Middernachtbibliotheek – psychologische roman van Matt Haig, vertaald door Monique ter Berg

BESTEL MIDDERNACHTBIBLIOTHEEK

Nora wordt overweldigd door het gevoel dat ze in haar leven verkeerde keuzes heeft gemaakt, en iedereen teleurstelt. Wanneer ze in de Middernachtbibliotheek terechtkomt, een plek tussen leven en dood, leest ze haar boek van spijt, en krijgt ze de kans om te zien op welke manieren haar leven anders had kunnen verlopen. Zijn het eigenlijk wel verkeerde keuzes geweest? Ze komt de ultieme vraag onder ogen: wat maakt het leven de moeite waard?

‘De levens waarvan je spijt hebt dat je ze niet hebt geleefd, zijn niet het echte probleem. De spijt zelf is het probleem. Van spijt hebben raak je je levenslust kwijt, kwijn je weg en word je je eigen en andermans ergste vijand. Je weet niet of een van die andere versies beter of slechter zou hebben uitgepakt. Die levens bestaan, dat is waar, maar jij bestaat ook en dat is het bestaan waar je je aandacht op moet richten.’ 

Matt Haig schrijft lichte en diepe, betoverende en hartverwarmende romans. Zij zijn een ode aan het leven, ook als dat gebreken vertoont. Vanaf 15 tot en met 105 jaar.

BESTEL MIDDERNACHTBIBLIOTHEEK

Een gesprek over regen

Negentien jaar voordat ze besloot een eind aan haar leven te maken, zat Nora Seed in de knusse, kleine bibliotheek van de Hazeldene-school in Bedford. Ze staarde naar een schaakbord dat op een laag tafeltje stond.
‘Lieverd, het is heel normaal om je zorgen te maken over de toekomst,’ zei de bibliothecaris, mevrouw Elm, met ogen die glinsterden als zonlicht bij vorst.
Mevrouw Elm deed haar eerste zet. Een paard dat over het keurige rijtje witte pionnen sprong. ‘Natuurlijk ga je je zorgen maken over je examen. Maar je kunt alles worden wat je maar wilt, Nora. Denk eens aan al die spannende mogelijkheden.’

‘Zal best, ja.’
‘Je hebt nog een heel leven voor je.’
‘Een heel leven.’
‘Je kunt van alles doen, overal wonen. Ergens waar het wat minder koud en nat is.’

Nora schoof een pion twee velden naar voren. Het was moeilijk om mevrouw Elm niet te vergelijken met haar moeder, die Nora altijd behandelde als fout die rechtgezet moest worden. Toen Nora’s linker babyoortje verder uitstak dan haar rechteroor had haar moeder zich bijvoorbeeld zo’n zorgen gemaakt dat ze het probleem met plakband had proberen te verhelpen en dat verhulde onder een wollen mutsje.

‘Die nattigheid en kou vind ik verschríkkelijk,’ zei mevrouw Elm nog eens nadrukkelijk.
Mevrouw Elm had kort grijs haar en een vriendelijk, beetje gerimpeld, ovaal gezicht, dat bleek afstak tegen haar schildpad- groene polotruitje. Ze was best oud, maar op school zat zij het meest op haar golflengte en zelfs op dagen waarop het niet regende bracht Nora haar middagpauze in de kleine bibliotheek door.

‘Kou en nattigheid gaan niet altijd samen, hoor,’ zei Nora. ‘Antarctica is het droogste continent op aarde. Technisch gezien is het een woestijn.’
‘Net iets voor jou dan.’
‘Niet ver genoeg, denk ik.’
‘Misschien moet je wel astronaut worden. De Melkweg doorkruisen.’
Nora glimlachte. ‘Op andere planeten regent het nog vaker.’ ‘Vaker dan in Bedfordshire?’
‘Op Venus regent het zwavelzuur.’

