Etty Hillesum, onvermoeibare godzoekende – artikel van Dick van Niekerk in LOGON 2020 nummer 3

DOWNLOAD LOGON 2020-3

’Men hoeft zijn onrust en treurigheid niet te verstoppen,’ schreef Etty Hillesum op 11 juni 1943, ‘men moet ze dragen en verdragen, maar men moet zich er niet zo geheel aan overgeven.’ Het is een prachtig citaat uit haar oorlogsdagboek, dat zeker van toepassing is voor een tijd van crisis, zowel toen als nu. Hieronder volgt de integrale tekst van een artikel dat Dick van Niekerk schreef voor LOGON 2020 nummer 3.

Niet van ver van de plaats waar Anne Frank haar wereldberoemde dagboek schreef over de onderduik in de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, werkte een andere Joodse vrouw, Etty Hillesum (1914- 1943), tegelijk aan haar Joodse dagboek (Het verstoorde leven). Ook dat zou – 35 jaar na de oorlogsverwikkelingen – een wereldwijde bestseller worden. Daar, in het herenhuis aan de Gabriël Metsustraat 6, waar Hillesum zes jaar woonde, deed ze aan haar bureau in de voorkamer van de tweede verdieping in prachtig Nederlands verslag van haar innerlijke groei en van de ingewikkelde, maar uiterst herkenbare gevoelens waarmee een sprankelende Joodse vrouw van achter in de twintig in oorlogstijd geconfronteerd werd. 

Ze neemt haar doen en laten zelfkritisch onder de loep, schrijft even openhartig over haar seksualiteit als over haar spiritualiteit, over de worsteling met haar verlangens, haar onthechtingen en vooral over haar steeds sterker wordende contact met ’dat allerdiepste in mij dat ik gemakshalve maar God noem’. De dagboeken zijn een indrukwekkend getuigenis van een vreugdevol gedragen en tegelijk smartelijk doorleefde groei tot innerlijke bevrijding. Deze reeks van losse fragmenten wordt uiteraard sterk ingekleurd door de macabere achtergrond van bedreigingen en nietsontziende vervolgingen in haar naaste omgeving, waaraan ook zij niet kan ontkomen. Op 30 november 1943 werd Etty Hillesum in Auschwitz omgebracht.

Pas in de jaren tachtig lukte het om Etty’s werk uit te geven. Het trok meteen zowel nationaal als internationaal aandacht. Bij haar postume ontdekking werd de diepgang van haar ervaringen en overwegingen echter nog amper volledig doorschouwd. In de pers werd ze aanvankelijk afgeschilderd als een ‘onorthodoxe’ vrouw die zowel intellectueel als sensueel was, in die jaren kennelijk nog een combinatie die je als vrouw onorthodox maakte. Maar geleidelijk kwam er steeds meer begrip en bewondering voor haar geestkracht in dit antisemitische tijdsgewricht, voor de diepgang van haar gedachtewereld en voor de reikwijdte van haar zieleroerselen. 

Dat niet alleen; in veel fragmenten uit haar dagboeken herkende men kanten-klare levenslessen waarvoor pas veertig jaar later de sociale kaders waren gegroeid. En haar hoogstpersoonlijke innerlijke zoektocht naar de onvervreemdbare waarden van het leven – los van enig kerkelijk verband – gaf mede een antwoord op de individualisering en ontzuiling van de maatschappij die zich in de tachtiger jaren onthutsend snel voltrok. 

Deze aanvankelijk alleen maar ‘onorthodoxe vrouw’ werd in de loop der jaren groter en groter gemaakt en groeide in de achteruitkijkspiegel uit tot ‘’de heilige van het Museumplein’’ en een vaste waarde in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Werk van Etty Hillesum is 75 jaar na de oorlog in tientallen talen vertaald. En in haar geboorteplaats Middelburg is nu een studiecentrum gevestigd dat via gevarieerde invalshoeken haar werken belicht. 

In het begin van haar dagboek onthult Etty Hillesum haar levensprogramma: ’Ik beloof je dat mijn hele leven een streven zal zijn om tot die schone harmonie te komen en ook tot die deemoed en werkelijke liefde, waartoe ik de mogelijkheid in mijn beste momenten in me voel’.’ Daadwerkelijke liefde staat hier tegenover de liefde die voortkomt uit egocentrisme, die wederliefde verlangt en verwachtingen heeft. 

Daadwerkelijke liefde is echter niet gebouwd op wederkerigheid maar op deemoed en kent daarom geen verwachtingen. Daadwerkelijke liefde is liefde van, voor en door de ziel. Maar in de benarde situatie waarin ze verkeert, ontmoet haar zielestreven nog veel voetangels en klemmen: ‘Ik heb nog geen grondmelodie. Er is nog niet één vaste onderstroom. De innerlijke bron waaruit ik gevoed word, slibt altijd weer dicht en bovendien denk ik te veel.’ 

