Was Böhme rozenkruiser? Tussen roos en lelie

De bekende Duitse mysticus Jacob Böhme (1575-1624, fakkeldrager van het Rozenkruis 7) sprak en schreef over de onzichtbare kerk. In dat wat hij de ‘muurkerk’ noemde zag hij vele onvolkomenheden. Het symbool waar hij het meeste naar verwees was de lelie. 

Johann Valentin Andreae (fakkeldrager van het Rozenkruis 8), die betrokken is geweest bij de totstandkoming van de manifesten van de klassieke rozenkruisers, verrichte zijn arbeid onder het symbool van de roos. Toen hij bemerkte hoezeer de manifesten verkeerd verstaan en misbruikt werden, trok hij zich terug, distantieerde zich formeel van de rozenkruisers-beweging, en poogde in de zogeheten Societas Christiana verdere impulsen tot een innerlijk christendom uit te werken. 

In een brief aan Comenius, (fakkeldrager van het Rozenkruis 9) geschreven op 16 september 1629, gaf Andreae Comenius informatie over hen die achter de rozenkruisersbeweging stonden en stelden hem op de hoogte van de schipbreuk van de kring. Aan Comenius werd verzocht de fakkel door te geven, hetgeen tot uitdrukking kwam in diens invloed op de Royal Society.

Hoewel Böhme kennis moet hebben gehad van de rozenkruisers-manifesten – die in druk verschenen in 1614, 1615 en 1616 – was hij in feite een eenzame trekker, een rondtrekkend koopman in garen, die zijn innerlijk weten overdroeg aan hen die daarvoor openstonden. 

Lid van een orde of broederschap is hij voor zover op dit moment bekend, niet direct geweest. Maar hij was als ‘levende steen’ in de onzichtbare tempel gevoegd, de tempel die dak noch fundament kent, omdat hij het leven in alle volheid zelf is. Böhme wist maar al te goed wat de woorden van Jezus betekenden: ‘De vossen hebben holen en de vogels hij nesten, maar de mensenzoon heeft niets waarop hij zijn hoofd kan laten rusten’ (Lucas 9:58).

Tegen deze achtergrond kunnen wij ook zijn woorden verstaan: ‘Een christen is geen lid van een sekte, hij kan midden onder de sekten wonen, ook in hun godsdienst aanwezig zijn, en toch geen sekte aanhangen; hij heeft slechts een wetenschap, dat is Christus in hem: hij zoekt slechts een weg, dat is het hevige verlangen steeds goed te doen en te leren’.

In de tijd van Böhme hebben de rozenkruisers gearbeid onder het symbool van de roos en het kruis. Hun enige doel was: een innerlijke reformatie, transformatie, zoals duidelijk uit de manifesten blijkt. Een reformatie vanuit het hart en niet vanuit het hoofd. Ook Böhme werkte voor een innerlijke revolutie: de wedergeboorte in Christus, als een volkomen innerlijk gebeuren, hier en nu. Zijn symbool was de lelie, evenals de roos symbool van het Christusbewustzijn, het totale overgaan in het leven zoals het is. Aan het slot van De Signatura Rerum schrijft hij: ‘Een lelie bloeit over berg en dal in alle einden van de aarde. Wie daarnaar zoekt, die vindt. Amen’.

Boehme wist dat sinds in Jezus de innerlijke Christus was geopenbaard, het leven veranderd was. Alsof het bewustzijn van de mens weer voor een nieuwe mogelijkheid staat, steeds weer staat, hier-en-nu. Roos, lelie en wijnstok zijn voor hem de symbolen van de ‘zomer van Christus’. Het zal zeker ook geen toeval zijn dat de tekst op de grafsteen van Böhme dezelfde was als die wij aantreffen op de graftempel van Christiaan Rozenkruis, waarover in de Fama Fraternitatis R.C. wordt verhaald. Böhme zelf noemde zich geen rozenkruiser. Maar hij heeft duidelijk uit dezelfde bron geput als de klassieke rozenkruisers. 

Als zodanig kunnen we spreken van de universele leer van alle tijdende die als een fakkel wordt voortgedragen door de dienaren van de geest. Zo spreidde Böhme dit geestelijke licht voor de mensen in zijn tijd en nog steeds tot op heden via zijn werken voor hen die hem vanuit hun eigen innerlijk kunnen verstaan. Hij trok als een licht door de wereld en bloeide als een lelies in het veld… En zijn werken volgen hem na. 

Bron: Tijdschrift Pentagram 1986 nummer 6/7

LEES MEER OVER BOEKEN VAN EN OVER JACOB BOEHME