Is ‘Het Rode Boek’ van C.G. Jung de graal van het onderbewuste? Hugo van Hooreweghe en Karen Hamaker-Zondag

BESTEL HET RODE BOEK

Het Liber Novus van C.G. Jung lag tientallen jaren in een Zürichse bankkluis. Het is de vraag of Jung het ooit bedoeld heeft voor publicatie. Maar toen het in 2009 verscheen werd het meteen ‘de graal van het onbewuste’ genoemd. Het boek werd snel bekend als Het Rode Boek. Het is het verslag dat Carl Gustav Jung van zijn crisis van 1913-1916 maakte. Jung beschrijft hoe hij zich overgeeft aan een diepgaand innerlijk proces, waarbij hij uiteindelijk zijn eigen ziel ‘hervindt’. En hoe hij werd ingewijd in de geheimen van de menselijke psyche. In maart 2021 verscheen een Nederlandse vertaling van Het Rode boek bij Uitgeverij Van Warven. Hieronder volgen twee video-opnamen van het symposion over ‘Het Rode Boek’ van Jung dat Stichting Rozenkruis organiseerde op zondagmiddag 15 juni 2014 in Teylers museum in Haarlem. De sprekers waren achtereenvolgens dr. Hugo van Hooreweghe en drs. Karen Hamaker-Zondag.  

Jung noteerde alle dromen, ervaringen en inzichten nauwgezet. Zijn aantekeningen werden een procesverslag dat uiteindelijk resulteerde in het Rode Boek. Na 1920 begon hij zijn crisis-ervaringen wetenschappelijk te onderbouwen en creëerde hij het fundament van wat hij later het ‘individuatieproces’ ging noemen. Het Rode Boek kan als kraamkamer gezien worden van zijn latere wetenschappelijke werk. Vertaler Hans Huisman heeft met de vertaling van het Rode Boek in het Nederlands monnikenwerk verricht. Zijn vertaling wordt door kenners geprezen als authentiek en gedegen.

‘De jaren, waarin ik de innerlijke voorstellingen volgde,
vormden de belangrijkste tijd van mijn leven,
waarin zich alles, wat wezenlijk was, voordeed.
Toen begon het en de latere details
zijn slechts aanvullingen en verduidelijkingen.
Mijn volledige latere werkzaamheden bestonden uit
het bezig zijn om dát verder uit te werken,
wat in die jaren uit het onbewuste was losgebroken
en mij bijna had overspoeld.
Het was de oerstof voor een levenswerk.’

C.G. Jung, 1957

Pagina’s 55-60

Tina Keller, die vanaf 1912 in analyse was bij Jung herinnerde zich dat Jung ‘vaak over zichzelf sprak en over zijn eigen ervaringen’:

In die eerste dagen, als men aankwam voor het uur analyse, stond het zogenoemde ‘Rode Boek’ opengeslagen op een schildersezel. Daarin had dr. Jung geschilderd, of zojuist een afbeelding afgemaakt. Soms liet hij mij zien, wat hij gemaakt had en voorzag dat van commentaar. De zorgvuldige, nauwkeurige arbeid die hij aan deze afbeeldingen en aan de begeleidende versierde tekst wijdde, getuigden ervan hoe belangrijk deze onderneming voor hem was. De meester toonde op deze wijze de leerling dat het de tijd en de moeite waard is om bezig te zijn met psychische ontwikkeling.

In haar analyse bij Jung en Toni Wolff paste Keller actieve imaginatie toe en schilderde óók. Verre van met een solitaire onderneming bezig te zijn, was Jungs confrontatie met het onbewuste een collectieve onderneming, waar hij zijn patiënten bij betrok. De mensen rondom Jung vormden een avant-garde groep, die betrokken was bij een sociaal experiment, waarvan zij hoopten dat het hun eigen leven zou transformeren en dat van de mensen om hen heen.

De Terugkeer van de Doden

Midden in het ongekende bloedbad van de oorlog was het thema van de terugkeer van de doden wijdverspreid, zoals in de film van Abel Gance: ‘J’accuse.’ Het aantal dodelijke slachtoffers was er ook de reden van dat de interesse in spiritisme weer opleefde. Na bijna een jaar begon Jung in 1915 weer een volgende serie fantasieën in de Black Books op te schrijven. Hij had inmiddels het Handgeschreven Concept voor het Liber Primus en Liber Secundus afgerond. In het begin van 1916 beleefde Jung een opmerkelijke serie parapsychologische gebeurtenissen bij hem thuis. In 1923 vertelde hij daarover aan Cary de Angulo (later Baynes). Zij heeft het als volgt vastgelegd:

