Overgave, Etty Hillesum en dankwoord – afsluiting van de roman ‘Reins licht’ van Ingrid Huting-van Niejenhuis

BESTEL REINS LICHT

De onlangs verschenen roman Reins Licht – fragmenten van een zoektocht naar het licht van Ingrid Huting-van Niejenhuis getuigt van de gnosis in mooie, diepzinnige en eenvoudige taal. Hieronder volgt de tekst van het laatste gedeelte van dat boek: hoofdstuk 18, Etty Hillesum en dankwoord.

HOOFDSTUK 18: OVERGAVE

Zijn leven overziende, kijkt Rein dankbaar op van zijn dagboek. De bladeren verkleuren en vallen al dwarrelend op het gras, wanneer ik naar buiten kijk. De zonnestralen bedekken het gras als een warme deken; af en toe verraadt een vergeeld grassprietje dat het jaar ten einde loopt. Een gele halm in de volle zon. Ik glimlach van herkenning. Ben ik ook verkleurd? Met enige weemoed constateer ik de rimpels op mijn handen en mijn grijswitte haren.

De tijd vloeit voorbij, de herinneringen komen af en aan. Soms kijk ik terug, zoals vandaag. Er is veel gebeurd in de decennia die achter mij liggen; ik heb verliezen geleden, verdriet en pijn gekend naast alle mooie en verrassende dingen. Maar van binnen is er een vrede gekomen, ik had niet kunnen bevroeden dat je zo vrede kon sluiten met jezelf en het leven. Ik houd mij aan de woorden van Etty Hillesum:

‘Ik voel me verantwoordelijk voor het mooie en grote gevoel voor dit leven dat ik in me heb en dat moet ik onbeschadigd door deze tijd heen trachten te loodsen, naar een betere tijd toe. Ik geloof dat ik langzamerhand tot de eenvoud gekomen ben waarnaar ik altijd verlangd heb. Nu gaat het erom, God, dat ik je onbeschadigd met me meedraag en dat ik je door alles heen trouw blijf, zoals ik je altijd beloofd heb.’

Ik kan het niet beter zeggen. In de Bijbel staat dat het koninkrijk Gods binnen in ons is; daar ben ik nu helemaal van doordrongen. Mijn leven op aarde is als een oefenschool, een werkplaats om bewustzijn te creëren. Ik heb ontdekt dat, als de ziel en mijn persoonlijkheid in evenwicht zijn, zij elkaar ontmoeten in het innerlijk, in mijn hart. Dan zijn hemel en aarde in evenwicht. En daar, in dat evenwicht, ontdekte ik de middelpuntvliedende ziel in mijn wezen. Tegelijk gevend en ontvangend, barend en scheppend.

Uit de ziel te leven is onvergelijkbaar met alles op aarde. Zo baan ik voor mezelf een geestelijk pad. Niemand doet je dat voor, hoe dat moet. Een grotere uitdaging is er niet, althans, dat vind ik. En als iemand tegen me zegt: ‘De stem van de ziel is onbegrijpelijk voor mij. Ik weet niet waar ik naar moet luisteren.’ Dan geef ik hem gelijk. De stem van de ziel spreekt een andere taal, dus – bij wijze van spreken – dien je inderdaad een nieuwe taal te leren. Maar heb ik het opgegeven, omdat ik er eerst niets van begreep? Welnee, het verlangen naar de geest was en is zo groot. In mijn leven oversteeg het verlangen altijd alle dingen en gebeurtenissen. Dat is een grote hulp geweest.

‘Ik word innerlijk steeds vrediger en vrediger en er is een godsvertrouwen in me dat steeds meer bij me gaat horen.’

Zo zegt Etty, een jonge Joodse vrouw, in 1942. Ik herken dat; het is alsof deze zin uit mijn mond komt. Hoe wonderlijk. Ik denk dat ik in haar zinnen een medezoeker herken. Terugkijkend op mijn leven, heb ik al vroeg besloten me te richten op mijn hartsverlangen. Door niets liet ik mij afleiden, geen verslaving liet ik toe en ik liet me niet terneerdrukken door zware situaties. Hoe zuiverder ik ben gaan leven, zowel uiterlijk als innerlijk, hoe meer de wensen van mijn zelf naar de achtergrond verdwenen. Ik kreeg er veerkracht voor terug en vrienden die eenzelfde weg liepen. Zo is in mij het verlangen naar een hoger bewustzijn tot volle wasdom gekomen. Dat geestelijke pad is een pad van waardigheid en van een adeldom die in de maatschappij, naar mijn mening, ver te zoeken is.

‘Dat verlangen naar ware adeldom, naar het goddelijke, dat is de motor. Daarmee vangt alles aan. (…)
We moeten zó onafhankelijk worden van materiële dingen dat, onder wat voor omstandigheden ook, de geest kan doorgaan zijn weg te gaan en zijn werk verder kan doen.’

Lieve Etty, hoe mooi, zuiver en treffend heb jij deze weg beschreven in je dagboeken. Oog in oog met allesomvattende haat vond jij de weg naar binnen. Door je innerlijke beschouwingen aan het papier toe te vertrouwen, heeft de geest in jou zijn werk kunnen doen. En nu ben je een troost en lichtbaken voor velen.

