Valsheid in geschrifte, boek van Jacob Slavenburg over hoe bijbelteksten zijn gemanipuleerd

BESTEL VALSHEID IN GESCHRIFTE

Wie waren de echte schrijvers van de evangeliën? Wie nam in de vroege kerk de beslissing over wat wel en niet in de Bijbel terechtkwam? Waarom mochten de apocriefe en gnostische evangeliën niet meer gelezen worden? Wat was de echte relatie tussen Jezus en Maria Magdalena? Pas generaties na de dood van Jezus werden de evangeliën samen­gesteld door onbekende schrijvers met een eigen agenda. Die verhalen werden in de eerste eeuwen talloze malen ‘verbeterd’ om ze te laten sporen met nieuwe geloofsregels en uitgedachte dogma’s.

In dat proces werden zeer oorspronkelijke en vroege geschriften vernietigd. In zijn boek ‘Valsheid in geschrifte’ onthult Jacob Slavenburg op uiterst toegankelijke wijze de manier waarop bijbelteksten in de loop van de eeuwen werden gemanipuleerd tot de vorm zoals wij die nu kennen. Verder geeft het inzicht in het vroege christendom en de persoon Jezus, onder meer aan de hand van pas ontdekte bronnen.

INLEIDING VALSHEID IN GESCHRIFTE

‘Blinde onwetendheid misleidt ons. O! Miserabele stervelingen, open uw ogen!’
Sophie kreeg een koude rilling. ‘Heeft Da Vinci het over de bijbel?’
Teabing knikte…‘En alles wat je over de bijbel moet weten, kan worden samengevat in de woorden van de grote kanunnik, doctor Martyn Percy.’
Teabing schraapte zijn keel en verklaarde: ‘De bijbel is ons niet per fax uit de hemel toegezonden.’
‘Pardon?’
‘De bijbel is een product van de mens, lieve kind. Niet van God. De bijbel is niet op magische wijze uit de wolken komen tuimelen. De mens heeft de bijbel geschreven als historisch verslag van woelige tijden, en hij heeft zich via talloze vertalingen, toevoegingen en herzieningen ontwikkeld tot wat wij kennen. Er is nooit een definitieve versie van het boek geweest…
Constantijn gaf opdracht voor een nieuwe bijbel, waarin de evangeliën werden weggelaten die over de menselijke trekken van Jezus gingen en de evangeliën verfraaid werden die Hem goddelijk maakten. De vroegere evangeliën werden verboden, verzameld en verbrand.’

Zo eenvoudig als Dan Brown een en ander afschildert in zijn boek De Da Vinci Code (bovenstaand citaat) liggen de zaken niet. Keizer Constantijn heeft zich niet in die zin met de bijbel beziggehouden. Het proces van schifting werd hooguit versneld toen het christendom, door toedoen van Constantijn, werd gelegaliseerd. Brown scoort wel waar het de inhoud van de bijbel betreft.

Eeuwenlang houdt de kerk christenen voor dat de Bijbel Gods woord is. God zou zich daarbij bediend hebben van mensen die inspiratie ontvingen. Door inspiratie kunnen prachtige geschriften zijn ontstaan, maar het zijn altijd mensen geweest die deze producten klasseerden, beoordeelden, verbeterden, aanpasten, aannamen of verwierpen. Mensen gingen naar menselijke maatstaven ook uitmaken wat geïnspireerd was en wat niet.

Overduidelijk komt dit aan het licht door wetenschappelijk bijbelonderzoek. Dat toont namelijk onomstotelijk aan dat de vele handschriften, waarop de moderne bijbelvertalingen zijn gebaseerd, onderling op tienduizenden plaatsen verschillen. En dat is ook logisch; de belangrijkste handschriften dateren uit de vierde eeuw na Christus. Drie eeuwen bewerking gingen daaraan vooraf…

De bijbelwetenschap ontdekte dat de nieuwtestamentische evangeliën in eerste instantie naamloos zijn overgeleverd. Het waren daarbij ook nog altijd bewerkingen van oudere geschriften. Buiten wetenschappelijke reconstructies van die oudere bronnen zijn er gedeelten uit zeer vroege evangeliën bekend die de kerkvaders nog citeerden, maar die door de latere kerk als ‘apocrief’ (duister) werden bestempeld.

