Michael Maier over de Egyptische mysteriën in ‘Stilte na het rumoer’ uit 1617, vertaald door Ruud Muschter

LEES OVER DE WEBINARSERIE OVER EGYPTISCHE SCHEPPINGSMYTHEN

Michael Maier (fakkeldrager van het Rozenkruis 5, 1568-1622) was onder andere een bekend arts-alchemist aan het hof van keizer Rudolf II in Praag en een verdediger van de broederschap van het Rozenkruis. In zijn geschrift Silentium post clamores (Stilte na het rumoer, 1617) schrijft hij dat de broederschap van het Rozenkruis staat in een traditie van mysteriescholen die begonnen is in Egypte. Hieronder volgt een gedeelte uit dat geschrift dat gaat over het Oude Egypte.

Het eerste, oeroude college van de Egyptenaren. Dat er met name bij de oeroude Egyptenaren een bepaald college van filosofen, priesters en koningen is geweest, kan men uit ontelbare bronnen afleiden. Uit de wetten en regels van de filosofen blijkt namelijk, dat de religie, godsdienst en politieke inrichting van het koninkrijk Egypte werden vastgesteld uit naam van Osiris en Isis, die als hun goden en koningen in Egypte werden gezien, terwijl ze toch louter chemische materialen zijn, gewoonlijk sol, luna, sulphur en argentuum viuum genaamd, wat staat voor goud, zilver, zwavel en kwikzilver. 

Isis heeft het koninkrijk Egypte van wetten en statuten voorzien, die zij aan de raad van Mercurius heeft ontnomen, die deze van zijn leermeester Vulcanus heeft bekomen. Een derde deel van de gewassen van het ganse land komt allereerst de priesters toe; het andere deel de koningen; en het laatste het gewone volk. Hier ligt de oeroude oorsprong en het begin van de priesters, die tegelijk met de koningen zijn opgekomen.

Met name hebben zij Vulcanus gediend, die een schitterende tempel heeft gehad, waarvan het dak met goud was bedekt; de slaapkamers verguld waren; waarin de afgod Apis slechts om de uiterlijke schijn werd opgesteld; die een stier was, over zijn gehele lijf zwart. Alleen op het voorhoofd of aan een van zijn zijden had hij een witte vlek, die met de maan toe en afnam.

Deze stier duidde op Osiris. Osiris is dan gelijk aan de zon, de zwavel en de ziel die in andere onvolmaakte lichamen trekken, en ook in deze stier moesten varen. Wanneer die na vier jaren in de geheiligde bron werd verdronken en begraven (vandaar dat hij Serapis werd genoemd), moesten de priesters in geheel Egypte een andere zoeken die qua kleur en vlekken vergelijkbaar was. Ondertussen echter heerste overal grote treurigheid en was er geweeklaag en geween, tot zij een andere, vergelijkbare stier hadden gevonden en met grote plechtigheid de tempel in hadden gevoerd. Er heerste dan wederom grote vreugde. Vervolgens werd de stier, net als de vorige, gewijd en geëerd.

Osiris werd door de onwetenden als een koning of god geëerd, terwijl de anderen steeds hun wetenschap van wat onder heiligheid moet worden verstaan, met de grootste ijver verborgen hielden. Volgens de mythe van Osiris, Isis en Horus wordt Osiris door een onzinnig, van god verlaten mens, genaamd Typho, op achterbakse wijze werd gedood en in stukken gehakt en dat zijn schaamdelen in de Nijl werden geworpen. Isis echter zou al deze stukken her en der bijeengegaard hebben en weer in elkaar gezet, behalve de genoemde schaamdelen. Dan valt de koning der filosofen door een oplossing in slaap en sterft vervolgens, doch zijn ledematen worden weer samengevoegd, hetgeen ook Johañes de Padua , de Turba , Alanus , de Allegoria Aesonis, Pelopis en anderen impliceren.