Op een nacht begon uw zoontje in zijn slaap te fantaseren en liggen te woelen, waarbij hij zei, dat hij niet wakker kon worden. Uiteindelijk moest uw vrouw u roepen, opdat u hem rustig kon krijgen – en dat lukte u alleen, doordat u koude doeken over hem legde. Eindelijk werd hij rustig en sliep hij verder. Toen hij de volgende ochtend wakker werd, herinnerde hij zich niets, maar hij scheen volkomen uitgeput. U zei hem daarom, dat hij niet naar school hoefde te gaan, hij vroeg niet waarom, maar nam het als vanzelfsprekend aan. Maar geheel onverwachts vroeg hij om papier en kleurpotloden en ging aan het werk om de volgende afbeelding te maken: In het midden van het beeld viste een man met een haak en lijn naar vissen. Aan de linker kant vertelde de Duivel iets tegen die man en uw zoon schreef op wat hij zei: ‘Het was dat hij voor de visser was gekomen, omdat hij zijn vissen aan het vangen was, maar aan de rechterkant was een Engel en zei: ‘Nee, je kunt deze man niet weghalen, hij vist alleen maar de slechte vissen op en geen enkele van de goede’. Nadat uw zoon de afbeelding had getekend, was hij zeer tevreden. In dezelfde nacht dachten twee van uw dochters, dat zij spoken hadden gezien in hun kamer. De volgende dag schreef u de ‘Preken tot de Doden’ en u wist toen dat niets uw familie meer zou verstoren en dat gebeurde ook niet. Natuurlijk was het mij duidelijk, dat u de visser was in de droom van uw zoon en zo vertelde u mij dat ook, maar de jongen wist het niet.

In Herinneringen, dromen, gedachten bericht Jung het volgende:

Zondagmiddag tegen een uur of vijf werd er stormachtig aangebeld. Het was een stralende zomerdag en de twee dienstmeisjes waren in de keuken, vanwaar je het open pleintje voor de huisdeur kan overzien. Ik was in de buurt van de bel, hoorde haar geluid en zag hoe de klepel bewoog. Iedereen liep dadelijk naar de deur om te kijken wie er zou zijn – maar er was niemand! We stonden elkaar aan te staren! Er hing een beklemmende atmosfeer, dat kan ik u verzekeren! En toen wist ik het: Nú moet er iets gebeuren. Het hele huis leek bevolkt door een enorme menigte, door een grote hoeveelheid geesten. Ze stonden tot voor de deur en je had het gevoel dat je nauwelijks meer kon ademhalen. Natuurlijk kwam de brandende vraag bij mij op: ‘Om Gods wil, wat heeft dit te betekenen?’ Toen riepen zij luid in koor: Wij komen terug van Jeruzalem, waar wij niet vonden wat we zochten”. Deze woorden komen overeen met de eerste regels van de Septem Sermones ad Mortuos. Daarna vloeide het hele verhaal uit mijn pen en in drie avonden stond de zaak op papier. Zodra ik begon te schrijven loste de schare geesten zich op. Het gespook was ten einde. Het werd rustig in de kamer en de atmosfeer werd zuiver.

De doden waren in een fantasie op 17 januari 1914 verschenen en hadden verteld, dat zij op weg waren om naar Jeruzalem te gaan om te bidden bij de heilige graven. Hun reis was duidelijk niet succesvol geweest. De Septem Sermones ad Mortuos is een hoogtepunt van de fantasieën in deze periode. Het gaat hier om een psychologische kosmologie die gegoten is in een gnostische scheppingsmythe. In Jungs fantasieën was er een nieuwe God in zijn ziel geboren, de God, die de zoon is van de kikkers:

Abraxas. Jung begreep dit op symbolisch niveau. Hij zag deze figuur als de representatie van de vereniging van de Christelijke God met Satan en dientengevolge als het afschilderen van een transformatie van het Westerse God-beeld. Pas in 1952 in zijn geschrift Antwoord op Job werkte Jung dit thema in de openbaarheid uit.

In de loop van het lezen van voorbereidende lectuur voor Transformations and Symbols of the Libido had Jung de literatuur over het Gnosticisme bestudeerd.Tijdens zijn militaire dienst in januari en oktober 1915 las hij de werken van de Gnostici zélf. Nadat hij de Septem Sermones in de Black Books had geschreven, kopieerde hij die opnieuw in kalligrafisch schrift in een apart boek, waarbij hij de volgorde lichtelijk aanpaste. Onder de titel voegde hij de volgende inleiding toe: ‘De zeven preken tot de doden. Geschreven door Basilides in Alexandrië, de stad waar het Oosten aan het Westen reikt.’

