14-1 Kijk naar Tao en ge ziet het niet – commentaar op strofe 14 van de Tao Teh King uit de Chinese Gnosis

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)

Hieronder volgen de tekst van strofe 14 van de Daodejing (of Tao Teh King) en het eerste commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) daarop hebben geschreven in hun boek De Chinese Gnosis.

Kijk naar Tao en ge ziet het niet; men noemt het kleurloos.
Luister naar Tao en ge hoort het niet; men noemt het geluidloos.
Tast naar Tao en ge raakt het niet aan; men noemt het onstoffelijk.
Woorden ontbreken om deze drievoudige onbepaaldheid te kenschetsen.
Daarom smelten zij samen tot één.
Tao’s boven is niet in het licht, zijn onder is niet in het duister.
Tao is eeuwig en kan niet met een naam genoemd worden;
het keert immer terug tot het niet-zijn.
Ge nadert Tao en ge ziet niet zijn begin.
Ge volgt het en ge ziet niet zijn einde.
Ge moet het Tao van de oudheid doorgronden
om over het bestaan van het heden te kunnen regeren.
Wie het begin weet van het oorspronkelijke,
heeft de draad van Tao in handen.

Tao Teh King, hoofdstuk 14

14-1 KIJK NAAR TAO EN GE ZIET HET NIET

In het veertiende hoofdstuk van de Tao Teh King worden wij bepaald bij een zeer zwak punt in het harnas van de transfigurist met betrekking tot zijn verhouding tot de gewone onderzoeker. ‘Waar is,’ zo vraagt men, ‘die wereldorde van u? Waar is dat Onbeweeglijke Koninkrijk? Toon mij één glimp en ik zal het aanvaarden en belijden.’

Dit is een klassieke vraag. U kunt het lezen in de belijdenissen van Augustinus, die haar stelde aan de broeders manicheeën. Hij kreeg geen antwoord, waarna hij hun rijen, waarin hij voorbereidend leerling was, verliet, om later een der steunpilaren en grondvesters van de Roomse Kerk te worden. Augustinus, die ook in protestantse kringen hoog wordt vereerd, was een afgewezen leerling van de transfiguristische geestesschool.

Kijk naar Tao en ge ziet het niet, men noemt het kleurloos. Luister naar Tao en ge hoort het niet, men noemt het geluidloos. Tast naar Tao en ge raakt het niet aan, men noemt het onstoffelijk.

Het is een waagstuk om de transfiguristische geestesschool binnen te gaan. Hebben wij u iets concreets als beginpunt aan te bieden? Lao Tse komt er rond voor uit: met betrekking tot de werkelijkheid van de gewone natuur, is dat beginpunt er niet. Vanuit dezelfde realiteit herhalen ook wij: ‘Een concrete aanwijsbaarheid is er niet’. Als men ons dan ook spreekt van empirisch onderzoek, van proefondervindelijk weten, van wetenschappelijk bewijs, dan zwijgen wij. Want het rijk dat wij binnen willen gaan, het rijk van Tao, is aldus nimmer aan te tonen.

Het is heel goed dat u zich dit eens duidelijk realiseert. U mag er gerust rekening mee houden dat wij u wat op de mouw spelden. Wij zullen het u niet euvel duiden als u op die gronden onze rijen verlaat, zoals Augustinus deed, die later schreef over de domme manicheeën die geloofden en beleden wat zij niet eens konden bewijzen en wat zij slechts zeer abstract filosofisch beredeneerden. Het zou goed zijn, zeer goed, indien u zich dit alles eens goed realiseerde.Wij kunnen u het wezen en de werkelijkheid van Tao evenmin bewijzen als de manicheeën dat konden. Wij lezen soms in de ogen van vele leerlingen de verwondering, de onuitgesproken vraag: ‘Hoe weet u waarover u spreekt? Waarom weten wij dat dan niet? Geef ons een enkel houvast.’

Onlangs werd het ons ronduit gevraagd, heel correct: ‘Geef mij een houvast. Put u uit een boek dat ik niet ken? Wat is het, waar is het?’ Wij hebben geantwoord dat wij onze voorbereidingen nimmer uit literatuur putten, hoewel wij dikwijls over de wereldliteratuur spreken, ter illustratie van onze betogen. Het was een vaag antwoord, wij waren het ons bewust. Wij hebben gezegd dat men slechts door het pad te gaan erachter zou kunnen komen. De vrager was zeer gereserveerd. Wij konden dat begrijpen. Hij was vol met vragen en ongeloof. Wij vermoeden dat hij het pad niet zal gaan.

