Amerikaanse filosofie, leef je eigen leven – boek van filosoof John Kaag over het omarmen van het leven


BESTEL AMERIKAANSE FILOSOFIE – LEEF JE EIGEN LEVEN

In een afgelegen bibliotheek stuit John Kaag op het oeuvre van alle belangrijke Amerikaanse filosofen, zoals John Dewey, Walt Whitman en William James. Geïnspireerd vertelt Kaag het voor velen onbekende verhaal van hun denken. Het is een filosofie die het leven omarmt en zich kenmerkt door pragmatisme, zelfvertrouwen en zelftranscendentie. Tijdens het lezen verandert het persoonlijke leven van Kaag ook. 

Amerikaanse filosofie is een meeslepend verhaal over liefde, vrijheid en hoe wijsheid je leven op z’n kop kan zetten. John Kaag (1979) is docent filosofie aan de Universiteit van Massachusetts Lowell. Eerder verscheen van zijn hand Met Nietzsche de bergen in. Hieronder volgen de proloog en de inhoudsopgave. 

PROLOOG: MISSCHIEN

De Holden Chapel van Harvard University leek me altijd een geschikte plek om te sterven. De twaalf meter hoge bakstenen structuur, het op twee na oudste gebouw van de universiteit, heeft geen ramen aan de voorkant. Boven de ingang zijn vier stenen bucrania te zien, het soort sculpturen in bas-reliëf van ossenschedels dat heidenen ooit op hun tempels aanbrachten om boze geesten te weren. Op 15 april 1895, toen William James werd gevraagd om in deze Georgische kapel een lezing te houden voor een aantal jonge mannen, was het gebouw al meer dan honderdvijftig jaar oud. Een passend decor voor de drieënvijftigjarige Amerikaanse filosoof om na te denken over wat hij als de diepste vraag was gaan beschouwen: ‘Is het leven het waard om geleefd te worden?’ 

Het was een plek – en een vraag – waar ik in het voorjaar van 2008 vertrouwd mee raakte. Ik was op Harvard al maandenlang op zoek naar de oorsprong van de Amerikaanse filosofie. Ik was er als postdoc verbonden aan de American Academy of Arts and Sciences – een tijdelijk uitstel van de permanente werkloosheid die mijn liefdevolle maar praktisch ingestelde familie voor mij zag opdoemen na mijn promotie in de filosofie. Ik was niet van plan om deze onverwachte kans te verknoeien, en wilde hun laten zien dat ze ongelijk hadden. 

De middenpaden van de Widener Library, op een steenworp afstand van Holden Chapel, zijn in totaal 80 kilometer lang. In de herfst van dat jaar had ik ze in hun gehele lengte gelopen. Toen dat uiteindelijk zonder resultaat bleef, liep ik door de Yard naar de Houghton Library, waar zeldzame boeken en manuscripten worden bewaard, en doorzocht de persoonlijke documenten van Ralph Waldo Emerson en Charles Sanders Peirce. Nog steeds niets. Het was pas november, en ik zei tegen mezelf: het is nog vroeg. 

Onderzoeksbeurzen zijn bedoeld om te zoeken – te zoeken en nog eens te zoeken. Ik streek neer in mijn studeercel in de bibliotheek en probeerde een manuscript bijeen te scharrelen dat ik wilde schrijven over de versmelting van het achttiende-eeuwse Duitse idealisme met het Amerikaanse pragmatisme. De zaken vorderden, zij het heel langzaam. 

Maar toen, op een avond in het voorjaar van 2008, gaf ik het op. Het stopzetten van mijn onderzoek had niets te maken met het werk zelf, maar alles met het gevoel dat het, samen met alle andere dingen in mijn leven, er niet echt toe deed. De rest van dat jaar op Harvard vermeed ik ijverig haar bibliotheken. Ik vermeed mijn vrouw, mijn familie, mijn vrienden. 

Als ik al naar de universiteit kwam, bezocht ik slechts Holden Chapel. Ik wandelde erlangs, ging ernaast zitten, zat tegen de muur te lezen, lunchte er, sloop er naar binnen als ik kon – ik raakte erdoor geobsedeerd. William James had, wat mij betreft, de enige vraag gesteld die er werkelijk toe deed. Is het leven het waard om geleefd te worden? Ik kon die vraag niet van me afzetten en kon hem niet beantwoorden. 

