In de huid van Boeddha – Paul van der Velde laat een realistisch en niet altijd vredig beeld zien van het boeddhisme

BESTEL IN DE HUID VAN DE BOEDDHA

Boeddhisme is al jaren zeer populair in het Westen. De Boeddha is te vinden in interieurs en tuinen, woorden als ‘mindfulness’ en ‘zen’ zijn volkomen ingeburgerd en cursussen voor meditatie bestaan in talloze varianten, van intensieve retraiteweekenden tot ‘buddhism light’ in wellnesscentra. Wat zoeken moderne westerlingen – die zichzelf zo vaak als ‘niet-religieus’ beschouwen – eigenlijk in het boeddhisme? Een ding is zeker: de ideeën die wij erover hebben, kloppen vaker niet dan wel.

Het boeddhisme is niet zonder meer de ‘antistressreligie’ die het Westen er graag van maakt. Hoewel de Boeddha vaak met een subtiele glimlach wordt afgebeeld was hij bepaald geen vrolijk mens. In dit boek keert Paul van der Velde terug naar de bronnen en neemt de lezer mee op zoek naar de veelkleurigheid van de leer en de uitwassen ervan. Man en vrouw gelijk? Geen sprake van. Vredelievend en geweldloos? Zeker niet. In de huid van de Boeddha is een fascinerende zoektocht door de wereld van het boeddhisme die Van der Velde al een leven lang bestudeert, en die telkens leidt tot nieuwe ontdekkingen.

BESTEL IN DE HUID VAN DE BOEDDHA

INLEIDING: HET IDEALE BOEDDHISME

Van een bevriende psycholoog kreeg ik een mail met de titel ‘Een boeddhist in de dop’. Hij had hem rondgestuurd aan een behoorlijk grote groep mensen die allemaal in meer of mindere mate met boeddhisme bezig zijn. Er stond in:

Mijn kleinzoon Charlie (7) vanochtend tegen zijn moeder: ‘Mama, applausje voor mij! Ik zat net even aan helemaal niets te denken.’

Ik moest er even over nadenken. Een boeddhist in de dop… omdat het kleinkind even over niets had nagedacht. En dan moeten we aan boeddhisme denken? Vreemd.

Diezelfde bevreemding overkwam mij een paar jaar geleden. Ik gaf een week lang een cursus over boeddhisme aan een groep in het oosten van het land. De cursus ging over boeddhisme in het algemeen. Overdag sprak ik over de Boeddha, zijn levensverhaal, de verhalen over zijn vorige levens, de rituelen enzovoorts. ’s Avonds liet ik films zien die met het boeddhisme verband hielden.

Zo ook op een avond de prachtige film Samsara van Pan Nalin uit 2001. Deze film gaat over een man in Ladakh in Noord-India die een hele tijd als monnik leeft, uittreedt en huwt, vertwijfeld raakt en misschien terug wil naar het klooster… Het leven van deze man verhoudt zich op een bepaalde manier tot de biografie van de Boeddha. Erotiek speelt een grote rol in de film en wordt ook prachtig verbeeld. Zo mooi zelfs, dat de zwaartekracht in de scènes rond het liefdesspel bijna wordt opgeheven. Het gezelschap dat aan de cursus meedeed bestond voor het grootste deel uit dames op leeftijd met veelal een theosofische, antroposofische of anderszins esoterische achtergrond. De film was afgelopen en het gezelschap was stil, meegevoerd in het fascinerende verhaal.

Een oude vrouw met grijs, naar achteren golvend haar stond plotseling op. Ze was duidelijk geëmotioneerd, ze balde haar vuisten. ‘Schande!’ riep ze uit en ze begon hartgrondig te snikken. ‘Er is met stenen gegooid tegen alles wat mij dierbaar is!’

Toen we onze verbazing uitten over haar reactie zei ze: ‘Dit mag met alles, maar niet met de Boeddha!’ We zeiden dat de film strikt genomen niet over de Boeddha ging. Het hielp niet.

‘Niet met de Boeddha!’ – de woorden zijn me lang bijgebleven. Erotiek mag een rol spelen, maar niet bij de Boeddha. Later bleek er een heel specifiek persoonlijk verhaal te spelen rond deze vrouw en haar projectie naar de Boeddha en zijn ideale leven – zijn vermeend ideale leven dan. Zo heb ik in de loop der jaren gemerkt dat die heel persoonlijke betrokkenheid bij het leven van de Boeddha vaak naar voren komt, in ieder geval in het Westen.

