Het buitengewone, dat wat de grenzen van het normale overschrijdt, beroert iets verborgens in ons. Bij het lezen van Harry Potter-boeken wordt dat nog sterker omdat de verhalen van J.K. Rowling zo vol fantasie, humor en diepzinnigheid verteld worden. Daarbij begint een heel innerlijk spectrum te resoneren.
Wat spreekt de mensen zo sterk aan in de Harry Potter-boeken? Is het de jacht naar avonturen, is het het criminele, het heldhaftige, de weg die langs de dood scheert, de weg op het scherp van de snede? Zijn het de bovenmenselijke gevaren die op alle hoeken op de loer liggen? Of bieden de avonturen van Harry Potter een mogelijkheid om in een donkere spiegel in het eigen wezen te schouwen, iets waar men normaler wijze voor terugschrikt?
Harry Potter werd geboren in een tovenaarsfamilie. Zijn ouders stierven toen de machtigste van de tovenaars, Heer Voldemort, Harry wilde doden. Zijn vader en moeder probeerden dat te verhinderen. Zo kwam Harry met 15 maanden in een pleeggezin. Hij groeide als vreemdeling op te midden van de normaliteit van het leven. Vaak brak iets magisch zich in hem baan. Zo nam hij bij een bezoek aan de dierentuin contact op met een slang – en tot zijn verbijstering verdween het dikke glas van het terrarium en de slang gleed in vrijheid naar buiten. De zeven boeken zitten vol met diepe symboliek.
Zweinstein – het innerlijke terrein
Met elf jaar gaat Harry naar Zweinstein, de school voor tovenaars. Het pleeggezin raakt in verwarring, want er breekt iets onbekends overweldigend binnen in hun normaliteit. De reis naar Zweinstein vindt plaats in een magische trein, die vertrekt vanaf een verborgen perron van station Kings Cross. Kings Cross – het koninklijke in de mens dat nu op reis gaat, met als doel een innerlijke verandering. Harry is de pottenbakker (Potter) die in verloop van zeven jaar een nieuwe pot vervaardigt, dat wil zeggen, zich een nieuwe innerlijke status verwerft.
In Zweinstein, het slot en zijn omgeving, ontmoet hij vrienden, leermeesters, tegenspelers en een heel panopticum aan onbekende, magische krachten en wezens, die zich de een na de ander aan hem kenbaar maken. Daar is vooral Perkamentus, het schoolhoofd; de oorspronkelijke Engelse naam Dumbledore betekent hommel – een wezen dat vele bloemen bestuift. En daar is Minerva Anderling, die het vak transfiguratie onderwijst. Het gaat om verandering.
Vrienden en tegenspelers – de vele aspecten in de mens
Harry’s beste vrienden zijn Hermelien en Ron. De naam Hermelien (Hermione) duidt op hermetische wijsheid, op verborgen, nog te ontdekken innerlijk weten. Het werktuig hiervoor is de helderheid van denken. Ron symboliseert het hele spectrum van het hart, met zijn toegewijd zijn, zijn trouw, zijn wankelmoedigheid, dapperheid en jaloezie, zijn eerzucht en uiteindelijk zijn volkomen offerbereidheid.
En Harry ten slotte is de held, het bewustzijn, dat de weg van zelfkennis gaat en zijn innerlijk landschap verandert. Alle personen die optreden, zijn tenslotte aan hem onderworpen, zijn inhouden in de zo grote en raadselachtige microkosmos van de mens. Harry heeft de moed zijn binnenwereld te ontsluiten. Vanaf zijn geboorte is hij daartoe gepredestineerd. Eén achtergrond speelt bij dit alles mee die niet als thema meespeelt: het is het centrale midden van de mens, de bron van idealen, de bron van moed waaruit Harry handelt, de toverwereld vanwaar de tovenaars komen. Ieder mens heeft de opgave zich op zijn centrale midden af te stemmen en daar uitdrukking aan te geven.
Alle karakters die successievelijk in de boeken worden voorgesteld, hebben ook een schaduwzijde. Bij Harry is het Draco Malfidus (Malfoy), de kracht met de drakenkop, die het geloof (foy) aan het kwaad (mal) vertegenwoordigt. Al deze eigenschappen moeten in de loop van het verhaal in evenwicht gebracht, respectievelijk overwonnen worden.
Een doorn in het vlees, die tegelijkertijd dwingt tot de verandering, is Voldemort. In het begin bezit hij nog geen gestalte, is alleen als schaduw aanwezig. Maar als een mens zijn innerlijke mogelijkheden ontvouwt, groeit daarbij ook het kwade. Het komt uit het donker van het onbewuste, en op een spirituele weg wordt het gedwongen zich te tonen. De grootheid van de mens ligt in zijn verborgen diepste zelf. Hieromheen bouwt zich het menselijke ego op, meestal als een schaduw, en dat vooral als het de innerlijke grootheid voor zichzelf opeist. De naam Voldemort bevat de begrippen eigen wil en dood. Hij is een van Lucifers gezellen.
