HOOFDSTUK 1 – HOOFDSTUK 2 – HOOFDSTUK 3 – HOOFDSTUK 4 – HOOFDSTUK 5 – HOOFDSTUK 6 – HOOFDSTUK 7
BESTEL TRANSFIGURATIE VOOR € 2,50
BESTEL DE ROZENSERIE VOOR € 15,00
Tjien Woe zei tegen Soen-Sjoe Au: ‘Heer, u was drie maal eerste minister en voelde u niet trots; drie maal werd u van die rang ontheven en toonde geen verslagenheid. Vroeger vertrouwde ik u niet recht, maar nu zie ik hoe gelijkmatig en rustig de adem door uw neusgaten komt. Hoe beheerst u zo uw geest?
Soen-sjoe antwoordde: ‘Waarin overtrof ik andere mensen? Toen het ambt mij toeviel, meende ik, dat het niet moest worden afgewezen; toen het mij afgenomen werd, dacht ik, dat het niet moest worden behouden. Ik overwoof dat het ontvangen of verlizen mij niet maakte tot wie ik was, en er geen aanleiding bestonf voor het tonen van verslagenheid; dat was alles. Waarin overtrof ik anderen? En buitnedien wist ik niet of de eer behoorde tot de waardigheid of tot mij zelf. Als zij tot de waardigheid behoorde, was zij niet voor mij; als ze aan mij toebehoorde had zij niets te maken met de waardigheid. Met deze onzekerheden bezet, en alles in aanmerking nemende, had ik geen gelegenheid na te gaan of de mensen mij hoog schatten of gering.’
Tsjoeng-ni hoorde hiervan en zei: ‘De ware mensen van ouds konden door de grootste wijze niet ten volle worden beschreven, door het schoonste niet tot buitensporigheid worden verleid en door de vervaarlijkste rover niet worden overweldigd. Noch keizer Foe-hi of Hwang-ti konden hen tot vriendschap dwingen. Dood en leven zijn wel gebeurtenissen van belang, maar zij konden hun diepste zelf niet aandoen; hoeveel te minder vermochten dat rang en voordeel. Met zulk een aard konden zij de Thai-berg doorschrijden zonder belemmering, in de diepste kolken neerduiken zonder nat te worden, de laagste, nietigste rang bekleden zonder daardoor te worden vernederd. Hun was de volheid van hemel en aarde. Hoe meer zij anderen gaven, hoe meer hielden zij over voor zichzelf.’
Dit citaat uit de werken van Zhuang Zi handelt over de wisselingen van het lot, die in het leven van een dialectische mens zo velvuldig optreden en die de levenssituaties zo volkomen kunnen wijzigen.
In het verhaal blijkt de held vaak een mens te zijn die staat in het wedergeboorteproces van de ziel. Zijn ziele-onthevenheid maakte hem niet warm toen hij eerste minister werd, en niet koud toen hij dit ambt diende neer te leggen. Hij verrichte zijn maatschappelijke taak, en legde zijn ambt neer toen de tijd daarvoor gekomen was. Aan zijn innerlijke taak deed deze gang van zaken niets af en niets toe.
Maar stellen wij nu het geval, waarin de betrokken mens, krachtens zijn of haar staat-van-zijn, in het geheel nog niet aan het spel van de wisselingen ontkomen is, doch daaraan volkomen deel heeft, en daarbij tot en met partij is. In zulk een geval zou de houding zoals getoond door de ex-eerste minister leugenachtig, toneelmatig, en niet in het minst met de werkelijkheid in overeenstemming zijn.
Wanneer ons hart nog niet gereinigd is van onzuiverheden, gaat de mens door een veelheid van ervaring heen. En deze ervaringen zijn dikwijls verbionden met lotswijzigingen; lotswijzigingen, die zich dikwijls zeer diep inkerven in ons leven, die ons soms treffen als hamerslagen.