Maar hoe intenser en vernederender haar ervaringen worden, hoe sterker haar inzichten en zielekracht groeien: ’Om te vernederen zijn er twee nodig: degene die vernedert en degene die men wil vernederen en vooral: die zich láát vernederen. Ontbreekt de laatste, dus: is de passieve immuun voor iedere vernedering, dan verdampen de vernederingen in de lucht.’ 

Geleidelijk is ze geen toeschouwer meer bij haar groeiproces maar weet ze zich blijmoedig te vereenzelvigen met haar geestelijke rijping die ze aan haar schrijftafel – ‘de beste plek op aarde’ – beeldend formuleert. Deze zoektocht naar haar ‘diepste diep’ krijgt de centrale plaats in haar leven en ze laat zich daarvan door niets afhouden, ook niet door haar veelbewogen, subtiel beschreven ervaringsweg met twee mannelijke liefdespartners die ze vrijwel synchroon aflegt. ‘Een slordig bureau, vol boeken en papieren, dat van mij alleen is, zal ik altijd weer verkiezen boven het ideaalste en meest harmonische huwelijksbed.’ 

Het bureau als de plek waar voor haar het mysterie is, de plek waar we meer vernemen dan we zelf zijn. Het doet onwillekeurig denken aan Lao Zi: ‘De wijze woont altijd op de juiste plaats.’ Uiteindelijk kan ze nuchter getuigen van de daadwerkelijke liefde en laait de vlam van haar zielevuur door alle vijandschap heen. Ze observeert een Gestapo-officier die haar hardvochtig terechtwijst en kan begrip en onpersoonlijke liefde voor hem opvatten. ‘Want dat is de enige manier om vertrouwen in de mensheid en in de toekomst te houden…’ 

Etty Hillesum is al jong uiterst belezen en laat zich in haar ‘queeste’ steunen door tal van bekende boeken, dichters, schrijvers en filosofen, die ze bijna liefkozend haar ‘edelste geesten’ noemt. In willekeurige volgorde: de Bijbel, Vestdijk, Van Eeden, Verwey, Dostojewski, Poesjkin, Rilke, Jung, Schubart, Buber, de evangelist Mattheüs, de apostel Paulus, Thomas a Kempis en Franciscus van Assisi. Ze citeert ze, maakt zich in veel gevallen hun zielewereld eigen en voert ons bijna ongemerkt zó haar geestelijk Pantheon binnen dat we – lijkt het wel – buiten plaats en tijd komen. 

De Bijbel had ze als het ware steeds naast haar op het bureau liggen. Mattheüs was duidelijk haar meest geliefde evangelist. Hoe meer het tijdstip naderde van de dramatische afloop van haar verblijf in Amsterdam, hoe meer ook Mattheüs voor haar een brandpunt werd van Christus’ wijsheid en vertroosting in haar duistere wereld. Het hernemen van Mattheüs moet voor haar dan ook een steun geweest zijn in haar steeds nijpender wordende situatie. 

‘Daarom zeg ik u: zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding? Zijt gij dan niet bezorgd tegen de morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’

Ook Paulus haalt ze aan met de bekende zin ‘En wat baat mij alles, als ik de Liefde niet heb.’ Ze past deze zin toe op de komst van haar vader Louis, de volgende dag. ‘Een schat van een theorie om jezelf een behaaglijk en edel gevoel te geven maar voor de kleinste daad van liefde in de praktijk schrik je terug. Nee, dit is geen kleine daad van liefde. Het is iets heel principieels en gewichtigs en moeilijks. Innerlijk je ouders lief te hebben. Dat wil zeggen te vergeven voor al de moeilijkheden, die ze je, alleen al door hun bestaan, hebben aangedaan: aan binding, aan afkeer, aan de belasting van hun eigen gecompliceerde leven, toegevoegd aan je eigen, toch ook al moeilijke leven.’ 

Via haar vader, die classicus en rector was op het gymnasium in Deventer, de bakermat van de Nederlandse spirituele vernieuwingsbeweging De Moderne Devotie, kan Etty op het spoor zijn gekomen van de Nederlandstalige monnik Thomas a Kempis (1380-1471). Met diens – naar men zegt – na de Bijbel meest gelezen boek ter wereld, De Navolging van Christus, is hij het boegbeeld geworden van die oer-Nederlandse beweging. 

Etty citeert Thomas als volgt: ‘Hoe meer een mens onverdeeld van hart en innerlijk eenvoudig is geworden, des te meer en des te hoger zal hij zonder moeite verstaan omdat hij van boven het licht der kennis ontvangt.’ Met andere woorden: het innerlijk dient niet versnipperd en gericht te zijn op veel dingen buiten zichzelf maar geconcentreerd op één doel: het eenpuntig horen van God of de gnosis. 

