Ten oosten van Eden – uitvoerige familiekroniek van John Steinbeck over het mysterie van genade

BESTEL TEN OOSTEN VAN EDEN

Het is onvoorstelbaar hoe in een dik boek van 600 pagina’s het hele verhaal slechts draait om één woord. Het lukte John Steinbeck in ‘Ten oosten van Eden’, nu uitgebracht in een nieuwe vertaling van Peter Bergsma. Eén woord in een handvol verzen.

Het komt voor in het Bijbelverhaal van Kaïn en Abel, in de islamitische benaming Habiel en Kabiel. Het wordt uitgesproken op het moment dat het offer van Kaïn niet wordt aangenomen door God, terwijl Abels offer wel wordt geaccepteerd. ‘Waarom zijt gij toornig en waarom is uw aangezicht betrokken? Is er niet indien gij weldoet, verhoging? En zo gij niet weldoet, de zonde aan de deur ligt. Zijn begeerte is toch met u, en gij zult over hem heersen’. Het is het Hebreeuwse woord ‘timshel’. Iedereen – bijbelvast of niet- weet wat er volgt: Kaïn doodt Abel en vlucht naar het land Nod, het ‘land van zwerf’, dat ten oosten van Eden ligt. De wijsheid in dat ene oude woord hier vertaald als ‘gij zult’, geeft ‘mens zijn’ zijn diepe betekenis.

Het hart van het boek wordt gevormd door twee broedergeschiedenissen, die van Adam Trasks en zijn halfbroer Charles, en later die van Adams eigen tweeling-zonen Aron en Caleb. In beide gevallen wordt er gehunkerd naar de liefde van een vader, wordt er een offer gebracht dat niet op waarde wordt geschat – in Charles’ geval een mes, in Calebs geval een grote som geld die een verloren fortuin van de vader wil goed goedmaken – en wordt de boosheid afgereageerd op de onschuldige broer.

Dit alles ligt ingebed in de grotere, uitwaaierende geschiedenissen van twee bevriende families die pionieren in de Salinasvallei van Noord-Californië, het gezin van de volwassen Adam Trasks en de naburige familie Hamilton. In liefdevolle natuurbeschrijvingen zien we het landschap om hen heen veranderen, volgen we de seizoenen, de jaren met te veel of juist te weinig water. En zien we de pioniersstadjes groeien en moderniseren in meerder detail.

Sterk worden de verschillende karakters in het boek neergezet: de zachtaardige, argeloze Adam en de jaloerse, sadistische Charles, de gevoelloze Cathy en de volwassen geboren Abra, de goedaardige Samuel Hamilton en niet te vergeten Li, de wijze Chinese huisbediende van Adam. Zij worden levensecht beschreven en spreken ons gevoel en voorstellingsvermogen aan. Zoals zij, zijn ook wij bewoners van het land Nod, zwervend en zoekend naar waarheid en geluk. Wij hebben lief en haten. Wij schaven, schuren en polijsten maar breken elkaar ook. Na grote teleurstellingen vinden wij kracht om op te staan, om door te gaan, soms ook niet. Hier in Nod, op aarde vindt de worsteling van een nieuw menselijke wording plaats, bijzonder weergegeven in de persoon van Caleb, de zoon van Adam.

Er zijn een aantal romans en thrillers geschreven waarvan de titel luidt ‘het kaïnsteken’ of variaties daarvan. Vaak gaat het dan om mensen die voor altijd getekend zijn door datgene wat zij hebben veroorzaakt – maar is dat wel de kern van dit verhaal? Hoe makkelijk neigen wij naar het oppervlakkig lezen en begrijpen van het Bijbelverhaal. Kaïn doodt zijn broeder Abel en daarmee denken wij is het kwaad begonnen. ‘Ten oosten van Eden’ plaatst het verhaal van Kaïn en Abel in ander licht, in een mysterieuze genade, die ervaren kan worden.

Het schuilt in het woord ‘timshel’. Wat te denken van ‘gij zult heersen over de zonde?’ Is ‘gij zult’ wel de correcte vertaling van de oorspronkelijke tekst? Hoe veranderen vertaalkeuzes de betekenis van het verhaal? Het zijn centrale vragen in John Steinbecks roman. Het is de Chinees Li die het woord ‘timshel’ een nieuwe betekenis geeft.