Mevrouw Elm haalde een papieren zakdoekje uit haar mouw en snoot discreet haar neus. ‘Zie je wel? Met zo’n stel hersenen kun je alles.’
Een blonde jongen die Nora herkende van een paar klassen onder haar, rende buiten langs het druipnatte raam. Het was jagen of opgejaagd worden. Sinds haar broer van school was voelde ze zich een beetje onbeschermd. De bibliotheek was een kleine schuilplaats van beschaving.

‘Mijn vader denkt dat ik mijn toekomst heb vergooid. Nu ik met zwemmen ben gestopt.’
‘Het is natuurlijk niet aan mij, maar er is meer op de wereld dan heel snel zwemmen. Er liggen zoveel verschillende levens voor je open. Zoals ik vorige week al zei, je zou gletsjeronderzoeker kunnen worden. Ik ben erachteraan gegaan en de –’
De telefoon ging.

‘Wacht even,’ zei mevrouw Elm zacht. ‘Ik kan maar beter opnemen.’
Nora keek naar mevrouw Elm aan de telefoon. ‘Ja, ze is hier.’ De bibliothecaris schrok. Ze wendde zich af van Nora, maar aan de andere kant van de stille ruimte bleef ze te verstaan: ‘O nee, o mijn god. Natuurlijk…’

NEGENTIEN JAAR LATER

De man aan de deur

Zevenentwintig uur voordat ze besloot een eind aan haar leven te maken, zat Nora Seed op haar afgeragde bank door andermans gelukkige levens te scrollen, te wachten tot er iets zou gebeuren. En toen, uit het niets, gebeurde er inderdaad iets.

Om welke vreemde reden dan ook werd er aangeklopt. Even vroeg ze zich af of ze wel moest opendoen. Hoewel het pas negen uur was had ze haar pyjama al aan. Ze voelde zich ongemakkelijk in haar wijde ECO-WORRIER-T-SHIRT en haar geruite pyjamabroek. Ze schoot haar sloffen aan om er een beetje fatsoenlijker uit te zien en zag dat het een man was, iemand die ze kende.

Een lange, jongensachtige slungel met een vriendelijk gezicht, maar hij had een scherpe, heldere blik, alsof hij dwars door je heen kon kijken. Het was leuk om hem te zien, weliswaar een tikkeltje verrassend, vooral omdat hij sportkleding aanhad en hij er, ondanks het koude, regenachtige weer, verhit en bezweet uitzag. Door het contrast tussen hen beiden voelde ze zich nog slonziger dan vijf seconden eerder.

Maar ze had zich eenzaam gevoeld. En hoewel ze genoeg existentiële filosofie had bestudeerd om te weten dat eenzaamheid een fundamenteel deel was van het menselijk bestaan in een in wezen zinloos universum, vond ze het toch leuk om hem te zien.

‘Ash. Ash was het toch?’ zei ze lachend. ‘Klopt.’
‘Wat brengt jou hier? Leuk om je te zien.’
Een paar weken daarvoor had ze op haar elektrische piano zitten spelen toen hij langs Bancroft Avenue kwam gerend en hij haar door het raam van 33a zag en even had gezwaaid. Jaren geleden had hij haar uitgenodigd voor een kop koffie. Misschien wilde hij het nog een keer proberen?

‘Ook leuk om jou te zien,’ zei hij, maar zijn strakke gezicht zei iets anders. Als ze hem in de winkel sprak klonk hij altijd vrolijk, maar nu had zijn stem een ernstige ondertoon. Hij krabde aan zijn hoofd. Maakte een geluid, maar een echt woord kreeg hij er niet uit.

‘Ben je aan het hardlopen?’ Een vraag die nergens op sloeg. Hij was duidelijk aan het hardlopen. Maar eventjes leek hij opgelucht dat ze het over iets alledaags konden hebben.
‘Ja. Ik doe mee aan de Halve van Bedford. Aanstaande zondag.’
‘O, oké. Geweldig. Ik heb overwogen een halve marathon te doen totdat ik bedacht dat ik de pest heb aan hardlopen.’