Eeuwenlang hadden filosofen en religieuze denkers, van de twaalfde-eeuwse rabbijn Maimonides tot de zeventiende-eeuwse Engelse filosoof John Locke, onbewogen de overtuiging geformuleerd dat het leven om een aantal onbetwistbare redenen het waard was om te leven. In de dertiende eeuw had de dominicaanse kloosterling Thomas Aquinas betoogd dat alle dingen – of het nu amoeben of menselijke wezens zijn – een natuurlijke levenscyclus hebben die door een intelligente ontwerper is voortgebracht. Een schepsel van God moest het niet in zijn hoofd halen om dat proces te verstoren. 

Het argument van Immanuel Kant, vijfhonderd jaar later, was minder theologisch speculatief. Als rationele wezens, zo zei hij, hebben we de plicht om onze eigen redelijke vermogens niet te vernietigen. In Kants woorden: Zelfmoord is niet afschuwelijk omdat God het heeft verboden; integendeel, God heeft het verboden omdat het afschuwelijk is.

William James had al sinds hij een vroege twintiger was over het afschuwelijke nagedacht. Volgens veel berichten bereikte hij in 1871, op de leeftijd van negenentwintig jaar, een dieptepunt. Toen ik in 2008 op de nog bevroren grond buiten Holden zat, moest ik hem wel gelijk geven – ook mijn negenentwintigste levensjaar kon nauwelijks slechter zijn. Een van de schetsblokken die ik in Houghton had gevonden, bevatte een zelfportret van James, met rood krijt getekend – een jonge man die voorovergebogen zat, met boven de tekening de woorden: here I and sorrow sit (Daar zitten we dan: ik en de smart). 

De meeste redenen die zijn filosofische voorgangers boden om het leven niet op te geven vond James slaapverwekkend. Voor hem waren het weinig meer dan clichématige leefregels, zonder band met concrete ervaringen als depressie en crisis. Toch wist hij dat deze argumenten een existentieel anker waren geweest voor een onnoemelijk aantal gelukkige levens. Tijdens zijn lezing in Holden Chapel merkte hij op dat zijn publiek, een groep van de Harvards Young Men’s Christian Association, vol zat met wat hij vaak ‘gezonde geestkracht’ noemde, een psychologische en morele instelling die de conclusies van Aquinas en Kant nagenoeg bevestigde. 

De YMCA van Harvard was in 1886 opgericht als een evangelisch genootschap. De meeste leden van James’ gehoor zagen de Bijbel als Gods Woord en Jezus als hun verlosser en heer. De kwestie van de waarde van het leven was voor deze vrome lieden al vóór de lezing duidelijk. De waarde van het menselijk leven ontkennen was blasfemie, en de ultieme vorm van die ontkenning – zelfmoord – was een onuitsprekelijke zonde. Maar James vermoedde dat deze bevestiging van het menselijk leven, die net zo onbetwistbaar was als universeel, de ervaring negeerde van een groeiend aantal mensen dat minder zeker was van de waarde van hun eigen bestaan. 

William James, die toen al naam maakte als vader van de Amerikaanse psychologie en filosofie, was een van deze mensen, ‘sick souled – ziek van ziel’, zoals hij het uitdrukte. Ook mijn ziel was sinds de puberteit nooit erg robuust geweest, en in die regenachtige lente ging het bergafwaarts. James was vertrouwd met iets wat gelovigen vaak niet ervaren, namelijk dat geloven in de waarde van het leven voor veel mensen een altijd weerkerende strijd is. Hij had in de jaren 1870 een overdosis chloraalhydraat genomen, gewoon ‘voor de lol’, zoals hij aan zijn broer Henry schreef, om te zien hoe dicht hij bij het mortuarium kon komen zonder er echt te belanden. 

James was niet de enige die daar nieuwsgierig naar was. Tien jaar later ging zijn collega Edmund Gurney, oprichter van de Society for Psychical Research, te ver met zijn experiment met leven en dood toen hij een test deed met wat een fatale dosis chloroform bleek te zijn. Als reactie op de dood van Gurney schreef James opnieuw aan zijn broer. ‘Deze dood maakt dat wat achterblijft op vreemde wijze onbeduidend en vluchtig, alsof het gewicht van de dingen, net als het aantal, geheel aan de andere kant ligt.’ Aan de andere kant. Zoals in: ‘Nee. Het leven is het niet waard om geleefd te worden’. 