Dan hebben de natuurreligieuzen en de natuur-occultisten het veel gemakkelijker. De spiegelsfeer is de rijke bron van hun bewijzen. Daaruit kan men volop alles putten wat men maar bewijzen wil. De natuureonen stellen degenen die zich in de spiegelsfeer trachten te handhaven volkomen in staat zich te declareren. Daar kon Augustinus datgene waarom hij vroeg – bewijzen van een ander rijk – plukken als bloempjes in de wei. Hoeveel spiegelsfeerbroederschappen zijn er niet waardoor u naar uw ikwezen geholpen kunt worden! U kunt dergelijke meesters ook ontmoeten in elke gedaante die u wenst. Voor elk is er wat wils. Alle mogelijke voorstellingen zijn er. Zij willen gaarne voor u verschijnen.

Het gros van hen bestaat zeer zeker niet uit bewuste misleiders. Integendeel, zij hebben veel goeds, zeer veel goeds, in dialectische zin. Zij trachten deze natuurorde aannemelijk te maken. Welk een inspanning en arbeid! Zij zijn, evenals de anderen, slachtoffer van de omstandigheden. Zij hebben ook naar Tao gekeken, maar niet gezien; geluisterd, maar niet gehoord; getast, maar niet aangeraakt. Precies als Augustinus. Lag het niet voor de hand dat zij ontkenden, zoals hij deed? Mag men het u kwalijk nemen als ook u het ontkent? Beter een vogel in de hand dan tien in de lucht. Talloze figuren uit de spiegelsfeer, prachttypen, bieden u hun ‘andere rijk’ – dat er is, dat men kan bewijzen. ‘Geloof dan toch niet zo’n groep taoïsten of moderne transfiguristen. Bij ons is het: kom en zie. Een gehele rij schitterende adepten, kom en zie. En zet er nu eens één transfiguristische adept naast, slechts één!’

Doch er is er niet een! Wij kunnen slechts wijzen op historische figuren, zoals Lao Tse en vele anderen van vroegere of veel latere tijd. En wij kunnen slechts zeggen dat deze entiteiten blijkbaar niet gestorven zijn, want de microkosmos waarmee zij verbonden waren kan noch in de stofsfeer, noch in de spiegelsfeer worden aangetroffen.

‘Wel,’ zo zeggen de tegenoverwegers en de ontkenners, ‘is dat dan niet het klaarste bewijs dat die entiteiten nimmer bestaan hebben? Anders zouden deze schitterende ingewijden het toch wel weten? Derhalve moet het pure fantasie zijn.’

Ja, dialectisch bekeken staan wij erg zwak tegenover u en zelfs woorden ontbreken om de drievoudige onbepaaldheid van Tao te schetsen. Honderdduizend jaar voor onze jaartelling en lang daarvoor was het al zo. Laten wij dan ook geen moeite doen de onbepaaldheden te bepalen; zij smelten samen tot één.

Lao Tse zegt ergens dat de woordbepaling reeds een slag in het niets is. Tao’s boven is niet in het licht, zijn onder is niet in het duister. Tao is dus schaduwloos. Tao is eeuwig en kan niet met een naam genoemd worden; het keert immer terug tot het niet-zijn, tot een absoluut zwijgen. Het is het beeld van het beeldloze en de vorm van het vormloze. Het is een volkomen mysterie. Ge nadert Tao en ge ziet niet zijn begin. Ge volgt het en ge ziet niet zijn einde.

Kan met dergelijk gepraat de moderne mens van de twintigste eeuw genoegen nemen? Men nadert en men ziet niets. Men luistert en men hoort niets. Men tast en men raakt niets aan! Daarom, als u meedoet aan deze Geestesschool, dan geheel en al onder eigen verantwoordelijkheid. Kort gedefinieerd: wij volvoeren een pelgrimage, weloverwogen, methodisch. Wij willen niet meer sterven en wij willen niet leven, wij willen nergens meer gevonden worden. Dat wil zeggen: wij willen niet naar de spiegelsfeer, wij willen niet naar de stofsfeer, wij willen gaan in ‘het Eeuwige Niets’, zoals de dialectische wereld en al haar eonen en entiteiten dat noemen.

Als u dit goed overweegt zult u moeten toegeven dat er achter deze geestesschool een vervaarlijke kracht schuilt. U hebt deze kracht op uw wijze ondervonden. Ten hoogste zou men kunnen zeggen dat dit de draad van Tao is, de draad van Ariadne. Hoe hebben wij die draad te pakken gekregen? Gaarne willen wij u de historie daarvan vertellen.