Wat speelt er dan? Waar komt deze toch wel bij tijd en wijle volledig geïdealiseerde visie op het boeddhisme vandaan? En waarom is er blijkbaar aansluiting met het boeddhisme als je een tijdlang helemaal niets denkt? Over het boeddhisme worden de prachtigste verhalen verteld. Er vallen termen als ‘adogmatisch’, ‘geen religie’, ‘levenswijze’, een filosofie, een spiritualiteit die leidt tot ‘zelfverwerkelijking’, tot geluk in het hier-en-nu.

Prachtige termen natuurlijk, maar wat betekenen ze? Dat is nog niet zo eenvoudig. Ik merk ook dat het beeld van het boeddhisme in het Westen zo hoog verheven is, dat een ietwat kritische reflectie op bepaalde, misschien minder verkieslijke, aspecten van deze traditie vaak op weinig waardering mogen rekenen. ‘Niet met de Boeddha!’

Ik houd me al vele jaren bezig met de culturen, talen, kunsten en religies van Azië. Ik heb in het verleden Aziatische talen gestudeerd aan de universiteiten van Utrecht en Leiden. Inmiddels werk ik bijna een kwarteeuw aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Ik geef daar de religies hindoeïsme en boeddhisme en de talen Sanskriet, Pali en Hindi. Ik heb de afgelopen veertig jaar veel in Azië gereisd en talloze mensen gesproken, aan vele rituelen, praktijken, initiaties, visualisaties etcetera deelgenomen.

Dit zijn mijn bronnen: de kennis van de talen waarin veel van de geschriften van boeddhisme en hindoeïsme zijn geschreven, de reiservaringen en de talloze gesprekken met mensen in Azië en in het Westen over de Aziatische religies en hun verbindingen daarmee.

Ik geef vaak lezingen over het boeddhisme in het land. Ik beland dan in een gepaste ruimte in een cursuscentrum of in een lokale bibliotheek of andersoortig activiteitencentrum en er bevindt zich in de ruimte doorgaans een wat ouder gezelschap. Er zijn meer vrouwen in het gezelschap aanwezig dan mannen. Op basis van mijn uiterlijk denken mensen al snel dat ik een boeddhistische monnik ben. Er wordt vriendelijk geglimlacht. Ik vertel mijn verhaal over het leven van de Boeddha, de leer, de wet van behoud van duhkha (‘imperfectie’) et cetera.

In de pauze komt er vaak iemand op me af die vertelt met boeddhisme bezig te zijn en er diep door geraakt te zijn. En dan komt nogal eens de opmerking dat het zo fijn is dat het boeddhisme ‘geen religie’ is. Meestal heb ik tijdens de lezing al aandacht aan deze kwestie besteed en mijn visie hierop allang duidelijk gemaakt, maar de opmerking komt alsnog terug.

Als ik dan doorvraag waarom het zo goed is dat het boeddhisme geen religie zou zijn, komen er antwoorden als: je hoeft niets, er zijn geen dogma’s, de Dalai Lama is zo’n oprecht spirituele man… Vaak volgt er een opmerking in de sfeer van dat het boeddhisme zo goed ‘voelt’. De andere religies, met name het christendom, zijn religies van het ‘hoofd’, religies van het ‘denken’, niet van het ‘voelen’. Er hoeft niets van de Boeddha… dat is blijkbaar goed, of liever nog: dat ‘voelt’ zo goed.

Merkwaardig. Bij de intrede van het boeddhisme in China werd het daar de ‘religie van de rijtjes’ genoemd, omdat de monniken oneindige reeksen begrippen en regels vanbuiten moesten leren. Overigens noemde men het daar ook de ‘religie van de beelden’, waarbij men verzuchtte dat die beelden zo ongelooflijk kostbaar waren. Onderhoud van de kloosters was hoe dan ook bijzonder prijzig, en de lekenaanhang werd verondersteld behoorlijk te doneren. Bovendien is het een absolute misvatting dat in het boeddhisme ‘gevoel’ boven ‘verstand’ zou staan. Er werd en wordt heel wat geredeneerd in de kloosters. Maar dit alles is weinig bekend in het Westen, in Nederland, zodra de Boeddha en zijn leer ter sprake komen. Vandaar deze opmerkingen.