In haar hoofd had het grappiger geklonken dan toen de woorden daadwerkelijk uit haar mond kwamen. Ze vond hardlopen niet eens verschrikkelijk. Toch raakte ze in verwarring van zijn serieuze blik. De stilte ging over van ongemakkelijk in iets anders.
‘Jij had toch een kat?’ vroeg hij uiteindelijk.
‘Klopt, ik heb een kat.’
‘Ik weet nog hoe hij heet. Voltaire. Een rode cyperse?’
‘Ja, ik noem hem Volts. Voltaire vindt hij een beetje pretentieus. Hij bleek niet bijzonder geïnteresseerd in achttiende-eeuwse Franse filosofie en literatuur. Hij is nogal nuchter. Voor een kat.’

Ash keek naar haar pantoffels.
‘Ik ben bang dat hij dood is.’
‘Hè?’
‘Hij ligt heel stil langs de kant van de weg. Ik zag zijn naam op zijn halsbandje, ik denk dat hij door een auto is geraakt. Het spijt me, Nora.’
Ze schrok zo van de ommekeer van haar emoties dat ze bleef glimlachen, alsof die glimlach haar in de wereld kon houden waar ze net nog was, de wereld waarin Volts nog leefde en waarin deze man die ze gitaarboeken had verkocht om een andere reden had aangeklopt.

Ash was chirurg, herinnerde ze zich. Geen dierenchirurg, maar een algemene voor mensen. Als hij zei dat iets dood was, was het naar alle waarschijnlijkheid ook dood.
‘Het spijt me verschrikkelijk.’
Nora werd verdrietig, een vertrouwd gevoel. Alleen de sertraline zorgde ervoor dat ze niet hoefde te huilen. ‘O god.’
Ze stapte op de natte, gebarsten stoeptegels van Bancroft Avenue, nauwelijks ademend, en zag het arme roodharige beest op het glanzende asfalt in de goot liggen. Met zijn kop tegen de zijkant van de stoeprand en met zijn pootjes naar achteren alsof hij in galop was, een of andere denkbeeldige vogel achterna.

‘O, Volts. O, nee. O, god.’ Ze wist dat ze medelijden en verdriet voor haar katachtige vriend moest voelen – en dat deed ze ook – maar ze voelde ook iets anders. Toen ze Voltaires stille en vredige uitdrukking zag – die totale afwezigheid van pijn – dreigde er een onontkoombaar gevoel in het duister.
Jaloezie.

String Theory

Vroeger stond haar vader altijd met op elkaar geklemde kaken aan de rand van het zwembad, en dan schoten zijn ogen van de stopwatch naar zijn dochter terwijl ze haar record probeerde te verbeteren. Aan die vaak kritische blik nadat ze de longen uit haar lijf had gezwommen moest ze denken toen ze buiten adem en te laat voor haar middagdienst bij String Theory aankwam.

‘Sorry,’ zei ze tegen Neil in het sjofele kantoortje zonder ramen. ‘Mijn kat is dood. Gisteravond. En ik moest hem begraven. Nou, iemand heeft me wel geholpen. Maar daarna was ik weer alleen thuis, kon niet slapen en toen ben ik vergeten mijn wekker te zetten, werd pas tegen de middag wakker en heb me rot gerend.’

Dat was allemaal waar en ze ging ervan uit dat haar verschijning – inclusief make-uploos gezicht, losse provisorische paardenstaart, de tweedehands overgooier van groen corduroy die ze al de hele week aanhad, opgesierd met haar vermoeide, wanhopige voorkomen – haar verhaal kracht zou bijzetten.

Neil keek op van zijn computer en leunde achterover. Hij vouwde zijn handen samen en maakte een torentje van zijn wijsvingers waarop hij zijn kin liet rusten, alsof hij Confucius was die een diep filosofische waarheid over het universum bepeinsde, in plaats van de baas van een muziekwinkel die te maken had met een medewerker die te laat kwam. Achter hem hing een enorme poster van Fleetwood Mac aan de muur, waarvan de rechterbovenhoek loszat, omgevouwen als het oor van een pup.