Is de draad die wij hebben het begin? Welnee, er is geen begin! Ge ziet niet zijn begin en ge ziet niet zijn einde. Wij hebben, evenals u, de dialectische natuur onderzocht. Dat konden wij, omdat wij ván deze natuur zijn. Met ons ikwezen konden wij alles wat deze wereld te bieden had doortasten en doorproeven. En zie, alles was moeite en verdriet. Wij hebben deze natuur een natuur des doods bevonden en wij verlangden er niet naar met de zaligen te juichen voor de troon, en ook niet te ijveren om deze vervloekte orde aannemelijk te maken, op welke wijze dan ook. Wij concludeerden na jarenlange steekproeven dat dit de zin van het ware bestaan niet kon zijn en dat het niet goed was er aan mee te doen mensen in de natuur des doods nog langer te begoochelen.

Men kan zulke conclusies trekken, doch daarna moet men een besluit nemen. Men moet op een gegeven moment over het bestaan van het heden kunnen regeren. Bijgevolg waren wij verplicht, objectief en niet aan de hand van autoriteiten, het Tao van de oudheid te doorgronden. Kan dat? Ja, o goddelijke verrukking, dat kan, hoewel wij al spoedig ontdekten dat van vele zijden alles gedaan werd en wordt om dergelijke ontdekkingen tegen te houden. Vele bronnen waren vernield, andere bronnen waren niet te bereiken omdat men ze had opgesloten in diepe kelders waar niemand bij kan komen. De rest was zonder uitzondering zwaar verminkt.

Wij vingen aan met de brokstukken die er van de heilige taal waren overgebleven. Uit het onderzoek daarvan bleek overduidelijk dat er een oorspronkelijk rijk is, een andere natuurorde. Een rijk ver en ver buiten het hoogste nirwanische gebied. Een rijk dat zich zeer nadrukkelijk distantieerde van de natuur des doods en haar beide sferen.

Toen wij dit gevonden hadden, gingen wij op onderzoek uit of er mensen waren, of groepen mensen, die naar dat andere rijk gestreefd hadden, welke levensloop zij hadden en welke eigenaardigheden deze levensloop toonde. En wij onderzochten of mensen van die aard, zeer ver van elkaar verwijderd en door eeuwen gescheiden, dezelfde wegen gingen. En wij ontdekten dat al deze mensen en groepen georganiseerd in volkomen gelijke zin streefden. Vervolgens hoopten wij op contact met dezulken die ons waren voorgegaan. Heel ons arsenaal van magisch kunnen hebben wij uitgeput – maar zelfs geen vage schemer van de Broeders kregen wij ten antwoord.

Nu lachen wij om die poging. Immers, wij zochten het beeld van het beeldloze, de vorm van het vormloze. Indien de Broeders zich hadden getoond, waren zij onttroond geweest. Dan waren zij spiegelsfeerbewoners geweest. Dan waren zij verdwenen voor altijd. Zij waren niet gestorven. Talloos waren de uitnodigingen in die tijd van tal van broederschappen: ‘Kom bij ons, staak uw ijdel pogen.’ Toen gingen wij over tot zelfvrijmetselarij. Want: ‘Wie het begin weet van het oorspronkelijke, heeft de draad van Tao in handen.’

Wat is het begin, niet ván het oorspronkelijke, doch wat is het begin tót het oorspronkelijke, zoals dat door al onze voorgangers werd gevonden? Wat zou het begin anders zijn dan de toepassing van de vijfvoudige universele gnosis:

  1. inzicht,
  2. heilbegeren,
  3. zelfovergave,
  4. nieuwe levenshouding,
  5. en daardoor, ten vijfde, openbaring, de draad van Tao.

Geen persoonlijke existentiële binding, doch elektromagnetische verbondenheid met de Gnosis en daardoor het ontwaken, het zich bewust worden van de ziel, van de gans Andere. Dát is de draad van Tao. Dát is het gehecht worden aan de keten van de Universele Broederschap.Wie die draad in beide handen heeft, gaat van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid, en doet als de goddelijk heerlijk verdwenen Broeders, doet als de van de aarde weggevaagden.

Zulk een mens gaat er toe over, anderen uit te nodigen dezelfde draad te grijpen, volgens dezelfde methode, mee te metselen volgens de receptuur van het oorspronkelijke begin. En wie mee doet en de draad grijpt, vormt met zijn medegenoten een nieuwe broederschap, een Levend Lichaam, allen met het magnetische teken van de Zoon des Mensen op het voorhoofd.

De eerste genadegave van deze staat-van-zijn is de ervaring dat allen die zo zijn over hun heden kunnen regeren. Zij zijn vrijgemaakt. Zij zijn vreemdelingen op aarde, op reis naar het ware Vaderland. Wat voor de wijzen en verstandigen van deze wereld verborgen is, wordt aan de kinderen Gods geopenbaard.

Wie het begin weet van het oorspronkelijke, heeft de draad van Tao in handen.

Bron: De Chinese Gnosis, door J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

DOWNLOAD THE CHINESE GNOSIS (FREE PDF)