Nee is, zo blijkt, een antwoord dat op een plek als Holden Chapel veel in zich heeft dat in zijn voordeel pleit. In de jaren 1780 werden de religieuze diensten verplaatst naar een andere locatie. En in de eeuw erna diende het gebouw als scheikundig laboratorium en collegezaal voor de ontluikende Harvard Medical School. Het werd de ruimte waar lichamen werden ontleed. The Gross Clinic, geschilderd door Thomas Eakins in 1875, geeft een idee van de manier waarop men in die tijd chirurgie bedreef. In deze voorstelling zijn aantal artsen bezig met het opereren van een kind. Ze zijn zonder handschoenen aan het werk, terwijl de ingewanden van de patiënt zijn blootgesteld aan de open lucht. De moeder van de patiënt kijkt vol verschrikking toe en bedekt haar gezicht in een vergeefse poging om te ontsnappen aan wat James maar al te goed begreep: dat we allemaal aan het einde van ons bestaan een stinkend lijk zijn. James moet op de hoogte zijn geweest van de bloederige medische geschiedenis van de kapel toen hij met de YMCA nadacht over de waarde van het leven. 

Op 11 maart 2008 zag ik mijn vader sterven. Zijn lever was er slecht aan toe. Zijn slokdarm ging naar de hel. Als er gezegd wordt dat iemand oesofageale plaveiselcelcarcinoom heeft, is dat vaak een omslachtige manier om te zeggen dat hij te veel drinkt, wat mijn vader deed. Uiteindelijk kon hij, tragisch en ironisch genoeg, niet eens meer slikken. Dat wat zijn lever en keel verwoestte, maakte ook zijn gezin kapot. Ik mocht hem niet zo. Ik verraste mezelf dan ook toen ik de uitnodiging van mijn stiefmoeder aanvaardde om aanwezig te zijn bij zijn overlijden op een besneeuwde avond in een ziekenhuis in Buffalo, New York. Daar lag hij dan, gezwollen handen, opgeblazen gezicht, zonder adem – een voorstelling uit de kliniek van dr. Gross. Het leek een wrede grap. Misschien wás het leven het waard om geleefd te worden. Maar misschien leefde je alleen om te sterven, omringd door een radeloze tweede vrouw en zoons die van je vervreemd zijn en emotieloos toekijken. 

De waarheid is dat ik me het overlijden van mijn vader vaak had voorgesteld – en er soms ook over had gefantaseerd. In mijn dromen zou hij, op de grens van de dood, eindelijk beseffen hoe kort het leven eigenlijk was, hoe je het kon verknoeien en de kans kon laten lopen om diepgaand en onherroepelijk verantwoordelijk te zijn. De schaduw van de dood had die kracht, zo meende ik. Hij zou eindelijk met mij spreken zoals een liefhebbende vader met zijn zoon doet. Hij zou me ervan overtuigen dat onze korte tijd samen geen lege, pijnlijke verspilling van tijd was geweest. Hij zou me op het hart binden om geen dronkenlap te worden, of een lakse echtgenoot, of een vader die zijn kinderen in de steek laat. 

Maar natuurlijk gebeurde niets van dat alles. Toen ik in het ziekenhuis aankwam, was hij al grotendeels vertrokken, stil en bewusteloos zoals hij het grootste deel van mijn leven was geweest. Er was geen intens gevoel van afsluiting, geen laatste goede raad. Alleen de pijnlijke bevestiging van al mijn vermoedens dat het leven tamelijk zinloos was. 

William James overwoog die grimmige mogelijkheid serieus. Als we geconfronteerd worden met onafzienbare ellende, zo vertelde hij het publiek in Holden Chapel, zijn we geneigd om niet te geloven in ‘dat oude geruststellende idee van een menslievende godheid, [maar] in een vreselijke kracht die haat noch liefheeft, en die alle dingen zinloos in elkaar laat opgaan in hun gemeenschappelijke ondergang’. Zelfs de beschermende bucrania kunnen ons niet redden. ‘Dit is,’ vervolgde hij, ‘een onheilspellende, een sinistere, een nachtmerrie-achtige visie op het bestaan, en de merkwaardige unheimlichkeit, het dreigende ervan, ligt in het feit dat we hier twee dingen bij elkaar brengen die onmogelijk kunnen overeenstemmen.’ 