Dat heeft het leven mij ook getoond: als je naar je innerlijke stem luistert, dan durf je moedige stappen te zetten. Dan durf je de onzekerheid tegemoet te gaan. En dan hoef je geen Nelson Mandela of Moeder Teresa te worden, maar dan kun je wel hulp bieden aan de mensen om je heen. Een luisterend oor zijn voor iemand die dat nodig heeft. Je veilige werkkring verlaten, omdat die je ongelukkig maakt. Ouders in hun ouderdom, ziekte en laatste uren bijstaan. Je kinderen opvoeden, ze vasthouden en liefhebben, en loslaten voor het leven. Zo kon ik mijn vrouw steunen, met haar samen optrekken en verzorgen tijdens haar ziekte en sterven. Dat alles heb ik gedaan en dat was mijn grote werk.

Maar mijn allergrootste werk kan niemand zien. En dat is in mijn hart een tempel van stilte ontdekken en daar binnengaan. Stilte is een grote leermeesteres. In zichzelf bevat zij alle antwoorden, als ik me eraan overgeef. Stilte beweegt niets, maar vraagt je, als niemand, haar binnen te gaan. Niets kun je meenemen; wie jij bent, alle kennis en ervaring laat je achter.
Stilte is mijn diepste en enige leermeester, die mijn hart uitnodigt te doen wat zij het meest innig verlangt: te knielen en nederig te zijn. Dat is nu de grondtoon van mijn hart. ‘En nu ik niets meer wil bezitten en vrij ben, nu bezit ik alles, nu is de innerlijke rijkdom onmetelijk.’ Ze zijn daar, de antwoorden op mijn levensvragen.

Wie ben ik? Een mens die zijn ware zielereis naar de oorsprong heeft aangevangen .
Waar kom ik vandaan? Niet ik, maar mijn ziel komt voort uit het goddelijke levensveld.
Waar ga ik naartoe? Er is maar één doel waar mijn hart naar uitgaat, daar waar mijn ziel mij brengt.

ETTY HILLESUM

Aan het begin van de twintigste eeuw groeide in Deventer een jonge Joodse vrouw op, Etty Hillesum (1914-1943). Zij studeerde rechten in Amsterdam en Slavische talen in Leiden, en gaf Russische les. Etty was een intelligente vrouw, maar kampte aan het begin van haar volwassen leven met depressieve buien. Zij zocht hulp bij een handlijnkundige, Julius Spier, met wie zij een relatie kreeg. Hij moedigde haar aan om een dagboek te gaan schrijven, om haar innerlijke wereld te ontdekken en een innerlijke reis te gaan ondernemen.

Dat innerlijke pad beschreef zij in de laatste twee jaren van haar leven in elf schriften, waarvan er tien bewaard zijn gebleven. In die schriften schrijft zij bijzonder duidelijk en menselijk over haar persoonlijke zoektocht naar het allerhoogste, naar God. Haar bewoordingen zijn poëtisch en inspirerend voor vele mensen:

‘Waarom heb ik toch zo’n beklemd gevoel vanbinnen? Ik heb nog geen grondmelodie. Er is nog niet één vaste onderstroom; de innerlijke bron, waaruit ik gevoed word, slibt altijd weer dicht en bovendien denk ik te veel. En zij schrijft: Het is een langzaam en smartelijk proces, het geboren worden tot werkelijke, innerlijke zelfstandigheid.’

Als administratief medewerkster van de Joodse Raad hielp zij Joodse mensen in kamp Westerbork. Etty beschrijft die plek als de hel. Toen zij in 1943 zelf een gevangene in Westerbork werd, bleef zij brieven schrijven aan haar vrienden. In september van dat jaar werd zij met haar ouders gedeporteerd naar Auschwitz en in november kwamen ze om in dit concentratiekamp.

Haar dagboeken bleven echter bewaard en kwamen in handen van de familie Smelik. Zij probeerden in de vele tientallen jaren daarna de dagboeken uit te geven. Etty’s ideeën en geloofsbeleving waren echter zo tegendraads voor de joodse en christelijke leerstellingen in synagoges en kerken, dat geen uitgever in het verzuilde Nederland een drukgang aandurfde . Het boek Het verstoorde leven werd pas in 1981 uitgegeven en werd wereldwijd een bestseller.

DANKWOORD

Dit boek heeft niet zonder slag of stoot het levenslicht gezien.
Ik ben dankbaar voor alle mensen op mijn schrijversreis, die me gestimuleerd hebben. Allereerst Spencer, Mirre en Bram, met wie dit avontuur begon om een boek over de gnostieke levensvisie te schrijven in 2013. Ook wil ik Joost bedanken, mijn leermeester in het schrijven, voor het aanscherpen van mijn pen. Al onze bijzondere jaren van samenwerken resulteerden onder andere in boeken over cultuurverandering en de bogomielen.

Mijn dank gaat uit naar mijn uitgevers en het team van De Morgenster, voor hun geloof in dit boek. Zij hebben mij begeleid in de totstandkoming ervan. Ook wil ik alle meelezers in de afgelopen jaren bedanken, onder wie Rensje, Theo en Christa. Allen hebben mij zeer waardevolle feedback en vooral de moed gegeven om Reins Licht werkelijk in boekvorm uit te geven. En ten slotte grote dank en liefs aan Ward, die me ruimte geeft en, niet te vergeten, mij avond aan avond heeft laten schrijven.

Bron: Reins Licht – fragmenten van een zoektocht naar het licht door Ingrid Huting-van Niejenhuis

BESTEL REINS LICHT