Onnavolgbaar wordt het zo geheimenisvolle wezen van de mens, vervlochten met het toverslot Zweinstein beschreven. Daarin zijn valtrappen, torens, magische deuren en ruimtes, dromerige zalen, een afgrondelijk verlies, een veelvoud aan schepselen die door de stoutste fantasie nauwelijks zijn te bevatten. Alle zijn voortdurend in verandering en onthullen verrassende kanten. Het bewustzijn raakt slechts aan een nietig deel van het toverslot en toch heeft het de opdracht er meer en meer van te ontdekken en te verwerken. Harry’s weg culmineert in het laatste deel in een strijd om Zweinstein, en strijd om de mens. Het gaat om het geheel.
De Steen der Wijzen en de Geheime Kamer
Het eerste deel wijst, met de titel Harry Potter en de Steen der Wijzen, al op het leidmotief van de geschiedenis: de mogelijkheid en noodzaak van de verandering. De Steen der Wijzen is in de alchemie het belangrijkste symbool voor het eeuwige leven, de eeuwige wijsheid, de kracht van de transmutatie tot de goddelijke essentie van de mens. Zo kan men zeggen dat zich in de zeven delen Harry Potter een opus magnum voltrekt, het grote werk van de alchemie. Het is duidelijk dat Heer Voldemort de Steen der Wijzen voor zichzelf wil verwerven. Het ego, dat wij dagelijks tegenkomen, is het eigenlijke donkere, als wij onszelf verhogen, onszelf tot een lichtgestalte willen maken.
In het tweede deel komt Harry in de Geheime Kamer. Deze werd al bij de stichting van Zweinstein ‘1000 jaar geleden’ door een van de stichters aangelegd. Alleen de mythe kan de ondiepten van de mens in zijn dimensies juist aanduiden. Als de mens zijn medeverantwoordelijkheid voor het geheel niet aanneemt, openen zich, in het op zichzelf gericht zijn, in de scheiding van het centrale midden, de afgronden van het zijn. Verachting, hoogmoed en koude zijn zijn begeleiders. Dit wordt in de vertelling gesymboliseerd door de basilisk, de slang, die anderen reeds door haar directe blik doodt.
Hermelien brengt Harry op het juiste spoor. Hij treft in de Geheime Kamer de jonge Voldemort aan, die in zijn jeugd nog Marten Vilijn heette (oorspronkelijke Engelse naam: Riddle = ‘raadsel’). Harry zou niet opgewassen zijn tegen de basilisk, maar de feniks van Perkamentus helpt hem. Moed heeft een magische uitwerking, omdat deze de bovenmenselijke krachten oproept die als enige kunnen helpen.
Zo pikt de feniks dan ook de slang de ogen uit. Hier ligt een parallel met de paradijsmythe, waarin wordt geduid op de Christus die, als de tijd gekomen is, de slang in het innerlijk van de mens de kop zal verbrijzelen.
Waarom werd Harry aangetrokken tot de Geheime Kamer? Marten Vilijn, het nog jeugdige aspect van het ego, heeft toegang gevonden tot de vrouwelijke kant van Harry, tot Ginny, die hem liefheeft. Het vrouwelijk aspect van de psyche is het ontvangende deel, dat voor velerlei zaken open staat. Ook in het paradijsverhaal is het vrouwelijke de poort waardoor de krachten die de mens van zijn centrale midden willen afscheiden, in het bewustzijn binnentreden, om het te beheersen.
Het Lichtvolle aan banden gelegd
Wat is goed? Wat is kwaad? In het derde deel, met de titel Harry Potter en de Gevangene van Azkaban, gaat het om Sirius Zwarts, de beste vriend van Harry’s ouders. De naam duidt enerzijds op een stralende ster en anderzijds op het donker. Ten onrechte was Sirius er destijds van beschuldigd de verblijfplaats van Harry’s ouders aan Heer Voldemort verraden te hebben. Zo zat hij 13 jaar onschuldig in Azkaban, de meest afgrijselijke gevangenis, bewaakt door dementors, die geen materiële gestalte bezitten maar nevelige wezens zijn, die koude om zich heen verspreiden.