Aan de ene kant houden we vast aan de hoop dat de wereld zowel rationeel als zinvol is; aan de andere kant kunnen we tot het inzicht komen dat geen van beide het geval is. We hebben hoge verwachtingen van ons leven, maar we sterven in een winters hellegat in Buffalo of worden in Holden Chapel op tafels in stukken gehakt. 

James had zijn toehoorders in Holden kunnen vertellen dat het leven van tevoren was bepaald en dat de blijvende existentiële betekenis werd verzekerd door een goede en alwetende God; dat we, zoals Leibniz in de zeventiende eeuw beweerde, in de beste van alle mogelijke werelden leven; of dat we een morele plicht hebben om door te gaan, zelfs als blijkt dat deze wereld, ten diepste, slecht is. Hij had mijn reis naar Buffalo kunnen verzachten door me te vertellen dat het leven ondanks de schijn van het tegendeel noodzákelijk zinvol is. Met andere woorden, hij had kunnen liegen. Maar dat deed hij niet. In plaats daarvan beantwoordde hij de moeilijkste vraag van het leven op een zo eerlijk mogelijke manier. ‘Misschien,’ zei James.

‘Alles hangt af,’ zo legde hij uit, ‘van de lever.’ De lever, drie pond roodbruin vlees ingeklemd onder het middenrif, werd ooit beschouwd als de bron van het bloed en daarom als zetel van het leven zelf. In de tijd van de bucrania sneden mensen een dier open om de lever te bekijken. De lever was de conditio sine qua non van vele oude vormen van waarzeggerij. Zieners van Babylon tot Rome onderzochten het orgaan – zoals frenologen later de vorm van de schedel bestudeerden – om een toekomst te voorspellen waar men nauwelijks controle over had. 

De lever was volgens de antieke mens een manier om de grillen van het toeval in te tomen. Als ik in mijn jeugd naar de lever van mijn vader had gekeken, had die me misschien alles kunnen vertellen: dat hij zou proberen om me van mijn angst voor het donker af te helpen door de lichten in de garage uit te doen en me op te sluiten, dat mijn moeder nooit meer verliefd zou worden, dat de grootste angst van mijn leven was dat ik zou worden als hij. 

In de jaren na de dood van mijn vader kwam ik geleidelijk tot de overtuiging dat de dingen misschien niet zo donker en onvermijdelijk zijn. Ik begon in te zien hoe krachtig het ‘misschien’ van James kon zijn. Er was een boek voor nodig – dit boek – om het echt te laten bezinken. Voor Amerikaanse filosofen zoals James is het geheel aan ons om de waarde van het leven te bepalen. Onze wil blijft de doorslaggevende factor bij het geven van betekenis aan een wereld die haar voortdurend bedreigt. Ons verleden hoeft ons niet te beheersen. 

Het risico dat het leven volkomen zinloos is, is reëel, maar dat geldt ook voor de beloning: de voortdurend aanwezige kans om grotendeels zelf verantwoordelijk te zijn voor de waarde ervan. Het juiste antwoord op onze existentiële situatie is, in elk geval voor James, niet totale wanhoop of suïcide, maar eerder het aanhoudend, vurig en verlangend pogen om met de ijle mogelijkheden van het leven iets goeds te doen. En die mogelijkheden zijn er, vaak op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. 

INHOUDSOPGAVE

Proloog: misschien

Deel I Hel
In een donker bos – een bibliotheek
De ontdekking van West Wind
‘Door pest geplaagde menigten’
Vertrouwen op jezelf
Walden en het bevroren meer

Deel II Louteringsberg
Op zoek naar zekerheid
Goddelijke waanzin
Op de berg
De wil om te geloven
Evolutionaire liefde

Deel III Verlossing
Een filosofie van loyaliteit
De trap omhoog
Vrouwen op zolder
Ik kende een feniks
Oostenwind
Het mysterie van zijn

Epiloog: De dodencultus

Bibliografie
Bijlage: vertaling geciteerde poëzie

Dankwoord

Bron: Amerikaanse filosofie door John Kaag

BESTEL AMERIKAANSE FILOSOFIE – LEEF JE EIGEN LEVEN