‘Kijk, Nora, ik mag je graag.’ Neil was ongevaarlijk.
Een gitaaraficionado van in de vijftig die graag slechte moppen vertelde en live in de winkel oude Dylan-covers speelde.
‘En ik weet dat je psychische problemen hebt.’
‘Wie heeft die nou niet?’
‘Je weet wat ik bedoel.’
‘Meestal voel ik me veel beter,’ loog ze. ‘Ik ben niet ziek, hè.
Volgens de dokter is het een situatiegebonden depressie. Alleen heb ik steeds weer een nieuwe… situatie. Maar ik heb me nog nooit ziekgemeld. Alleen toen mijn moeder… ja. Alleen toen.’

Neil zuchtte. Hij maakte er een fluitend geluid uit zijn neus bij. Een onheilspellende besklank. ‘Nora, hoelang werk je hier nu al?’
‘Twaalf jaar en,’ ze wist het te precies, ‘elf maanden en drie dagen. Af en aan.’
‘Dat is lang. Ik heb het idee dat je voor iets beters in de wieg bent gelegd. Je bent achter in de dertig.’
‘Vijfendertig.’
‘Je hebt zoveel in je mars. Je geeft pianoles…’
‘Aan één iemand.’
Hij veegde een kruimel van zijn trui.

‘Zag je jezelf werken in een winkel in de stad waar je bent opgegroeid? Toen je veertien was? Wat had je toen voor ogen?’
‘Op mijn veertiende? Zwemmen.’ Ze was op haar veertiende landskampioene schoolslag en tweede bij de vrije slag. Ze herinnerde zich nog dat ze bij de Nationale Zwemkampioenschappen op het podium stond.
‘Wat is er dan misgegaan?’

Ze deed haar ogen dicht. Ze moest denken aan de naar chloor ruikende teleurstelling dat ze tweede werd. ‘De druk was hoog.’ ‘Maar druk levert ook veel op. Je begint als steenkool en door de druk verander je in een diamant.’

Ze corrigeerde zijn kennis over diamanten niet. Ze zei niet dat steenkool en diamant wel beide van koolstof zijn, maar dat steenkool niet zuiver genoeg is om diamant te kunnen worden, hoeveel druk je er ook op zet. Volgens de wetenschap begin je als steenkool en eindig je als steenkool. Misschien was dat wel de echte levensles. Ze stopte een verdwaalde sliert koolzwart haar terug in haar paardenstaart.

‘Wat zei je, Neil?’
‘Dat het nooit te laat is om een droom na te jagen.’
‘Nou, voor deze droom is het echt te laat.’
‘Je bent hoogopgeleid, Nora. Afgestudeerd filosoof…’
Nora keek naar het moedervlekje op haar linkerhand. Die moedervlek had alles meegemaakt wat zij had meegemaakt. En was gewoon blijven zitten, had zich er niets van aangetrokken. Was gewoon een moedervlek.

‘Eerlijk gezegd is de vraag naar filosofen in Bedford niet bepaald indrukwekkend, Neil.’
‘Je bent gaan studeren, hebt een jaar in Londen gezeten, bent teruggekomen.’
‘Ik had weinig keus.’

Nora zat niet te wachten op een gesprek over haar dode moeder. Of zelfs maar over Dan. Want dat Nora twee dagen voor de bruiloft haar huwelijk had afgeblazen vond Neil de meest fascinerende love story sinds Kurt en Courtney.

‘We hebben allemaal een keus, Nora. Er bestaat zoiets als vrije wil.’
‘Nou, niet als je een abonnement hebt op een deterministische kijk op het universum.’
‘Maar waarom híér?’
‘Het was hier of het asiel. Dit betaalde beter. En, je weet wel, de muziek.’
‘Je zat in een band. Met je broer.’
‘Zat, ja. The Labyrinths. Daar zat geen toekomst in.’
‘Je broer ziet dat anders.’