Een enorme stimulans voor het onderzoek naar oude en authentieke christelijke bronnen vormde een ontdekking in 1945 bij Nag Hammadi. Daar werden ronduit spectaculaire geschriften gevonden, die na vele omwegen in de laatste decennia van de twintigste eeuw bekend raakten. Onder die geschriften bevond zich het complete Evangelie van Thomas. Dit opmerkelijke evangelie bevat 114 uitspraken van Jezus, waarvan ‘de meeste tot nu toe onbekend waren. Gloednieuwe woorden van tweeduizend jaar oud…Steeds meer bijbelgeleerden situeren het oudste gedeelte van dit evangelie rond de eerste helft van de eerste eeuw; geruime tijd voor de totstandkoming van de bijbelse evangeliën.

Pas in 367 na Christus werd een lijst gepubliceerd van ‘geïnspireerde’ teksten. Die lijst komt nauwkeurig overeen met ons Nieuwe Testament. Het betrof echter een zeer beperkte keuze uit enkele honderden geschriften uit de vroegchristelijke literatuur. Inmiddels waren er zeer oude en oorspronkelijke evangeliën (zoals het Evangelie van Thomas) verketterd, omdat ze vanuit de theologische inzichten van die tijd als ‘niet zuiver in de leer’ werden beschouwd. De in de loop der tijd gevormde godsleer blijkt dan ook niet gebouwd te zijn op de intrinsieke leringen van Jezus van Nazareth; de leringen van Jezus werden omgevormd en aangepast aan het zich ontwikkelende leergezag.

Voorbeelden van de verborgen agenda van de bijbelschrijvers zijn er te over. Een agenda die steeds meer in dienst werd gesteld van een wordende godsleer, een theologie; en van een kerk als (machts)instituut. Daaraan werden oorspronkelijke leringen van Jezus opgeofferd; daaraan werd authenticiteit opgeofferd.

Valsheid in geschrifte was hiertoe een geëigend middel. Dat geldt niet alleen voor de evangeliën, maar bijvoorbeeld ook voor de brieven. Praktisch alle hedendaagse bijbelgeleerden zijn het erover eens dat minstens de helft van de aan apostel Paulus toegedichte brieven niet door hemzelf geschreven zijn. Het zijn producten uit latere tijd ‘Van de zogenaamde katholieke brieven in ons Nieuwe Testament, brieven die op naam gesteld werden van een apostel, blijkt zelfs geen enkele apostel de schrijver te zijn geweest.

Onthutsend bij dit alles is de kloof tussen de bijbelwetenschap en de geïnteresseerde leek of gelovige. Het verhaal vanaf de kansel is een volslagen ander dan dat van de bijbelwetenschappers. Van de laatste stand van het wetenschappelijk onderzoek klinkt via kansel of preekstoel maar zeer weinig door.

Dit boek probeert deze kloof enigszins te overbruggen. De conclusies kunnen voor sommigen zeer schokkend zijn. Dit boek is dan ook niet geschreven voor mensen die zich nog in een schijn-veiligheid willen blijven koesteren. Zij doen er beter aan dit boek niet te lezen. Het is geschreven als een eye-opener voor mensen die dit soort ‘veiligheid’ diep van binnen al lang niet meer voelen.

Het boek bestaat uit drie delen. Deel I van dit boek handelt over de evangeliën die in de Bijbel zijn opgenomen. In het eerste hoofdstuk wordt iets verteld over het op gang komen van het bijbelonderzoek in vorige eeuwen. En over de spannende speurtocht naar oude handschriften in afgelegen kloosters in het Midden-Oosten. De ontdekking van enige van die zeer belangrijke bijbelhandschriften betekende een belangrijke stimulans voor het bijbelonderzoek, maar toonde ook genadeloos aan dat er sprake was van tienduizenden correcties. Wat was nu de goede lezing en welke was vals?