Recent verschijnen er wel breuken in dit ideaalbeeld. Sinds enige jaren komt Myanmar ongunstig in het nieuws. Boeddhistische monniken onder leiding van de zeer fanatieke monnik Ashin Wirathu richten zich tegen de Rohingya. Deze minderheid van hoofdzakelijk maar niet uitsluitend moslims die veelal van Bengaalse afkomst zijn, wordt al eeuwen gediscrimineerd in Myanmar, maar nu voltrekt zich werkelijk een volkerenmoord.

In het voorjaar van 2019 waren er aanslagen in Sri Lanka waarbij moslim-extremisten zich richtten tegen christenen, maar na de verwarring daarover kwam ook naar boven dat er op het eiland heel wat fanatieke boeddhistische monniken zijn. Deze monniken richten zich al jaren gewelddadig tegen eenieder die anders denkt, gelooft of doet dan zij. Is het boeddhisme intolerant? Tot mijn verbazing hoorde ik ook mensen in Nederland zeggen dat ze niet zozeer geschokt waren over de gewelddadigheid in Myanmar en op Sri Lanka, maar wel door het feit dat het boeddhisten waren die tot dit geweld aanzetten en er fanatiek aan meededen.

Aung San Suu Kyi, voormalig oppositieleider in Myanmar, maar inmiddels betrokken bij de regering, kwam in december 2019 naar het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Tot grote verbijstering van velen verdedigde zij de gewelddadigheden tegen de Rohingya in haar land. Ze noemde het geen genocide. Ze heeft in het verleden vele prijzen en titels ontvangen, en veel hiervan zijn haar nu recent afgenomen – met uitzondering van de Nobelprijs voor de vrede uit 1991, die nu eenmaal niet wordt afgenomen als hij eenmaal is verstrekt.

Ik hoor veel verontwaardiging over haar gedrag. Ze is een boeddhiste, ze was een activiste voor mensenrechten ook nog. Bovendien verwachtten velen vooral in het Westen van haar als feministische, boeddhistisch-pacifistische vrouw een houding van solidariteit naar onderdrukte groeperingen, met name ook ten aanzien van de Rohingya-vrouwen. Ze was lang een rolmodel voor vrouwelijk leiderschap. Hoe kan ze zich zo uitlaten en boeddhistisch geweld goedkeuren?

Een andere factor die het geïdealiseerde beeld van het boeddhisme nogal laat schokken is de ondergeschikte positie van de vrouw binnen het boeddhisme. In het Westen is vaak te horen dat het boeddhisme de enige ‘religie’ is – dan wordt het woord ‘religie’ toch weer opeens wel gebruikt – waarin man en vrouw aan elkaar gelijk zijn. Dit is gewoonweg niet waar. Maar het verhaal is hardnekkig, ondanks het feit dat er recent heel wat verhalen opdoken over seksueel misbruik door boeddhistische monniken én door westerse boeddhistische leraren. Dit is ook in Nederland gebeurd, zelfs onder het motto van ‘dharma-beoefening’, zoals het boeddhisme in het Westen veelal wordt aangeduid.

En toch… De Boeddhabeelden staan overal: op meubelboulevards, in fitnesscentra en in tuincentra. Veel mensen mediteren, ze doen aan zen of mindfulness, en zeggen ook dat het hun heil brengt. Ze worden er gelukkiger en evenwichtiger van. Ze weten er stress mee te voorkomen en zelfs burn-outs. Ze zeggen ‘in het nu’ te leven.

Ik ben zeer pragmatisch hierin, dat heb ik zeker van Azië overgenomen. Als mensen zeggen dat ze door dit soort oefeningen gelukkiger zijn, het idee hebben beter te functioneren in hun sociale rollen en hun leven beter aan te kunnen door twee keer per dag twintig minuten te mediteren, dan moeten ze dat zeker doen. Justitie vindt het goed en ze doen er niet al te veel andere wezens kwaad mee. Dat zijn voor mij wezenlijke criteria.

