Meesterbiograaf Rüdinger Safranski over de vriendschap tussen Johann Wolfgang Goethe en Friedrich Schiller

BESTEL GOETHE EN SCHILLER

In ‘Goethe en Schiller’ vertelt meesterbiograaf Rüdiger Safranski het verhaal van een uitzonderlijke vriendschap, maar ook van een groots moment in de Duitse geschiedenis: het gouden tijdperk van de geest. Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11) en Schiller zeiden beiden over elkaar dat de andere de belangrijkste persoon in zijn leven was geweest. De uitersten raakten elkaar: intuïtie en gevoel bij Goethe, intellect en wilskracht bij Schiller. Hun vriendschap, met al zijn conflicten en spanningen, heeft hen beide tot topprestaties aangespoord. Schiller schreef zijn klassieke drama’s en kreeg ze, met hulp van Goethe, daadwerkelijk opgevoerd. Goethe beleefde dankzij Schiller een tweede creatieve jeugd. Schiller heeft Goethe tegelijk bewonderd, benijd en gehaat. Goethe ervoer de komeetachtige opkomst van Schiller als bedreiging.

BESTEL GOETHE EN SCHILLER

WOORD VOORAF

Vriendschap in eminente zin komt zelden voor. Van Aristoteles is een uitspraak overgeleverd die luidt: ‘Beste vrienden, er is geen vriend!’ Kant, die zich op Aristoteles beroept, merkt op: vriendschap in ‘zuivere’ en ‘volmaakte’ vorm zou niets dan een ‘stokpaardje van romanschrijvers’ zijn. Echte vriendschap is in elk geval zeldzamer dan het inflatoire woordgebruik doet vermoeden. Goethe en Schiller hebben hun vriendschap als iets zeldzaams en wonderbaarlijks beschouwd, als een geluk, als een geschenk. Wat hun hier gelukt of vergund was, kwam hun ongelooflijk voor, en ze konden zich er dankbaar over verbazen. In een terugblik noemde Goethe hun vriendschap een ‘gelukkige gebeurtenis’. En dat blijft het ook voor ons vandaag de dag nog, want je zult in de geschiedenis van de geest lang moeten zoeken om iets vergelijkbaars te vinden – twee eersterangs scheppende geesten die hun tegenstellingen overwinnen en samen optrekken om elkaar wederzijds te stimuleren en zelfs gezamenlijk werk te maken.

Hun vriendschap kreeg in die tijd al het aureool van een heldenlegende. Men verhief de twee vrienden tot koningen der dichters op de literaire Olympus en noemde hen de ‘Dioscuren’. Ook afgunst en weerzin staken de kop op. Als het niet lukte hun iets aan te wrijven, wilde men op zijn minst de een tegen de ander uitspelen en een hiërarchie tussen hen vaststellen. Wie is belangijker, of worden beiden misschien overschat? Officieel werden ze al snel als marmeren klassieken bewonderd, maar in elke generatie stak opnieuw rebellie de kop op. Toen Goethe in 1829 zijn briefwisseling met Schiller uitgaf, noemde Grabbe dit een ‘verzameling biljet-achtige futiliteiten’ en Ludwig Börne schreef: ‘Dat onze twee grootste geesten binnenshuis […] zo weinig voorstellen […] is een wonder, […] een metamorfose van goud in lood.’

Goethe en Schiller waren erop voorbereid dat men hen beu zou kunnen worden en oefenden zich bijtijds in de kunst van de publieksbeschimping. Ze zagen hun vriendschapsband ook als een bolwerk van waaruit ze welgemoed hun bliksems slingerden om de eigentijdse literaire wereld te treffen.

Voordat ze vrienden werden, waren Goethe en Schiller concurrenten. Goethe voelde zich door de roem van Schiller, die jonger was dan hij, in het nauw gedreven. Schiller was voor hem aanvankelijk niets dan een onaangename herinnering aan zijn eigen, inmiddels overwonnen Sturm und Drang-periode. En Schiller zag in Goethe een ‘trotse preutse dame, bij wie je een kind moet maken om haar tegenover de wereld deemoed bij te brengen’. Er moest het een en ander gebeuren voordat Schiller aan Goethe kon schrijven: ‘Hoe sterk heb ik ervaren […] dat er tegenover het voortreffelijke geen andere vrijheid bestaat dan de liefde’ en Goethe tegenover Schiller verklaarde: ‘U heeft me een tweede jeugd bezorgd en weer een dichter van me gemaakt, wat ik al bijna had opgegeven.’