Met het vorderen van het bijbelonderzoek kreeg men steeds meer oog voor de vroegste overlevering van mondelinge Jezus-woorden. Tussen deze overlevering en de bijbelse evangeliën gaapt een omvangrijke tijdskloof. Met hypothetische bronnen probeert men in de bijbelwetenschap dit gat op te vullen. Een verslag daarover staat in hoofdstuk 2.

In de negentiende eeuw kwam ook het onderzoek naar de ‘historische Jezus’ op gang. De (wetenschappelijke) term ‘historische Jezus’ wordt gebruikt voor het ‘geschiedkundige onderzoek naar het leven van Jezus en naar diens daden en woorden; waarbij ook het ‘klimaat’ van zijn tijd sterk betrokken wordt.

In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de historische onwaarschijnlijkheid van Bethlehem als geboorteplaats van Jezus en op de mythe van de maagdelijke geboorte. Tevens zijn in dit hoofdstuk kritische notities te vinden over het auteurschap van de aan apostelen toegeschreven brieven.

De rijke vondst bij Nag Hammadi laat ons kennismaken met een indringende spiritualiteit uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. Een spiritualiteit die in de gangbare geschiedenis steeds verder uitgefilterd werd, naar een zijspoor werd verwezen en ten slotte werd verketterd. Een aantal christelijke teksten uit de kruik van Nag Hammadi legt een wortelstelsel van onze westerse cultuur bloot dat door de latere christelijke kerk steeds meer overwoekerd en ten slotte uitgerukt werd. De gevonden teksten werpen door hun aanvullend karakter een nieuw perspectief op de ontstaansgeschiedenis van het christendom en tonen onder andere een beeld van Jezus van Nazareth dat door de latere kerkelijke traditie om allerlei redenen is aangetast en vervormd.

Naast de Nag Hammadi-geschriften zijn er nog vele andere apocriefe christelijke teksten. De meeste daarvan kennen we hooguit bij naam omdat de latere kerk ze vernietigde. Van sommige zeer oude evangeliën kennen we niet meer dan de fragmenten die door de oude kerkvaders werden geciteerd. Over al deze evangeliën, die niet in de bijbel terechtkwamen, gaat deel II van dit boek (de hoofdstukken 4 tot en met 7).

In hoofdstuk 8, dat het derde deel van dit boek opent, wordt aandacht besteed aan de samenstelling van het Nieuwe Testament. Toen Athanasius, aartsbisschop van Alexandrië, in 367 na Christus een opsomming gaf van geschriften die ‘geïnspireerd’ zijn, bestond er namelijk nog niet zoiets als een Nieuw Testament. De teksten van de bijbel lagen nog niet vast.

Athanasius maakte een onderscheid tussen ‘door God geïnspireerde’ geschriften en apocriefe geschriften die niet door God zouden zijn geïnspireerd. Volgens Athanasius tenminste en volgens de kerk. De onthullende geschiedenis die hier volgt, brengt in dat onderscheid de nodige nuances aan.

Jezus zei: ‘Als jullie het mannelijke en vrouwelijke tot één maakt… dan zullen jullie binnengaan in het Koninkrijk (van de geest).’

Drieënhalve eeuw later stelt kerkvader Augustinus dat ‘niets de mannelijke geest zo van zijn hoogten naar beneden haalt als het liefkozen van een vrouw…’

De uitspraak van Augustinus is bewaard gebleven (Soliloquia 1.10), die van Jezus niet. Deze werd pas onlangs ontdekt bij het vinden van het Evangelie van Thomas.

In de laatste twee hoofdstukken wordt dieper ingegaan op de gevolgen van de eenzijdige selectie en op de verkettering van zo vele prachtige, zeer oude geschriften. De selectie blijkt het christendom eerder verarmd te hebben dan verrijkt. De seksualiteit werd weggedrukt, de vrouw werd haar (gelijk)waardigheid ontnomen en de wapens werden gezegend.

Bron: Valsheid in geschrifte door Jacob Slavenburg

BESTEL VALSHEID IN GESCHRIFTE

LEES MEER OVER BOEKEN VAN JACOB SLAVENBURG OVER HET VROEGE CHRISTENDOM