Als ze echter stellen dat dit is wat ‘boeddhisten nu eenmaal doen’, dan voel ik de diepe behoefte in te grijpen. Dit zijn namelijk specifieke opvattingen en ontwikkelingen binnen het westerse boeddhisme in de moderniteit. Soms zijn deze nieuwe ontwikkelingen te verbinden met oude wortels in Azië, maar bijzonder vaak is dat ook niet het geval en gaat het om recente ideeën. Of iets oud is of niet, is hierbij eigenlijk helemaal niet zo wezenlijk. Wel is te zien dat de vermeende ouderdom gezag toevoegt: ‘Kun je nagaan, dat wist de Boeddha in zijn tijd al’, terwijl het dan nogal eens over een geheel nieuwe meditatietechniek gaat die maximaal enkele decennia oud is.

Want dat is wat we in het Westen eigenlijk heel goed in de gaten dienen te houden: wat we nu als boeddhisme beschouwen in het Westen is vaak helemaal niet zo oud en bovendien sterk het product van het oriëntalisme en de westerse esoterie, het resultaat van hoe men zich eind negentiende en begin twintigste eeuw Azië voorstelde.

Trouwens, er is nog iets anders wat me opvalt. Ik begeleid vaak reizen naar Azië. Ik heb in het verleden meermaals Myanmar (Birma) bezocht. Eenmaal daar aangekomen bezoeken we de eerste dag in Yangon ’s middags vaak de Shwe Dagon-pagode. Dit is waarschijnlijk het grootste heiligdom van Myanmar. Het monument is volgens de traditie bijzonder oud, het zou uit de tijd van de Boeddha zelf stammen of vlak na zijn dood zijn opgericht.

De huidige vorm mag uiteraard recent zijn, het monument legt in de ogen van de Birmezen een directe lijn naar de tijd van de Boeddha zelf. In het monument zouden namelijk een paar haren van de Boeddha zijn bijgezet die hij net na zijn verlichting aan twee handelaren zou hebben gegeven. Begrijpelijk dat dit monument zo heilig is in de ogen van de Birmese boeddhisten.

Maar een bezoek aan de Shwe Dagon valt een westerse zoeker naar spiritualiteit regelmatig zwaar: overal glanst wit marmer, en de Boeddha’s zijn met goud bedekt dat in het felle zonlicht bijna pijn doet aan de ogen. De Boeddha’s lijken bovendien nagellak op te hebben in roze tinten, alsof er net een bezoek is geweest van een fancy nagelstyliste. Ze hebben spiegeltjes op de nagels, hun ogen lijken opgemaakt in donkerblauw en zilvergrijs. Het geheel is behoorlijk Lady Gaga.

Bovendien, en dat komt vaak het hardst aan, zijn achter hun hoofden de prachtigste elektrische aureolen aangebracht die talloze lichteffecten vertonen. Ernstige ‘reli-kitsch’ in zowel de ogen van de serieuze spirituele zoeker als van de liefhebber van Aziatische kunst die gewend is aan oude Boeddhabeelden in esthetisch uitgelichte museuminterieurs en luxueuze catalogi.

‘Dit is toch geen echt boeddhisme!’ is de reactie die vaak opkomt bij de reizigers, terwijl vele Birmezen het oppervlak van de pagode vegen en anderen water over Boeddhabeelden gieten en eigenlijk niemand aan het mediteren is… ‘Gaat dit in Myanmar altijd zo?’

Ik weet dat deze reactie komt en ook dat er een volgende reactie komt. Enkele dagen later staan we in Bagan, tussen de ruïnes van de oude hoofdstad. Er zijn daar honderden stoepa’s en tempels te zien, sommige fraai gerestaureerd, andere half ingezakt, overgroeid door planten, vochtig, bewoond door vleermuizen en zwaluwen.

‘Nu begrijp ik het boeddhisme’, is de opmerking die ik dan vaak hoor. ‘Dit had ik me erbij voorgesteld.’

Het is opvallend. De levende cultus van de Shwe Dagon is kitsch, dit kan het niet zijn, dit past niet bij het diep spirituele boeddhisme. De ruïnes van Bagan zijn het wel, daar rust dan de ware boodschap van de Boeddha. Het zijn deze ruïnes die getuigen van het grote prestige, van de grote spirituele waarden van het boeddhisme. Wat hierbij makkelijk wordt vergeten, is dat het bij de ruïnes – naast wellicht diepe devotie voor de Boeddha – ook ging om machtsvertoon.