Van oudsher worden aspecten van het hogere in de mens gedemoniseerd. De mens moet verhinderd worden tot zichzelf terug te keren. Met kou, verachting en verloochening heeft men degenen vervolgd die op hun mystieke en gnostieke wegen, zelfs op de wegen tot in het diepste innerlijk, afweken van de officiële religie. Na zijn uitbraak uit Azkaban wordt Sirius Zwarts gezocht door het ministerie. De behoeders van het recht achtervolgen hem. Harry leert de Patronusbezwering, om de dementors te kunnen verdrijven. Als de krachten van het eigen oerbeeld werkzaam worden, verbreken zij de ketens van vooroordelen, dogma’s en machtsbehoeften.
Heer Voldemort
Hoe meer innerlijke krachten Harry ontsluit, des te meer rukt Voldemort op. Harry draagt een litteken op zijn voorhoofd; hij is de getekende. Het litteken ontstond door de doodsvloek die Heer Voldemort hem toen hij nog heel klein was, had toegeslingerd. De liefde van Harry’s moeder had hem gered, zij was als een pantser om Harry heen en liet de vloek terugkaatsen naar Voldemort, die daardoor zijn gestalte verloor. Maar het litteken op Harry’s voorhoofd bleef, en was het bewijs van een durende verbinding met Heer Voldemort. Het ’derde oog‘, het bovenzinnelijke schouwen, heeft zijn zetel achter het voorhoofdsbeen. Het opent zich tijdens het verloop van de vertelling steeds opnieuw in Harry, als Voldemort vruchtbare plannen smeedt en uitvoert.
De aanhangers van Heer Voldemort worden ‘dooddoeners’ genoemd. Zij leven in het zielegebied van alles wat zich van het eeuwige leven heeft verwijderd. Ze verbergen hun gezicht achter de kap van een grote zwarte mantel. Behoort het niet tot de grootste angsten van een mens dat men hem in het innerlijk zou kunnen schouwen, in alles wat zich in hem verbergt? Op de linkerarm is bij de dooddoeners een schedel ingegraveerd, waarbij uit de schedelmond een slang kronkelt. Zij doen hun best de wederopstanding van HeerVoldemort dichterbij te brengen.
In het volgende deel, met de titel Harry Potter en de Vuurbeker, komt het tot een beslissende ontmoeting met Voldemort. Hierbij lukt het hem zijn gestalte terug te winnen. Harry had een groot internationaal toernooi gewonnen. Maar de trofee was door de machten van het kwaad betoverd. Op het moment dat Harry de trofee aanraakt, op het moment van de zege van het ego dus, wordt het bewustzijn weggedragen naar een donker oord, een begraafplaats. Voldemort neemt Harry gevangen. Peter Pippeling, alias Wormstaart, neemt hem bloed af en vermengt het met andere substanties in zijn vuurbeker.
Ieder mens bezit zo’n vuurbeker in zijn innerlijk. Als hoogste bereiken zou het de graal zijn, maar in de vele ontwikkelingsfasen daarvoor toont het vat van de psyche zich als een vuurbeker waarin van alles gemengd wordt. Hier is het dat Voldemort opnieuw zijn gestalte verkrijgt. Het egoprincipe staat op in nieuwe kracht, krijgt vorm in Harry. Maar bij dit alles blijft hij met de krachten van het centrale midden verbonden, de toegang tot de innerlijkste kern van zijn wezen blijft geopend. Van daaruit ontvangt hij de hulp van een beschermend gouden net, en kan ontsnappen. Een geweldige spanningsboog is nu in hem opgericht. Licht en schaduw zijn gegroeid.
De strijd treedt nu binnen in meer omvattende dimensies. Voldemort breidt zich uit in de velden van het bewuste een het onbewuste. Zo moet Harry zwaarwegende crises doorleven, waarbij het bewustzijn zich steeds meer scherpt. De verandering van de mens geschiedt, ondanks vele lichtvaardige beloften, niet ’in sneltreinvaart‘. In het deel met de titel Harry Potter en de Orde van de Feniks worden de wegen en dwaalwegen behandeld die Harry nu doorloopt. Zijn diepe tweevoudigheid spiegelt zich in een bepaalde leraar-persoonlijkheid, die steeds als tegenspeler tegenover hem komt te staan en hem leed en verdriet bezorgt. Het is professor Sneep. Aan het eind van het verhaal ontdekt Harry tot zijn grote verrassing dat Sneep hem de hele tijd behoed heeft voor de wezenlijke afgronden.