Dat overrompelde Nora. ‘Joe? Hoe weet –’
‘Hij kwam een versterker kopen. Een Marshall dsl40.’ ‘Wanneer?’
‘Afgelopen vrijdag.’
‘Was hij in Bedford dan?’
‘Tenzij het een hologram was. Net als Tupac.’
Hij was waarschijnlijk bij Ravi langs geweest, dacht Nora.

Ravi was de beste vriend van haar broer. Terwijl Joe was gestopt met gitaarspelen en naar Londen was verhuisd voor een luizig IT-baantje dat hij verschrikkelijk vond, was Ravi in Bedford gebleven. Hij speelde nu in een coverband, Slaughterhouse Four, en trad op in pubs in de stad.
‘Oké, interessant.’
Nora was er vrij zeker van dat haar broer wist dat ze vrijdags altijd vrij had. Het stak haar.

‘Gelukkig heb ik het hier naar mijn zin.’
‘Behalve dan dat je niet gelukkig bent.’
Hij had gelijk. Haar ziel was misselijk. Haar geest ging over zijn nek. Ze maakte haar glimlach nog wat breder.
‘Ik bedoel dat ik gelukkig ben met mijn baan. Gelukkig in de zin van, je weet wel, tevreden. Ik heb deze baan nodig, Neil.’ ‘Je bent een goed mens. Je bekommert je om de wereld. Om daklozen, het milieu.’

‘Ik heb een baan nodig.’
Hij had zijn Confuciushouding weer aangenomen. ‘Je hebt vrijheid nodig.’
‘Ik wil niet vrij zijn.’
‘Dit is geen liefdadigheidsinstelling. Hoewel het snel die kant op gaat.’
‘Neil, gaat dit over wat ik vorige week zei? Dat je moet moderniseren? Ik heb ideeën over hoe we meer jonge –’
‘Nee,’ zei hij afwerend. ‘Vroeger hadden we alleen gitaren.

String Theory, snap je? Ik heb het assortiment verbreed. Heb ervoor gezorgd dat het loopt. Maar in zware tijden betaal ik je niet om mijn klanten af te schrikken met je oorwurmgezicht.’
‘Wat bedoel je?’
‘Nora, helaas,’ hij pauzeerde even, ongeveer zo lang als het duurt om een bijl omhoog te tillen, ‘ik moet je ontslaan.’

Leven is lijden

Onder een zware, loodgrijze wolkenlucht, een hemelse echo van Nora’s gemoedsgesteldheid, zwierf ze door Bedford op zoek naar een reden om te bestaan. De stad was een transportband vol wanhoop. Het grindstenen sportcentrum waar haar overleden vader haar ooit had zien zwemmen, het Mexicaanse restaurant waar ze Dan mee naartoe had genomen voor fajita’s, het ziekenhuis waar haar moeder was behandeld.

Dan had haar gisteren een berichtje gestuurd.

Nora, ik mis je stem. Kunnen we een keer praten? D x

Ze had geantwoord dat ze het waanzinnig druk had (breedlachende smiley). Maar een ander bericht was onmogelijk. Niet omdat ze niets meer voor hem voelde, maar juist omdat ze dat wel deed. En ze niet het risico wilde lopen hem opnieuw te kwetsen. Ze had zijn leven verpest. Mijn leven is een chaos, had hij haar in dronken berichtjes laten weten, kort nadat ze twee dagen voor de trouwerij was teruggekrabbeld.

Het universum zweemde naar chaos en entropie. Dat was de basis van de thermodynamica. Misschien was het ook wel de basis van het bestaan. Je raakt je baan kwijt en vervolgens gebeuren er meer rotdingen.

De wind ruiste door de bomen. Het begon te regenen. Ze liep naar de beschutting van een tijdschriftenwinkel in de stellige, toevallig júíste, overtuiging dat het alleen nog maar erger zou worden.

