eens van het kruis!’

Maar hij sprak uit het diepst van zijn liefdevolle hart: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen!’ Geen moment was er een verwijt of een beschuldigende gedachte in hem. Alleen maar een groot erbarmen, een onuitputtelijke deernis met al deze mensen die, door gezaghebbers misleid, zo verblind waren, dat zij hun geliefde meester, die zij als Gods zoon vereerd hebben, nu als een gemene misdadiger bespotten en hoonden.

Pas veel later zou blijken, hoe groot het leed en de ellende waren, die hieruit voortkwamen. Daarom smeekte Jezus nu reeds de hulp van zijn hemelse Vader voor hen af, opdat zij in de loop van de tijden zouden gaan begrijpen.

Ook één van de misdadigers lasterde hem en sprak op boze toon: ‘U bent toch de Christus? Red uzelf en ons!’ Maar de andere misdadiger wees hem terecht en zei: ‘Vrees je zelfs nu God nog niet? Zie je niet dat hij ons lot deelt? Wij worden terecht gestraft. Wij hebben het verdiend, omdat wij werkelijk kwaad gedaan hebben. Maar deze mens heeft niets onbehoorlijks gedaan.’ Toen wendde hij zich tot Jezus en vroeg op zachte berouwvolle toon: ‘Jezus, gedenk mij wanneer u in uw Koninkrijk komt.’

Jezus zag in het hart van deze man het verlangen naar het nieuwe Leven en hij antwoordde: ‘Voorwaar, ik zeg u, heden zult u met mij in het Paradijs zijn!’ En deze man, die werkelijk persoonlijk smart leed aan het kruis, ontving de kracht om tot het einde toe zijn lot te dragen. Al het goede in hem scheidde zich af van het boze en zo ontwaakte in hem een gereinigde nieuwe ziel, waardoor het voor hem mogelijk zou zijn het nieuwe Land te betreden.

Zo naderde de avond van die dag. En toen het ongeveer zes uur was, begon het donker te worden, hoewel het daarvoor nog niet de tijd was. Dikke wolken pakten zich samen en de duisternis werd zeer dicht. Tot negen uur duurde dat. En er waren er velen die, hoewel angst en vrees hun harten beklemden, toch bleven wachten, om te zien wat er verder zou gebeuren. Velen hoopten misschien toch nog op een onverwacht goede afloop…

Maar toen het negen uur geworden was en Jezus, zonder een woord te spreken, alles had verdragen wat men hem aandeed, werd plots de dichte duisternis doorboord, doordat hij met een heldere, luide stem uitriep: ‘Mijn God, Mijn God, hoe hebt Gij mij verheerlijkt!’

Hij alleen wist, welke grote en machtige stromen van krachten vanuit het Koninkrijk van de Vader door hem tot de arme, blinde mensheid waren gebracht. Hij alleen wist, voor welk een groots en heilig werk Zijn Vader hem had uitverkoren. Maar zij, die rond hem stonden, begrepen zijn woorden niet en meenden dat hij om hulp riep.

Eén van de soldaten die daar de wacht moesten houden, doopte een spons in zure wijn en reikte deze op een rietstengel aan Jezus. Men was benieuwd of er soms, als door een wonder, hulp voor hem kwam opdagen. Maar Jezus, nadat hij van de zure wijn geproefd had, opende nog eenmaal zijn mond. En als een juichkreet voor de gehele wereld riep hij uit: ‘Het is volbracht!’

Daarop boog hij het hoofd. Het aardse, stoffelijke kleed, waarin de verheven broeder van alle mensen zijn zichtbare kruisgang onder hen volbracht had, was gestorven. De hemelse, onsterfelijke goddelijke mens was nu weer vrij van de trage aardse stof en kon onbelemmerd gaan, waar de Vader hem roepen zou. En altijd zou dit tot eeuwig heil en zegening zijn voor zijn broeders en zusters in deze wereld.

Op hetzelfde ogenblik dat Jezus deze juichende woorden uitsprak, werd het zware wolkendek door een felle bliksemschicht in tweeën gescheurd en de aarde werd door een aardbeving geopend. Dat was voor de wereld de bekroning van de kruisgang van Jezus Christus. Want de grote, machtige kracht van de Liefde, die door de verlosser aan zijn goddelijke Vader afgesmeekt was voor het behoud van wereld en mensheid, daalde nu tot diep in de aarde neer om hen nooit meer te verlaten.

En een hoofdman van de soldaten, die dit alles vanuit zijn standplaats zag gebeuren, en die vol verbazing en ontzag had meegemaakt hoe Jezus alles lijdzaam had verdragen, riep vol eerbied uit: ‘Waarlijk, deze mens was Gods zoon!’

BESTEL DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

Toen Jezus zijn aardse stoffelijke kleed had afgelegd en naar de mening van de mensen gestorven was, kwam nog laat in de avond een rijk en aanzienlijk man, Jozef van Arimathéa bij Pilatus. Hij vroeg hem of hij het lichaam van Jezus van het kruis mocht afnemen om het te begraven. Pilatus gaf dadelijk zijn toestemming.

En Jozef van Arimathéa, die al heel lang trachtte een waardige volgeling van Jezus te zijn, haalde samen met vrienden het aardse lichaam van Jezus zorgvuldig van het kruis en bracht het naar zijn prachtige, stille tuin. In een verre hoek daarvan, in een rotsachtig gedeelte was een ruimte uitgehouwen die wel als graf zou kunnen dienen. Daar legde hij het lichaam van Jezus voorzichtig neer en sloot de ingang af met een grote, zeer zware steen.

Enkele vrouwen, die Jezus zeer liefhadden, waren de eigenaar van de tuin op korte afstand gevolgd en zagen precies wat er gebeurde. Zij waren onuitsprekelijk bedroefd over alles wat hun geliefde meester overkomen was. Zij voelden zich geheel en al verlaten. Want zij meenden, evenals zovelen, dat hij werkelijk gestorven was en daarom besloten zij het enige voor hem te doen, wat hen nog overbleef.

Toen dan Jozef van Arimathéa de tuin weer verlaten had, gingen ook zij naar huis en bereidden van kostbare kruiden heerlijk geurende zalven. Die wilden zij Jezus brengen als een laatste groet; als een laatste bewijs van hun liefde voor hem, opdat een lieflijke geur hem zou blijven omringen.

De volgende dag was het sabbat en konden zij niet gaan. Volgens de joodse wetten mocht men dan niets doen. Maar de daaropvolgende dag, ‘op de eerste dag van de nieuwe week’ gingen zij bij het eerste morgenlicht met hun kruiken vol geurige zalven op weg naar de stille tuin.

Zo vroeg in de morgen, dachten zij, zou niemand hen opmerken en konden ze ongestoord hun werk verrichten.

BESTEL DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

LEES OVER DE BOVENSTAANDE FILOSOFISCHE EN SPIRITUELE BOEKEN VOOR KINDEREN