Afgesplitste zieleaspecten
Maar nu moet Harry deze betreden. Afgronden moeten met zielekracht gevuld worden. Lichte brugverbindingen zijn niet duurzaam. Het wordt duidelijk dat in de mens ziele-aspecten zijn afgesplitst die de scheiding van het onsterfelijke midden willen vereeuwigen. Zij worden door J.K. Rowling ‘gruzielementen’ (horcruxes) genoemd. De onsterfelijke individualiteit (individu betekent ondeelbaar) heeft zich in het zielebereik gesplitst, dat wil zeggen, op zeer verschillende wijzen afgesplitst van haar oorsprong. Steeds is daarmee een moord verbonden geweest, een doding met betrekking tot het onsterfelijke. Het Latijnse woord crux betekent kruis of anker, het oud-Engelse woord hor of ook wel har betekent ziel. De ziel heeft impulsen gevolgd die haar in de afgescheidenheid van het goddelijke willen verankeren.
In het deel met de titel Harry Potter en de Halfbloedprins (de naam heeft betrekking op Sneep en wijst op diens ambivalentie) begint Harry met de hulp van Perkamentus op zoek te gaan naar de afgesplitste zieleaspecten. Het is betekenisvol dat het er zeven zijn, een getal dat eveneens op het totaal van het menselijke wezen betrekking heeft. Perkamentus verliest het leven als hij zich met inzet van zijn gehele wezen – en dat is de wijsheid van het verleden – inspant om een van de gruzielementen te vinden en op te lossen.
Tot nu toe was hij Harry’s inspiratiebron, en ook de bemiddelaar tot Harry’s innerlijk. Nu moet het bewustzijn autonoom worden, moet zich via de intuïtie van het actuele moment versterken tot het goddelijke innerlijk. Daarmee verbonden is een bittere weg door de duisternis van het eigen wezen, want daarin zijn de ankers te vinden die de mens scheiden van zijn innerlijke god. Daarbij wordt ook Ron van tijd tot tijd ontrouw, het hart begin te wankelen. Reeds daarvoor was Harry’s toverstaf in de strijd met Voldemorts slang gebroken. De toverstaf staat symbool voor de wil. Hermelien blijft Harry intussen trouw en Ron keert terug. Nieuwe krachten worden in de nood geactiveerd. En zo lukt het vijf van de zeven gruzielementen op te lossen.
De laatste fase: het grote offer
De beide laatste gruzielementen reiken veel dieper. Hier gaat het erom op te stijgen in de hogere dimensies van het zielenrijk. Zo wordt de laatste fase bereikt in een ontwikkeling die in het aardse bereik nog mogelijk is. Dit wordt verteld in deel zeven, Harry Potter en de Relieken van de Dood.
De kern van het kwaad, de kern van de afgescheidenheid, de essentie van de impuls tot zelfverhoging, doemt nu op in zijn volle omvang. Om deze te overwinnen, moet een zielekwaliteit worden verworven die bereid is tot het grootste offer dat een mens kan brengen: het offer van het aardse zelf. Het is Heer Voldemort gelukt de machtigste toverstaf die ooit geschapen werd, in bezit te krijgen. Het menselijke ego-streven laat zich zien als een oppermachtige schaduw. Maar de hogere ziel is in Harry ontwaakt. En haar gaat het niet om het eigen ik, maar om het welzijn van het geheel, het menszijn op aarde.
De strijd om Zweinstein, de strijd om de mens, begint. Lukt het het bewustzijn om een evenbeeld van het diepste innerlijk te worden? De krachten van het goede concentreren zich, net zoals de tegenkrachten. De gestorvenen die hem nabij zijn, begeleiden Harry. Hij is nu bereid zich aan Voldemort te offeren. Het eeuwige, onsterfelijke in de ziel offert zich aan het vergankelijke. Opnieuw richt Voldemort met zijn toverstaf een dodelijke vloek op Harry, zonder te vermoeden dat deze nu on- sterfelijkheid in zich draagt. Harry valt ter aarde. De doodsvloek heeft iets in hem opgelost: het zesde gruzielement, dat in het litteken op zijn voorhoofd rust. Door zijn offer heeft Harry zich voorgoed bevrijd van de verankering in het vergankelijke leven.
Het zevende en laatste gruzielement wordt opgelost in een zelfstandige actie van diegene van de vrienden van Harry die oorspronkelijk tot zijn zwakste zieleaspecten behoorde. Het zwakste wordt tot het sterkste. Als het aardse zich in dienst van het totaal vernedert, wordt het door het goddelijk-geestelijke verhoogd. Marcel Lubbermans, Harry’s vriend, slaat Voldemorts slang, zijn belangrijkste bewustzijnsaspect waarin het laatste gruzielement rustte, de kop af. Zo is het duidelijk: in een eindstrijd tussen Harry en Heer Voldemort kaatst de vloek van de laatste op hem terug en doodt hem zelf. De verandering is op het vlak van het aardse beëindigd. Oerbeeld en afbeelding zijn op elkaar afgestemd. Het verdere verloop voltrekt zich in het transcendente, want de reis van de held kent geen einde.