Vader Louis is aan het begin van de oorlog vanwege zijn Jood-zijn hard- vochtig door de bezetter uit zijn ambt gezet en heeft bij zijn gedwongen terugtreden een aangrijpende, historische toespraak gehouden voor alle leerlingen en collega’s. Die beëindigde hij met de woorden van de Deventer-voorman van de Moderne Devoten, Geert Groote: ‘Voor alle dingen dunct mi goet, dat ghi geestelike blide sijt.’ (Voor mij gaat boven alles dat gij in geestelijk opzicht blijmoedig bent.)

Hier doet zich een opvallende spirituele parallel voor met dochter Etty. Ook zij probeert haar innerlijke vrijheid en blijmoedigheid te bewaren tegen alle onderdrukking in. Die tintelende opgewektheid ontlenen beiden aan een krachtig zieleleven. En wie uit de ziel leeft, weet dat het licht in de duisternis schijnt, getuigen zij allebei. Hier dringt zich de beroemde, eerste zin uit de Navolging van Christus op: ‘Wie mij volgt, wandelt niet in duisternis.‘ 

De Oostenrijkse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) ligt Etty zeer na aan het hart. Ze beschouwt hem als een permanente reisgezel, een gezel voor het leven die immer vertroosting biedt. Dat maakt ze duidelijk aan een vriendin die geleidelijk minder enthousiast over hem is geworden: ‘Van Rilke kun je niet “terugkomen”, als je hem werkelijk goed gelezen hebt. Wanneer men hem niet gedurende een heel leven met zich meedraagt, heeft het überhaupt geen zin om hem te lezen.’  Mogelijk had ze daarbij het volgende citaat van Rilke voor ogen: ‘Er bestaat in het leven geen beginnersklas, het is altijd meteen het moeilijkste wat er verlangd wordt.’

Ze citeert hem uit ‘Briefe an einem jungen Dichter’, dat als brieven aan een jonge ziel uitgelegd kan worden. In werkelijkheid schreef Rilke deze brieven aan een jonge, ambitieuze dichter die hem om raad had gevraagd.

‘Gevoelens zijn rein wanneer ze u tot eenheid maken en opheffen; onrein is het gevoel dat alleen maar één kant van uw wezen belicht en u zo vervormt. Alles wat ervoor zorgt dat u meer wordt dan u tot nu toe in uw beste momenten was, klopt. Elke intensivering is goed als ze in uw héle bloed aanwezig is, wanneer ze geen beneveling of vertroebeling is, maar vreugde waarbij men naar binnen kan kijken, helder tot op de bodem. Begrijpt u wat ik bedoel?’

Even verder vinden we een tekst die Etty Hillesum enorm aangesproken moet hebben: 

‘Heb geduld met alles wat in uw hart nog niet tot oplossing is gekomen. Probeer de vragen zelf lief te hebben als voor u niet toegankelijke kamers en als boeken die in een volkomen vreemde taal zijn geschreven. Zoek niet naar antwoorden die u niet gegeven kunnen worden, omdat u niet in staat zou zijn ze te leven. Het gaat erom alles te leven. Leef nu uw vragen. Misschien leeft u dan gaandeweg, ongemerkt, op een dag het antwoord binnen.’ 

Een opvallende parallel tussen Etty Hillesum en Rilke is dat ze Rusland als hun tweede vaderland zagen. Bij Etty is dat niet zo verwonderlijk. Zij had een speciale band met de Russische literatuur door haar Joods-Russische afkomst van moederszijde en door haar studie slavistiek in Leiden en Amsterdam, Ze sprak van huis uit ook een beetje Russisch en werd door haar medestudenten als een ‘typisch Russische vrouw’ ervaren: nu eens uitbundig, dan weer bedrukt; nu eens warm en dan weer afstandelijk, nu eens zeer toegewijd en dan weer chaotisch. 

Etty’s voorliefde voor de Russische cultuur leidt tot opvallende verbindingslijntjes, bijvoorbeeld via de minder bekende, door haar geciteerde Russische auteur Walter Schubart (1897-1941). Hij schreef het boek ‘De koomende Europeesche mens’ waarin hij kritisch is over de ontwikkelingen in Europa en die vergelijkt met de situatie in Rusland. De Europeaan is (te veel) zakenmens geworden, de Rus is een zielemens.

Bij Europeanen zijn gemeenschappelijke belangen een bindende factor; de Russen zijn door menselijkheid met elkaar verbonden. Het is typisch voor de Prometheus-cultuur – bedoeld is de westelijke – dat zij de dingen wezenlijker acht dan de zielen. Europa is de zetel der zakelijkheid; Rusland het vaderland der ziel. Aldus een absoluut niet volledige weergave van Schubarts denkpatronen. 