Stoepa’s werden gebouwd om de relieken van de Boeddha in onder te brengen, die koningen op rooftochten of tijdens oorlogen hadden buitgemaakt. Hoewel niet zonder diepe spirituele bevlogenheid, althans zeker niet uitsluitend, ging het ongetwijfeld ook om prestige en macht. Ze hebben er in hun gloriedagen waarschijnlijk precies zo uitgezien als de Shwe Dagon nu, op de neonlichtjes na.

En toch, de wereld van deze ruïnes, dit zou het ware boeddhisme zijn. Zoeken wij een ‘spiritualiteit van de ruïnes’? Is er een romantisch ideaalbeeld van het boeddhisme ontstaan van oude resten? Van oneindige verborgen wijsheid die gezocht moet worden te midden van oude stenen of in afgelegen, vrijwel onbereikbare kloosters ver voorbij ongerepte bergketens?

We hebben vaak grote moeite met de praktijken van Azië zoals die nu zijn, maar is die afkeer niet ingegeven door ons eigen foute beeld van het boeddhisme, dat sterk is beïnvloed door negentiende-eeuwse romantiek en een verlangen naar verborgen esoterische kennis?

De zoektocht, dit boek 

De laatste jaren is het boeddhisme in het Westen aldus erg populair geworden. Tot in de kleinste plaatsen in Nederland zijn er ‘dharma centra’. Mensen ‘doen aan zen zonder boeddhist te zijn’, ze doen aan ‘mindfulness’, zoeken daarbinnen geluk. Er voltrekt zich van alles rond het boeddhisme. De esthetische, geïdealiseerde belichaming van het boeddhisme, de figuur van de Boeddha zelf, duikt op allerlei plaatsen op.

Dit boek biedt de lezer allereerst een inleiding in het boeddhisme. Centraal hierbij staat dat het boeddhisme geen eenheid is, maar dat alle boeddhisten wel twee dingen gemeenschappelijk hebben. Dat is in de eerste plaats dat ze zich verhouden tot het leven van de Boeddha. De levensloop van de Boeddha is het grote ideaal. In de tweede plaats vinden alle stromingen van het boeddhisme dat zij, en eigenlijk zij alleen, toegang hebben tot wat de Boeddha echt heeft gezegd of bedoeld. Daarover kunnen ze onder elkaar fors van mening verschillen.

Dan spelen er, zeker binnen het boeddhisme in het Westen, vaak problemen rond de typering van het boeddhisme. Er vallen termen als ‘filosofie’, ‘spiritualiteit’, ‘geen dogma’s’, en bovendien circuleert de vraag wie eigenlijk een echte boeddhist is en wat een echte boeddhist kenmerkt. Die definiëringen blijken belangrijk te zijn in de praktijk. Vervolgens gaan we kijken hoe het boeddhisme zich verspreidde door Azië en hoe het uiteindelijk in het Westen aankwam, waardoor wij het nu hier ook kennen, en hoe westerlingen het boeddhisme eigenlijk bekijken. Dan gaan we verder met de grote leerstellingen van het boeddhisme. Waarom had het boeddhisme succes en wat onderrichtte Boeddha zijn leerlingen eigenlijk?

Als deze basis is gelegd, gaat de aandacht uit naar een aantal specifieke onderwerpen die van belang zijn om het boeddhisme te begrijpen. Deze onderwerpen zijn gekozen omdat ze niet alleen in de geschiedenis van het boeddhisme spelen, maar ook in de hedendaagse actualiteit. We gaan kijken naar de ideale gestalte van de Boeddha. Hij is in de ogen van veel Aziaten een supermens en dat komt naar voren in zijn afbeeldingen: het Boeddhabeeld.

Boeddhabeelden zijn ook in het Westen prominent aanwezig. Er worden heel wat verhalen over verteld en de beelden vormen de meest concrete aanwezigheid van de Boeddha. Je ziet ze overal. Dan is er de interessante figuur van de Dalai Lama, een van de belangrijkste boeddhistische leiders in de moderniteit. In het Westen denken veel mensen dat hij een soort boeddhistische paus is en dat veel mensen hem volgen. Dat ligt in Azië iets anders. Ook spelen er speculaties over een eventuele opvolger, een ‘vijftiende Dalai Lama’. En hoe werkt het leiderschap van de Dalai Lama eigenlijk?