Deuren

In het tempo van een trage oogopslag zag ze haar vader voor zich, starend naar zijn stopwatch alsof hij op haar wachtte. Ze deed haar ogen weer open en ging de winkel binnen.
‘Schuilen voor de regen?’ vroeg de vrouw achter de toonbank.
‘Ja,’ zei Nora en ze keek omlaag. Haar wanhoop ontwikkelde zich tot een ondraaglijk gewicht.

Er lag een National Geographic. Toen ze de cover bekeek – de afbeelding van een zwart gat – besefte ze dat zij dat was. Een zwart gat. Een stervende, imploderende ster.
Haar vader had een abonnement. Ze herinnerde zich een betoverend artikel over Svalbard, de Noorse eilandengroep in de Noordelijke IJszee. Ze had nog nooit een plaats gezien die er zo ver weg uitzag. Ze had gelezen over wetenschappers die onderzoek deden tussen gletsjers, bevroren fjorden en papegaaiduikers. Op aandringen van mevrouw Elm had ze besloten dat ze gletsjeronderzoeker wilde worden.

Ze zag de sjofele, voorovergebogen gestalte van de vriend van haar broer – en voormalige bandlid – Ravi bij de muziektijdschriften, verdiept in een artikel. Ze bleef net iets te lang staan, want toen ze wegliep hoorde ze: ‘Nora?’
‘Hé Ravi, hallo. Ik hoorde dat Joe laatst in Bedford was?’ Een knikje. ‘Ja.’
‘Is hij, ehm, heb je hem gezien?’
‘Inderdaad.’

Er viel een stilte die Nora pijnlijk vond. ‘Hij heeft me niet verteld dat hij zou komen.’
‘Hij kwam ook alleen maar even aanwippen.’
‘Gaat het goed met hem?’
Ravi gaf niet meteen antwoord.

Vroeger mocht ze hem graag en hij was een trouwe vriend van haar broer. Maar net als bij Joe voelde ze dat er iets tussen hen in stond. Ze waren niet als vrienden uit elkaar gegaan. (Hij had zijn drumstokken op de vloer van de repetitieruimte gesmeten en was kwaad weggelopen toen Nora had gezegd dat ze uit de band stapte.) ‘Volgens mij is hij depressief.’

Nora moest er niet aan denken dat haar broer zich net zo voelde als zij. ‘Hij is zichzelf niet,’ ging Ravi kwaaiig verder. ‘Hij moet uit zijn hok in Shepherd’s Bush. Dat krijg je als je geen leadgitaar kan spelen in een succesvolle rockband. Maar ik heb ook geen geld. Optreden in pubs levert tegenwoordig niets op. Zelfs niet als je de wc’s schoonmaakt. Ooit wc’s in een pub schoongemaakt, Nora?’

‘Als we toch een wedstrijdje klagen spelen, ik krijg het ook voor mijn kiezen hoor.’
Ravi kuchlachte. Zijn gezicht kreeg iets hards. ‘Gaan we zielig doen?’
Ze was niet in de stemming. ‘Zit je nou nog steeds met The Labyrinths?’
‘Die band heeft veel voor me betekend. Ook voor je broer. Voor ons allemaal. We hadden een deal met Universal. Alles erop en eraan. Album, singles, tournee, promotievideo. We hadden nu Coldplay kunnen zijn.’

‘Je vindt Coldplay niet om aan te horen.’
‘Daar gaat het niet om. We hadden nu in Malibu kunnen zitten. In plaats van in Bedford. En nee, je broer is er nog niet aan toe om je te zien.’
‘Ik had paniekaanvallen. Uiteindelijk zou ik iedereen hebben moeten teleurstellen. Ik heb het label gevraagd om jullie zonder mij aan te nemen. Dan zou ik de nummers schrijven. Het was niet mijn schuld dat ik vastzat. Ik was nou eenmaal met Dan. Dat was een behoorlijke dealbreaker.’
‘Oké, ja. En hoe heeft dat uitgepakt?’
‘Dat is niet eerlijk, Ravi.’
‘Eerlijk. Geweldig woord.’