Sommige teksten van Schubart zijn door Etty geparafraseerd weergegeven, bijvoorbeeld deze: ‘Verschrikkelijker dan het godsgericht is het gericht dat de mensheid die zich van God heeft afgezonderd, over zichzelf houdt’. Etty lijkt via de tekst van Schubart te willen zeggen dat het Westen de relatie met God kwijt is en daardoor vervalt in materialisme en egoïsme. Het Westen is daardoor ook de bindende kracht binnen de samenleving kwijt. De Russische mens staat daar lijnrecht tegenover en bezit in zijn ziel een vanzelfsprekende band met God.

Vermeldenswaard is dat dit boek van Schubart intensief gelezen moet zijn door Jan van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21), een van de oprichters van de Geestesschool van het Gouden Rozenkruis. In het exemplaar dat we in handen hadden, staat voorin zijn ex libris en zijn grote stukken tekst met potlood en liniaal onderstreept. Van Rijckenborgh doet dat vooral bij alinea’s die gaan over de westerse ‘Prometheus-mens’. Er zijn geen overeenkomsten met de citaten van Etty Hillesum. Het is niet ondenkbaar dat ‘De koomende Europeesche mensch’ van Schubart hem geïnspireerd heeft toen hij een titel bedacht voor een nieuw standaardwerk in de geestesschool: De Komende Nieuwe Mens. 

Etty was zeer gesteld op haar docenten Russisch. Toen de door haar bewonderde slavist en neerlandicus Nicolaas van Wijk plotseling overleed, was ze volledig van slag. De Russisch-orthodoxe afscheidsdienst was de enige kerkelijke eredienst die ze ooit bijwoonde en deze maakte grote indruk op haar. Maar toch voelde zij zich bevestigd in haar overtuiging dat haar weg die van een Alleingang moest zijn en los moest staan van welke groepering dan ook. Ongetwijfeld zal ze hierbij troost hebben gevonden bij Rilke: ‘En als wij weer over eenzaamheid praten, dan wordt steeds duidelijker dat dit in wezen niet iets is wat je kunt uitzoeken of nalaten. Wij zijn eenzaam….’ 

Een speciale band had ze met haar nieuwe leermeester Bruno Becker, van wie ze in het klasje van de gevorderden mocht aansluiten. Becker? Was dat niet de man die in 1913 uit Sint-Petersburg naar Nederland kwam om in voortreffelijk zestiende-eeuws Nederlands duidelijk te maken dat de filosoof en theoloog Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590) in Nederland ten onrechte onder het stof was geraakt? Hij is een warm pleitbezorger en pionier van de Coornhert-studie in Nederland geworden. Coornhert kreeg van hem het onafscheidelijke predicaat mee: ‘apostel van de volmaakbaarheid’.

Coornhert was Beckers levenstaak en het docentschap Russisch deed hij er om economische redenen bij. Etty zag steeds uit naar zijn colleges, waarin hij hoge eisen stelde aan haar en haar naar Russisch gebruik met haar voornaam en de voornaam van haar vader noemde: Esfira Lyudwigovna. 

Het rijk van de ziel kent geen grenzen! Etty Hillesum voert er haar lezers moeiteloos heen. Het gaat haar daarbij zeker niet alleen om overdenking, gebed, geestelijk zonnebaden of meditatie. Zij beseft: alles krijgt pas echt waarde door daadkracht, wat fraai wordt uitgedrukt door het woord dabar, dat in het Hebreeuws zowel woord als daad betekent. Op 13 oktober 1942 schrijft ze: 

‘Wanneer die inzichten, die ik me achter m’n bureau, in omgang met de edelste geesten, verover, niet doordringen tot in de kleinste dingen van het dagelijkse leven, wanneer niet iets van het grote besef over menselijke waarden… doordringt, dan heeft dat geestelijke leven geen zin’.

Ze was een onvermoeibare godzoekende. Maar waar zoeken vinden wordt, besefte ze dat God zich pas vinden laat als het gaat om pure levensdaad in klare handeling. Haar misschien wel mooiste citaat laat hierover niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘Gij kunt zelf ook niets, mijn God. Het is aan ons om u handen en voeten te geven en daarnaar te handelen.’ 

Daarmee zijn we heel dicht bij die unieke tekst van een mannelijke tegenhanger van Etty Hillesum, de Joodse denker Martin Buber (1878-1965): 

‘God wil niet dat we in hem geloven, wil niet dat we over hem debatteren, wil niet door ons verdedigd worden – hij wil slechts door ons verwerkelijkt worden.’

DOWNLOAD LOGON 2020-3