Over wat hier stap voor stap is gebeurd gaat dit boek. Hoe de jonge Schiller de door hem bewonderde Goethe tijdens een prijsuitreiking op de Karlsschule als gast van de hertog voor het eerst te zien kreeg. Hoe hun levens in de daaropvolgende jaren merkwaardig parallel verliepen: tweemaal moesten ze vluchten en opnieuw beginnen. Schiller vlucht uit Stuttgart en uit de invloedssfeer van de hertog. Goethe vlucht naar Italië. Voor beiden is dat een bevrijding die leidt tot een nieuw kunstenaarschap. Ook tweemaal een nieuwe liefdesband. Schiller en Charlotte, Goethe en Christiane.

Goethe wordt verliefd en gaat een verbintenis aan met iemand uit een lager sociaal milieu, Schiller met iemand uit een hoger milieu. Vervolgens de moeizame toenadering. Schiller probeert Goethe omzichtig te naderen, maar die bewaart afstand. In de zomer van 1794 in Jena uiteindelijk de gelukkige gebeurtenis van de geslaagde ontmoeting. Vanaf dat moment begint de briefwisseling, ongetwijfeld het belangrijkste gezamenlijke werk van beiden en de belangrijkste bron voor dit boek. Hun vriendschap zal van 1794 tot aan Schillers dood in mei 1805 duren. De polariteit van temperamenten en karaktertrekken leidt bij allebei tot een toename van hun creatieve krachten, bij Goethe vooral in de eerste, bij Schiller in de laatste jaren van hun vriendschap.

Montaigne ziet in een geslaagde vriendschap een proces waarin ‘twee zielen met elkaar versmelten’. Maar zo zat de vriendschap tussen Goethe en Schiller niet in elkaar. Zij waren niet één hart en één ziel, en gelukkig streefden ze dat ook niet na. Dat zou bij hun zo verschillende temperamenten onvermijdelijk tot teleurstellingen hebben geleid. Goethe hield zich aan de stelregel die hij in december 1798 in een brief aan August Herder zo formuleerde: ‘Als we altijd voldoende voorzichtigheid betrachten en ons met vrienden slechts van één kant inlaten, waar ze echt met ons harmoniëren, en hen voor het overige niet zouden claimen, zouden vriendschappen veel langer duren en minder snel worden verbroken. Maar gewoonlijk zijn we behept met de jeugdzonde, die we zelfs op hoge leeftijd niet afleggen, om van een vriend te eisen als het ware een alter ego voor ons te zijn, zodat hij één geheel met ons vormt, iets waarmee we onszelf dan een tijdlang om de tuin leiden, maar wat niet lang kan duren.’

Goethe had zich met Schiller in eerste instantie inderdaad ‘van één kant’ ingelaten, en ook Schiller was voorzichtig genoeg om hun band niet te sterk te belasten. Maar wat hen verbond was belangwekkend genoeg. Het was voor hen het belangrijkste: het werk aan hun eigen œuvre, dat in hun vriendschap een gezamenlijk œuvre werd. Door de verheugende ervaring dat dit tussen hen zelfs maar mogelijk was, groeide deze vriendschapsband uit tot iets wat ver boven het partiële contact uitreikte. En toch bleef de relatie tot het werk het centrum en de basis: elkaar wederzijds helpen en stimuleren, in een intensieve uitwisseling van gedachten en gevoelens, was het uitgesproken doel van hun vriendschap. ‘Genegenheid, ja zelfs liefde helpt allemaal niets voor de vriendschap,’ schrijft Goethe, ‘de ware, de actieve, productieve vriendschap bestaat eruit dat wij in het leven gelijke tred houden, dat hij mijn doelen billijkt en ik de zijne, en dat we op die manier vastbesloten samen voortgaan.’