Mag men nu in dergelijke toestanden zeggen: ‘Het doet me niets’ – ‘Ik sta erboven’ – ‘Het maakt me niet heet of koud’ – ‘Ik reageer met geen vinger’ – ?
Dat man men zeer nadrukkelijk niet! En als iemand dat weldoet, dan geeft hij het bewijs niets te hebben begrepen, of niets te willen begrijpen, van de oorzaak van zijn ervaring, en de consequenties daarvan afwijzen. Zulk een houding geeft dan blijk van domheid, of trots, of zelfhandhaving, of van een samenvatting van deze drie.
Als wij een misstap begaan en de Broederschap corrigeert ons – en zulke correcties geworden ons steeds in en door de ervaring -, dan behoren wij met grote deemoed en dankbaarheid daarvan getuigenis te even, en het besluit te nemen uit de ervaring de les te leren en de consequenties te trekken. En als we voor het moment de wijsheid van het inzicht missen, dan zullen wij vragen om inzicht en voorlichting met betrekking tot de te volgen weg. Dan heeft dus het ingrijpen in ons lot zich diep in onze ziel gekerfd, en is er sprake van een loutering, die bijdraagt tot de reiniging van het hart.
In zulke situaties kan men dus nog niet doen als de ex-eerste minister. De levenshouding van deze man werd geadeld door een hoge zielekwaliteit, doch wanneer we deze levenshouding gaan navolgen, zonder ertoe geadeld te zijn, dan is dat imitatie, schijnvertoon, waarin geen enkele zielewinst voor ons zit. Integendeel, dan veroorzaken wij nog veel zwaardere lotsspanningen en lotsuitbarstingen, die ons dan op een gegeven moment als verpletteren; zó soms, dat we lange tijd geen sprankeltje energie meer hebben om draaglijke stappen te zetten op het pad.
Iedere leerling heeft van tijd tot tijd de neiging de leringen, die de geestesschool hem zo uitvoerig geeft, te gaan imiteren, en men kan zo gemakkelijk in de waan gaan leven reeds sedert lang gearriveerd te zijn. Het is steeds de Heilige Taal die tegen zulke gedragingen met grote kracht waarschuwt.
In het bovenstaande verhaal wordt gezegd, dat een mens die in de ziele-wedergeboorte staat, onvatbaar gewordne is voor gevaren, ‘en door de gevaarlijkste rover niet kan worden overweldigd’. Doch let erop, dat iemand die, om welke reden dan ook, een toneelmatig leerlingschap bedrijft, door de eerste de beste rover kan worden overwonnen. Deze dingen moet u onder ogen zien en er goed van doordrongen zijn, dat u allen van de ervaring nog zeer veel te leren hebt, en dat u zich dienovereenkomstig dient te gedragen.
Nu zou het mogelijk kunnen zijn dat er thans angst in uw ziel zou komen, en dat u zou redeneren: ‘Zolang ik nog niet de onzuiverheden van mijn ziel heb overwonnen, en ik dus nog zeer veel van mijn ervaring heb te leren, sta ik ook nog open voor tal van roverijen; voor spiegelsfeer-belagingen bijvoorbeeld.’
Dat hoeft echter niet het geval te zijn! Wie het pad begint, en zich in volkomen nederigheid voegt naar de wet van het Koninkrijk, zijn gehele zwakheid kennende, diens zwakheid zal worden teniet gedaan in, en worden omvangen door de kracht van de Gnosis.
Wie in nood en in ervaring een hand ter redding uitsteekt, diens hand zal worden gegrepen. Wie zegt: ‘ik zal net doen of ik geen hulp nodig heb’, roept niet de ervaring van hulp, doch de ervaring van neergang op. Laten wij het verhaal van Sjoe-sjoe Au gebruiken tot inzicht!
Bron: Transfiguratie, Catharose de Petri
BESTEL TRANSFIGURATIE VOOR € 2,50
BELUISTER OF LEES MEER OVER DE VIERDELIGE ROZENSERIE
BESTEL DE ROZENSERIE VOOR € 15,00