De vrouw achter de toonbank bekeek hen met belangstelling.
‘Bands zijn niet blijvend. We zouden een meteorenzwerm zijn geweest. Voorbij voordat we goed en wel waren begonnen.’ ‘Meteorenzwermen zijn fucking mooi.’
‘Kom op. Je bent toch nog steeds met Ella?’
‘Ik had met Ella kunnen zijn én een succesvolle band met geld kunnen hebben. Dat was onze kans. Híér.’ Hij wees op de palm van zijn hand. ‘Onze nummers waren te gék.’
Nora schaamde zich dat ze ‘onze’ in stilte verbeterde in ‘mijn’.

‘Volgens mij had je geen last van podiumangst. Of trouwangst. Volgens mij is levensangst jouw probleem.’
Die kwam binnen. Haar adem stokte.
Met trillende stem sloeg ze terug: ‘En jouw probleem is dat je anderen de schuld geeft van je kloteleven.’
Hij knikte alsof hij een klap had gekregen. Legde het tijdschrift terug.

‘Ik zie je wel weer, Nora.’
‘Doe Joe de groeten,’ zei ze terwijl hij de winkel uitging, de regen in. ‘Alsjeblieft.’
Haar oog viel op de voorpagina van Katten & zo. Een rode cyperse. In haar hoofd ging het tekeer als een Sturm und Drang-symfonie, alsof de geest van een Duitse componist in haar was gevaren die chaos en heftigheid opriep.

De vrouw achter de toonbank zei iets wat ze niet verstond. ‘Sorry?’
‘Nora Seed?’
De vrouw – blonde bob, bruin uit een potje – was vrolijk en ontspannen op een manier die Nora zelf niet meer voor elkaar kreeg. Ze leunde met haar onderarmen op de toonbank alsof Nora een maki in de dierentuin was.

‘Klopt.’
‘Ik ben Kerry-Anne. Ken je nog van school. De zwemster. Superbrein. Heeft hoe heet hij ook alweer, meneer Blandford, je niet een keer toegesproken? Zei hij toen niet dat je nog eens op de Olympische Spelen terecht zou komen?’
Nora knikte.
‘En, gelukt?’
‘Ik, eh, ben ermee gestopt. Ik had meer met muziek… in die tijd. Zoals dat gaat.’
‘Wat doe je nu?’
‘Ik zit… tussen dingen in.’
‘Heb je iemand? Een vent? Kinderen?’

Nora schudde haar hoofd. Wou dat het eraf viel. Haar eigen hoofd. Op de grond. Zodat ze nooit meer met een vreemde hoefde te praten.
‘Treuzel maar niet te lang. Tiktak, tiktak.’
‘Ik ben pas vijfendertig.’ Ze wou dat Izzy bij haar was. Izzy accepteerde dit soort onzin nooit. ‘Ik weet niet eens of ik wel –’ ‘Jake en ik waren net konijnen, maar nu zijn we zover. Twee kleine herrieschoppers. Maar het is het echt waard. Ik voel me
gewoon compleet. Wil je foto’s zien?’

‘Ik krijg hoofdpijn… van telefoons.’
Dan had kinderen gewild. Nora wist het niet. Ze was doodsbang voor het moederschap. Bang om nog depressiever te worden. Ze kon al niet voor zichzelf zorgen, laat staan voor iemand anders.

‘Woon je nog in Bedford?’ ‘Mm-hm.’
‘Nooit gedacht dat jij zou blijven hangen.’
‘Ik ben teruggekomen. Mijn moeder was ziek.’
‘O, wat naar voor je. Ik hoop dat ze weer is opgeknapt?’
‘Ik moet gaan.’
‘Maar het regent nog.’
Toen Nora de winkel ontvluchtte wenste ze niets anders dan deuren vóór zich waar ze een voor een doorheen kon lopen en alles achter zich kon laten.

BESTEL MIDDERNACHTBIBLIOTHEEK

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN MATT HAIG