De Egyptenaren hadden twee soorten letters of schrifturen: de algemene en de heilige. Ze kregen door figuren en de aard of eigenschappen der dieren vorm. Met laatstgenoemden werden de heilige geestelijke of filosofische kwesties opgetekend. Met de andere, dus de algemene, tekende men alle andere, algemene kwesties op. Het gewone volk werd er door de hiërogliefen toe gebracht goddelijke eer te bewijzen aan deze dieren, waarvan zij zagen dat hun beeltenis in heilige, geestelijke kwesties gebruikt werd zonder dat zij die konden begrijpen. Dit nu is de oorsprong en het begin van het Egyptische bijgeloof, dat bij andere volkeren en in vrijwel de gehele wereld navolging vond.

Onder deze hiëroglifische figuren is ook de feniks; een denkbeeldige vogel, zonder dat hij in werkelijkheid in de chemische verrichtingen gebruikt werd en te vinden was. Dan was er nog Anubis, die een hondenkop had en de Blaffer werd genoemd. Hij duidt Mercurius aan en is ook wel Thot geheten. Zo hebben zij ook twaalf goden of helpers gehad, door middel van wie zij de verborgen allegorieën van zijn kunst wilden aanduiden, opdat het gewone volk alleen dit en niet méér van de goden zou begrijpen. Door deze middelen hebben de priesters, waarvan bericht wordt dat zij de kunst van het goud maken beheersten, ontelbare mogelijkheden gehad om die te verbergen en toe te passen.

Later was geen enkel mens bij de antieken zich ervan bewust, dat zulk een kunst op aarde in gebruik was, en nog veel minder dat die in Egypte was toegepast. In dit college zaten echter niet alle priesters, noch alle filosofen, die de zonen van de priesters waren, noch alle koningen, die vanuit de priesters werden gekozen, doch slechts een zeer klein aantal uitverkorenen. Zij belegden heimelijke samenkomsten en genoten de werkelijke kern en het merg van hun kunst. De anderen moesten genoegen nemen met de bast en de schors.

Alleen genoemde priesters hadden kennis van wat Apis, Osiris, Isis, Typhon, Anubis, of Theut, Mercurius (die de Grieken Hermes noemen), en Horus aan betekenissen en eigenschappen in zich borgen. Dat moet men zich aangaande de rond hen gebruikelijk zijnde ceremoniën en allegorieën realiseren. Zo hebben zij de hiërogliefen niet alleen gelezen, maar die ook volledig doorgrond, alsook wat onder de phoenix, de ibis, de hondenkop, de krokodil en ontelbare andere verschijnselen moet worden begrepen. Evenzeer waarom de steden aan onbegrijpelijke dierennamen en hun verering gewijd waren; de dieren als goden geëerd werden; en soortgelijke kwesties die nog heimelijker zijn.

Ook wisten zij de twaalf goden en godinnen een heel andere gedaante aan te meten dan het onbegripvolle, gewone volk dit deed, dat slechts aan de kale letters bleef hangen en de verborgen, heimelijke en echte betekenis niet vatte. Vandaar ook, dat de voornaamste en opperste onder de Egyptische priesters, Leo, aan koning Alexander de Grote als een bijzonder geheimenis der wereld openbaarde, dat de goden die door de Egyptenaren vereerd werden, geen goden waren, of geweest waren, doch mensen. Evengoed durfde hij hem de waarheid en hoe het werkelijk zat, niet te onthullen, opdat hij niet door de koning gedwongen zou worden om al het verborgene te onthullen.

Alexander echter heeft over dit geheimenis, dat heel Griekenland of de gehele heidense wereld indertijd niet zonder meer voor geloofwaardig zou hebben gehouden, aan zijn moeder Olympia geschreven, met het aangehechte bevel dat zij dat schrijven, zodra zij de inhoud ervan had gelezen, moest verbranden, opdat het wellicht niet iemand, laat staan het ganse koninkrijk, land en volk in Egypte tot ergernis zou brengen. Dat land werd door de eerbied en dienst jegens deze weliswaar valse, verzonnen goden (alsof zij dat in waarheid waren) en door het volbrengen van passende verplichtingen, alsook door vrees en verering in stand gehouden.

Bron: Silentium Post Clamores (pdf) van Michael Maier uit 1617, vertaald door Ruud Muschter