Schiller noemt zo’n vriendschap een ‘op wederzijdse vervolmaking gestoelde relatie’, en toen Goethe in één woord wilde aangeven wat de vriendschap hem had opgeleverd, zei hij dat deze hem had ‘gestimuleerd’. Het ging dus om een band om elkaar wederzijds te helpen aan zichzelf te werken, om een gemeenschappelijke onderneming van zelfgroei. Het verhaal van de vriendschap tussen Goethe en Schiller is een praktische proef op de som van de vormingsgedachte ten tijde van de Duitse klassieke periode.

Goethe bekende ooit dat hij het zo belangwekkend klinkende en canonieke voorschrift ken jezelf  altijd verdacht had gevonden, omdat je als je de blik naar binnen richt nooit goed zou kunnen onderscheiden tussen wat je vindt en wat je verzint. Hij beveelt de omweg via de wereld aan, want de mens kent zichzelf alleen in zoverre hij de wereld kent en door de wereld gekend wordt. Daarom, verklaarde Goethe, had hij toen hij ouder en wijzer was, in plaats van in het innerlijk spiegelpaleis te gaan dwalen, zijn aandacht gericht op de vraag ‘in hoeverre anderen mij misschien konden kennen, opdat ik in en door hen, als evenzoveel spiegels, iets meer duidelijkheid over mijzelf en mijn innerlijk kon krijgen’. In dat opzicht moet Schiller voor hem een buitenkans zijn geweest. Een betere bewustzijnsspiegel dan Schiller, dit genie van de reflectie, had hij nauwelijks kunnen vinden.

Goethe deed een beroep op Schiller om enig licht te brengen in zijn rijke innerlijk. Waarom was dit zo rijk? Heel eenvoudig: omdat hij zoveel wereld in zich had opgenomen. ‘Elk nieuw object ontsluit welbeschouwd een nieuw orgaan in ons.’ Bij Schiller ligt dit anders. Hij klaagt over zijn gebrek aan wereldwijsheid. In 1795 schrijft hij aan Goethe: ‘Het komt me vaak zonderling voor me u zo in de wereld geworpen voor te stellen, terwijl ik tussen mijn papieren vensterruiten zit en ook alleen papier voor me heb.’ Schiller had, tussen zijn papieren vensterruiten, een overmaat aan reflectiekracht. Zijn intellectuele vermogen werd door de stof van zijn ervaring niet volledig verbruikt. Hij kon dit vermogen ter beschikking stellen aan zijn vriend om voor hem als spiegel te dienen en zichzelf met wereld te verrijken.

In de persoon van Goethe bood zich voor hem een heel continent aan, misschien niet om het in bezit te nemen maar wel om er kennis van te nemen. Bovendien hielp Goethe, dit genie van de intuïtie, hem op zijn eigen onbewuste krachten te vertrouwen. Pas in zijn vriendschap met Goethe leerde Schiller dat de scheppende aandriften niet alleen wortelen in een domein ‘waar je je rekenschap van kunt geven’, maar bovenal ‘in wat naar zijn aard niet valt te begrijpen’. De twee vulden elkaar op wonderbaarlijke wijze aan: de een zorgde voor helderheid en bewustheid, de ander voor scheppend contact met het duistere en onbewuste. De twee regio’s – idee en ervaring, vrijheid en natuur, begrip en meerzinnigheid – bijeenbrengen, dat was hun gemeenschappelijke ideaal. Zijzelf en nog meer de generaties na hen noemden dit – het klassieke.

Zo beleefden de vrienden plezier aan elkaar en wisten ze wederzijds gebruik van elkaar te maken. ‘Gaat u verder,’ schrijft Goethe, ‘mij bekend te maken met mijn eigen werken’, en Schiller antwoordt: ‘De rijkdom en afwisseling van uw fantasie verbaast en betovert me, en ook als ik u niet kan volgen is het toch een genot en een verrijking voor mij uw werk na te kijken.’

Toen Schiller stierf, wist Goethe dat daarmee voor hem een tijdperk van zijn leven was afgesloten. De relatie tussen beiden was inmiddels zo innig geworden dat Goethe tegenover Zelter, zijn vriend in later jaren, bekende: ‘Ik meende mezelf te verliezen en verlies nu een vriend, en met hem de helft van mijn bestaan.’