Hij vergeleek verschillende vertalingen en er was een plek waarover hij struikelde. De vertaling: ‘Gij zult ‘. ‘Gij zult over de zonde heersen’ ervoer hij als een belofte, Kaïn zou de begeerte overwinnen. In een andere vertaling las hij ‘dat gij over hem zal heersen’. Dit klonk Li meer als een bevel in de oren, als een moeten. Het viel hem op dat verschillende vertalingen mogelijk waren. Dan doet hij een duizelingwekkende ontdekking. ‘Timshel’ kan uit het Hebreeuws vertaald worden als: ‘Gij moogt’. ‘Gij moogt’, geeft een keus. Hier opent zich de menselijke ontwikkelingsgang van toen tot aan nu! En hij vertelt dan:

‘Het zou het belangrijkste woord ter wereld kunnen zijn. Dat zegt dat de weg openligt. Dat de keus bij de mens ligt. (…) ‘Gij moogt!’ dat maakt een mens groot, dat verleent hem aanzien bij de goden, want ondanks zijn zwakheid, en zijn vuil en de moord op zijn broer heeft hij toch nog die geweldige keuze. Hij kan koers kiezen en zich erdoorheen slaan en winnen. (…)
Het is makkelijk om je uit luiheid, uit zwakte in de schoot van de godheid te werpen en te zeggen: ‘Ik kon er niets aan doen; de weg lag al vast.’ Maar denk aan de glorie van de keuze!
Die maakt een mens een mens. Een kat heeft geen keus, een bij moet honing maken. Daar is niets goddelijks aan. (…) Maar dit ‘Gij moogt’ is een ladder om naar de sterren te klimmen.
Ik heb een nieuwe liefde opgevat voor dat schitterende instrument, de menselijke ziel. Dat is iets prachtigs en uniek in het heelal. Hij wordt altijd aangevallen en nooit vernietigd…. omdat ‘Gij moogt’.’

God slaat geen acht op het offer van Kaïn, maar gaf hem de vrijheid van keuze, de kans te groeien naar het licht, naar bewustzijn. God ‘stelde een teken aan Kaïn’. Een teken als aanduiding dat iets nieuws zich zal kunnen ontwikkelen. Het ‘teken’ van de geest, het vermogen tot bespiegeling, overpeinzing om te wikken en te wegen én om te wagen en verantwoordelijkheid te dragen.

Ieder mens is een Kaïn, een geestmens in de dop. Een van bovenaf gegeven belofte wacht in eindeloos geduld en genade, tot de mens beneden ‘het teken’ herkent en zijn levensweg kiest die voert tot vervulling, de bekroning van menszijn. Welk verleden ook, op ieder moment kan de mens nieuwe keuzes maken. Altijd weer een nieuwe weg inslaan. Hij zal een wetende worden. Opstaan uit de beperktheid van het alledaagse, de opstanding gaan ervaren van de geestmens in zijn menselijke natuur.

Worden wij niet in het bijzonder in deze Aquariusperiode voor individuele keuzes geplaatst?
Verheffing vinden in de geest van licht en liefde of meegaan, verloren gaan in de veelheid, in de onrust en angst van de tijd. Dwingt de tijd niet, ons af te vragen: ‘Waar geloof ik in? Wie ben ik? Waar ga ik, waar gaan wij naar toe? Wat willen wij worden?’
Op de vraag van God, waar Abel is, antwoordt Kaïn: ‘Ben ik soms mijn broeders hoeder?’
Zijn wij, mensen de behoeders van leven en licht? Wat we nog niet zijn, kunnen we worden.

‘En God, gaf Kaïn een teken – dat niemand die hem zou aantreffen, hem zou verslaan’
Niets wezenlijks zal de mens kunnen overkomen. Zwervend over de aarde gaat hij, vaak niet wetend hoe of wat te doen, maar in zijn innerlijke wezen woont hij iedere seconde, iedere harteklop van zijn leven, in het land van de morgenstond, het land van Eden. En de zon zal stijgen, hoger en hoger en stralen zal zij over het land, uitgietend de hemelse blijdschap van Eden: ‘Gij moogt’.

Deze recensie is geschreven door Ankie Hettema-Pieterse

BESTEL TEN OOSTEN VAN EDEN