Dan verschuiven we de aandacht naar de mens, maar met name naar geslacht. Is het nu echt waar dat het boeddhisme de enige religie is waarin man en vrouw gelijk zijn aan elkaar? Waarom zijn die monniken dan altijd zo belangrijk? Bovendien, is het inderdaad zo dat de Boeddha onderdrukte groepen uit hun benarde positie wilde bevrijden, bijvoorbeeld mensen uit lagere kasten? Zo denken veel mensen ook dat het boeddhisme de enige religie is die nooit aanleiding was tot geweld en oorlogen.

Daarna gaan we kijken naar de boeddhistische meditatievormen. Voor westerlingen is dat doorgaans de centrale praktijk. Er wordt ook vaak gedacht dat alle boeddhisten mediteren. Dat mag waar zijn voor westerlingen die met boeddhisme bezig zijn, maar in Azië ligt ook dit anders. Zen verdient een eigen hoofdstuk. Veel mensen in het Westen zijn met zen bezig en ‘helemaal zen’ zijn is doorgedrongen tot alledaags taalgebruik, wat het ook precies moge impliceren.

Ten slotte is er aandacht voor de connectie die in de moderniteit is gelegd tussen boeddhisme en psychotherapieën, want die interactie voltrekt zich en levert interessante perspectieven op. Van het boeddhisme wordt nogal eens gezegd dat het de enige religie is die benadrukt dat het draait om geluk hier op aarde, in het ‘hier-en-nu’ en niet om ‘geluk in een hiernamaals’. Klopt dat beeld nu eigenlijk wel?

Dit is dus wat mij met dit boek voor ogen staat: het opbouwen van vertrouwdheid met boeddhisme in het algemeen en vervolgens een verlegging van de focus op een aantal onderwerpen die je tegenkomt als je met boeddhisme bezig bent.

Voor mij is religie een menselijk verschijnsel. Ik ben zeer geïnteresseerd in de vragen die de mensheid zich stelt omtrent de ultieme zaken van dit universum gezien vanuit ons perspectief. De religieuze zoekende mens, die interesseert mij. Of de antwoorden die mensen op de grote vragen geven ook kloppen, of ze echt waar zijn en eventueel ook mijn waarheid zijn, vind ik niet zo interessant.

Ik kijk naar de mensen die die vragen stellen, en hun antwoorden. Hoe komen zij hun dagen naar eigen zeggen of beleven zinvol door in de absolute zekerheid van de dood? Ik ben wat dit betreft een echte religiewetenschapper: ik bestudeer de religieuze mens met zijn of haar voorstellingen, gedachten, speculaties, kunstuitingen, verwoordingen in gesproken woorden, in literaturen.

Veel mensen zijn enthousiast over hun meditatiepraktijken omdat die de kwaliteit van hun dagen verbeteren. Ze spreken met respect over hun zenleraar, hebben een band met hun Boeddhabeeld, raken ontroerd door de lieve glimlach van een boeddhistische non in de gemeenschap van Thich Nhat Hanh, vinden inspiratie in woorden van de Dalai Lama.

Dat dit alles zich voltrekt, dat boeit me. Vanuit die motivatie kijk ik naar de Aziatische religies. Ik ben in diverse tradities geïnitieerd, maar ik ben niet bekeerd tot een van de Aziatische religies, hoewel ik zeer sympathiseer met heel wat gedachtegoed dat is voortgebracht door deze religies. Dit alles kleurt mijn dagen. Ik ben deelnemer aan de culturen van Azië.

Daarnaast ben ik al jaren bezig met de beeldende kunsten van Azië. Ik verzamel Aziatische kunst en ik schilder volgens tradities uit Azië. Hiernaast heb ik jarenlang klassieke Indiase tempeldans beoefend uit de behoefte deze esthetica ook zelf vorm te geven, daadwerkelijk te belichamen. Ik ben vroeg in mijn jeugd zeer geraakt door de esthetische tradities van Azië. Mijn fascinatie voor Azië is dan ook begonnen langs de weg van de Aziatische beeldende kunsten.