Schiller stierf zonder het tijdperk van deze vriendschap met een resumé te kunnen afsluiten. Hij zat nog midden in het werk, in het gezamenlijke werk. Hij was juist bezig Goethes Anmerkungen zu Diderot na te kijken. In zijn laatste brief schrijft hij: ‘Intussen dient zich juist bij dit […] artikel een mogelijke controverse met u aan.’

Deze vriendschap, die rijk is aan aspecten en verhalen, was toch bovenal dit – een controversieel gesprek tot aan het einde. Juist daarom kun je er zoveel kanten mee op.

HOOFDSTUK 1

Eerste ontmoeting in 1779. Prijsuitreiking op de Hohe Karlsschule. De student en de beroemde dichter op bezoek. De natuur volgens Goethe en volgens Schiller. De een ontdekt het tussenkaaksbeen, de ander de vrijheid. De Rovers huppen over de mens heen, Iphigenie
stelt hem gerust. Gematigde of mateloze geldingsdrang.

Op 11 december 1779 onderbreken de hertog van Weimar Karl August en zijn geheime gezantschapsraad Goethe hun terugreis uit Bern voor een verblijf in Stuttgart als gast van de hertog van Württemberg. Karl Eugen leidt zijn gasten persoonlijk rond op de Hohe Karlsschule, die hij trots zijn ‘kwekerij’ noemt. De studenten verdringen zich om de beroemde schrijver van Götz en van Werther in levenden lijve te zien en misschien een blik van hem te kunnen opvangen. Daar is gelegenheid voor. Op 14 december wordt het stichtingsfeest van de Karlsschule in het nieuwe residentiële slot gevierd, met muziek, redevoeringen en koorzang.

Daar verschijnen ze in de met bloemen versierde feestzaal: voor in het midden Karl Eugen, aan zijn rechterzijde de hertog van Weimar, aan zijn linkerzijde Goethe, waardig en stijf. Hij is maar tien jaar ouder dan Schiller, maar hij staat daar voor hem, boven hem, als een oude macht uit een hogere wereld. Ioand zag hem toen ook voor het eerst: ‘Goethe heeft een adelaarsblik die niet te verdragen is. Als hij zijn wenkbrauwen optrekt, is het net of de schedelbeenderen meegaan’. De prijzen worden uitgereikt. De laureaten treden naar voren, knielen neer en kussen als dank de jasslip van de hertog.

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN EN OVER FRIEDRICH SCHILLER

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf

Hoofdstuk 1
Eerste ontmoeting in 1779. Prijsuitreiking op de Hohe Karlsschule. De student en de beroemde dichter op bezoek. De natuur volgens Goethe en volgens Schiller. De een ontdekt het tussenkaaksbeen, de ander de vrijheid. De Rovers huppen over de mens heen, Iphigenie stelt hem gerust. Gematigde of mateloze geldingsdrang.

Hoofdstuk 2
Tweemaal vlucht en verandering. Schiller vlucht voor de hertog en komt via allerlei omwegen eindelijk in Weimar aan. Goethes vlucht naar Italië. Schiller in Weimar te midden van goden en afgodendienaren. De afwezige Goethe. Iedereen wacht op hem, ook Schiller.

Hoofdstuk 3
Schiller en Charlotte von Lengefeld. Een liefdeszomer in de sfeer van de Oudheid. Ontmoeting met Goethe bij de familie Lengefeld. Goethe blijft gereserveerd. Schillers liefde en haat. Twee liefdes- geschiedenissen. Christiane en Charlotte: Goethe gaat een verbintenis aan onder zijn stand, Schiller boven zijn stand.

Hoofdstuk 4
Goethe en Schiller uitgedaagd door de Franse Revolutie. Schillers pathos in een notendop. Vergezichten op de mensenoceaan. Goethe sluit zijn cirkel. De grote kunst van de ignorantie. Tegen de heethoofden. Goethes kunst als asiel en Schillers speelveld van de revolutie. ‘Anmut und Würde’. De gekrenkte gunsteling van de natuur.

Hoofdstuk 5
Schillers reis naar Zwaben. Contact met Cotta. Oprichting van het tijdschrift ‘Die Horen’. Literaire bedrijvigheid. Uitnodiging aan Goethe. Het keerpunt in Goethes leven. De gelukkige gebeurtenis: de ontmoeting in de zomer van 1794. Schillers grote verjaardagsbrief. Eerste uitwisseling van ideeën, eerste bezoek van Schiller aan het Frauenplan.

Hoofdstuk 6
Gezamenlijk werk aan ‘Wilhelm Meister’. De sentimentele Schiller in de werkplaats van de naïeve geest. De speeldrift. Publieksreacties. Schiller:‘…dat er tegenover het voortreffelijke geen andere vrijheid bestaat dan de liefde.’ Schillers suggesties en zijn kritiek. ‘Wilhelm Meister’ – ook maar een gelukskind?

Hoofdstuk 7
‘Die Horen’. Grote ambities. Twee soorten politieke antipolitiek. Goethes sociale beschaving en Schillers esthetische opvoeding. Schiller ergert Fichte. Hoeveel stijl heeft de filosofie nodig? ‘Die Horen’ in crisis. De ‘Römische Elegien’ als redmiddel. Ruzie met de Schlegels. Het einde van ‘Die Horen’.

Hoofdstuk 8
Goethe in Jena. Levensbeelden van een vriendschap. Charlotte en Christiane. Reserve jegens het ongeregelde liefdesleven. Schiller en Christiane in de maneschijn. De heren in gesprek op de uitkijkpost van de literatuur. De ‘Xenien’. Schiller, Egmont en de wreedheid. De balladezomer van 1797.

Hoofdstuk 9
‘Herrmann und Dorothea’. Goethe maakt plannen voor een derde reis naar Italië. Schiller wil hem tegenhouden. Hölderlin tussen de meesters. Goethes autodafe voor de reis. De briefwisseling over symbolische waarneming. Goethe treedt in Zwaben in Schillers voetsporen. Het Tell-idee.

Hoofdstuk 10
Goethe in een poëtische impasse. Schillers angst voor het werk en zijn scheppingsroes. De filosofische winkel wordt gesloten. De esthetische geestesstemming. ‘Wallenstein’. De triomfantelijke terugkeer naar het theater. Goethe helpt en bewondert. De idee van het ontzagwekkende wereldgeheel. Schiller in zijn tuinhuis.

Hoofdstuk 11
Over het epische en dramatische. Na Schillers ‘Horen’ Goethes ‘Propyläen’. Oudheid en geen einde. ‘Der Sammler und die Seinigen’. Een familieroman. Groepsbeeld met Schiller. Hoeveel werkelijkheid verdraagt de kunst? Het plezier in schematiseren. Tegen het dilettantisme. Fichtes verdrijving uit Jena. Schillers verhuizing naar Weimar.

Hoofdstuk 12
De dramaturgie van Weimar: tegen het onnatuurlijke en het al te natuurlijke. Het smaakregime van de hertog. Vertaaloefeningen: Goethes Voltaire, Schillers Shakespeare. Goethe de vriend en superieur. Maria Stuart. Hoeveel religie en welke? Faust en vuistrecht. 

Hoofdstuk 13
Goethe heeft te veel, Schiller te weinig wereld. Romantische affaire in huize Schlegel. De driehoek Goethe, Schelling en Schiller. Schillers‘Jungfrau von Orleans’en Goethes ‘Natürliche Tochter’. De ergernis rond Kotzebue. Wrevel tussen Goethe en Schiller.

Hoofdstuk 14
Schillers toneelsuccessen. Verboden vivat-geroep. Goethe staat de Tell af aan Schiller. De conservatieve revolutionair. Madame de Staël in Weimar. Het aanbod uit Berlijn. Goethe houdt Schiller in Weimar. Laatste werken. Het oplichtersmotief. ‘Demetrius’ en ‘De Neef van Rameau’. Schiller sterft.

Epiloog of Schillers tweede carrière in de geest van Goethe

Noten van de vertaler

Bibliografie

Noten

Personenregister

BESTEL GOETHE EN SCHILLER

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN RÜDINGER SAFRANSKI