Ik vind dat de beelden van de contemplerende Maitreya van het museum van Seoul in Zuid-Korea, de dansende Shiva van het Rijksmuseum van Amsterdam, en het beeld van de predikende Boeddha in het museum van Sarnath in Noord-India, behoren tot het mooiste dat de mensheid heeft voortgebracht, naast uiteraard duizenden andere objecten, hele andere kunsten. De Gitagovinda, een tekst in het Sanskriet uit de twaalfde eeuw n.Chr., en de Cilappadikaram, een tekst in Tamil van ergens uit de eerste paar eeuwen n.Chr. vind ik behoren tot de mooiste literatuur die ik heb gelezen, al zijn deze teksten in het Westen nauwelijks bekend. Nu zijn dit twee hindoeteksten, maar op literair gebied heeft ook het boeddhisme ongekend esthetische werken voortgebracht.

Daar, in de kunsten, ligt in de eerste plaats mijn fascinatie. Maar deze diverse kunstvormen volgend, beland je al snel bij religieuze voorstellingen. Het is in Azië ondoenlijk kunstvormen van religie te scheiden, eigenlijk ook om ‘religie’ van ‘cultuur’ te scheiden. Ik weet dat er veel pogingen hiertoe worden gedaan, met name rond dat laatste onderwerp: cultuur scheiden van religie. Ik vind dat, zeker in Aziatische context, vaak uitermate kunstmatig.

Men wil dan vaak met veel te veel klem stellen dat iets ‘cultuur’ is en niet bij de ‘religie’ hoort. Dat wringt. Niet dat alles in Azië altijd maar ‘religieus’ is, wat je ook vaak hoort, maar de scheiding ‘cultuur’ tegenover ‘religie’ werkt voor Azië naar mijn idee lang niet altijd goed. Die termen creëren geen helderheid of hebben andere connotaties in Azië en in het Westen.

Op deze plek is het misschien nog goed te definiëren wat ik precies bedoel met de term ‘boeddhisme’. Ik hanteer deze definitie al enkele jaren:

Het boeddhisme is het geheel aan religieuze en seculiere verschijnselen dat wordt verbonden aan de ideale levensloop van de Boeddha en de leringen en gedragingen die aan hem, aan zijn voorgangers en navolgers worden toegeschreven.’

Tegelijk vind ik ook dat ‘boeddhisme is wat boeddhisten doen’. Enige tijd terug gaf ik in Gennep een lezing over modern westers boeddhisme. Ik vertelde over de beeldvorming van het nieuwe boeddhisme, over hoe esoterie en theosofie daarin speelden, hoe westerse boeddhisten vrijwel allemaal mediteren, hoe ingewikkeld de spanning is tussen de traditionele, Aziatisch-boeddhistische opvattingen over de vrouw (‘laag’) en hoe verschillend dat is in het Westen et cetera.

In de pauze sprak een vrouw op leeftijd mij aan, zoals zo vaak gebeurt, ik noemde dat al. Ze volgde al jaren een Koreaanse non die allerlei initiatieven had ondernomen, onder meer op het gebied van vrouwenemancipatie. Ze zei wat verbijsterd na mijn woorden: ‘Maar dan heeft u de verkeerde boeddhisten ontmoet!’

Er zijn blijkbaar ‘goede’ en ‘verkeerde’ boeddhisten. En wie bepaalt dan wie precies wie is? Het wordt tijd te gaan kijken naar het boeddhisme zelf, naar de Boeddha – die grote denker – en naar wat hij zei en deed en naar wat de mensen over hem en zijn daden en uitspraken zeggen, wat ons zo aan hem en zijn leer fascineert en hoe hij eruitzag: de zoektocht naar zijn spoor.

INHOUDSOPGAVE

Inleiding: het ideale boeddhisme

  1. De Boeddha
  2. De grote scholen: Theravada, Mahayana en Vajrayana
  3. De verbreiding door Azië en het ‘nieuwe boeddhisme’
  4. De leer van de Boeddha
  5. Wie is boeddhist? Geloof, religie, levenswijze?
  6. De Dalai Lama: het oude lichaam van compassie
  7. Het geperfectioneerde lichaam van de verlichte
  8. De mensen
  9. Boeddhistisch geweld
  10. Oneindige meditaties
  11. Zenboeddhisme
  12. De helende Boeddha: boeddhisme en psychotherapie

Nawoord
Geraadpleegde literatuur
Illustratieverantwoording
Noten

BESTEL IN DE HUID VAN DE BOEDDHA

LEES OVER BOEKEN OVER BOEHHA EN HET BOEDDHISME