Toen liet hij dit boek privé drukken en verschijnen en voegde aan de inleiding toe: ‘Vertaald uit het Griekse origineel in het Duits’. Deze legende laat de stilistische invloeden zien van het klassieke onderzoek van de Oudheid in de late 19e eeuw op Jung. Later herinnerde hij zich dat hij de Septem Sermones had geschreven ter gelegenheid van de oprichting van de Psychologische Club en dat hij het als een gift beschouwde aan Edith Rockefeller McCormick, omdat zij de Club had opgericht. Hij gaf verder exemplaren aan vrienden en vertrouwden. Bij het overhandigen van een exemplaar aan Alphonse Maeder, schreef hij:

Ik durfde niet aanmatigend te zijn door mijn naam eraan toe te kennen, maar koos in plaats daarvan de naam van één van de grote geesten uit de vroege Christelijke periode, die het Christendom had uitgewist. Onverwachts viel hij als een rijpe vrucht in mijn schoot in een tijd van grote druk en hij was voor mij in mijn slechte uren een licht van hoop en troost.

Op 16 januari 1916 tekende Jung een mandala in de Black Books. (Zie Aanhangsel A) Dit was de eerste schets van de Systema Munditotius. Hij begon dit toen te schilderen. Op de achterkant ervan schreef hij in het Engels: ‘Dit is de eerste mandala die ik in het jaar 1916 heb gemaakt, volledig niet bewust van wat het betekende’. De fantasieën in de Black Books gingen verder. De Systema Munditotius is een geïllustreerde voorstelling van de kosmologie in de Sermones.

Tussen 11 juni en 2 oktober 1917 was Jung in militaire dienst in Chateau d’Oex, als commandant van een interneringskazerne voor Engelse krijgsgevangenen. Ongeveer in augustus schreef hij aan Smith Ely Jeliffe, dat zijn dienstplicht hem volledig van zijn werk had afgehouden en dat hij hoopte dat hij na zijn terugkeer een lang artikel over het vraagstuk van de typen zou afronden. Hij sloot zijn brief af met de woorden: ‘Bij ons is alles bij het oude en rustig. Al het andere wordt door de oorlog verslonden. De psychose groeit nog steeds, gaat verder en verder.’

In deze tijd had hij het gevoel dat hij nog steeds in een toestand van chaos zat en dat deze pas tegen het einde van de oorlog begon op te helderen. Vanaf het begin van augustus tot het einde van september maakte hij een serie van zevenentwintig mandala’s met potlood in zijn militaire notitieboek, dat hij bewaarde. Eerst begreep hij deze mandala’s niet, maar voelde hij aan dat deze erg belangrijk waren. Vanaf 20 augustus tekende hij bijna iedere dag een mandala. Dat verschafte hem het gevoel dat hij van iedere dag een foto had genomen en hij sloeg gade hoe deze mandala’s veranderden.

Later vertelde hij dat hij een brief had ontvangen van ‘die Hollandse vrouw, die hem verschrikkelijk op de zenuwen werkte’. Deze vrouw, dat is Moltzer, meende in deze brief dat ‘de fantasieën die hun oorsprong hebben in het onbewuste een artistieke waarde bezaten en daarom als kunst konden worden beschouwd’.  Jung vond dat dit hem in verwarring bracht, omdat het geen domme uitspraak was en bovendien: moderne schilders poogden hun kunst te maken vanuit het onbewuste. Het wekte in hem de twijfel op of zijn fantasieën werkelijk spontaan en natuurlijk waren. Op de volgende dag tekende hij een mandala en een stuk was er van afgescheurd, zodat de symmetrie verstoord was:

;Pas nu kom ik er langzamerhand achter wat de mandala werkelijk is: ‘Formatie, transformatie, de eeuwige herschepping van de eeuwige zingeving.’ En dat is het Zelf, de heelheid van de persoonlijkheid, die als alles goed is, harmonieus is, maar die geen zelfbedrog verdraagt. Mijn mandala’s waren cryptogrammen over de toestand van mijn Zelf, die mij dagelijks werden toegestuurd.

De desbetreffende mandala schijnt die van 6 augustus 1917 te zijn. Het tweede deel van het bovenstaande is afkomstig uit Goethes Faust. Mephistopheles richt zich tot Faust en wijst hem de weg het rijk van de Moeders in:

Mephistopheles

Een gloeinde drievoet doet u eindelijk kond,
Dat ge bereikt hebt d’aller diepste grond.
Daar zult ge bij zijn schijn de Moeders zien;
Dié zit, die staat, een andre loopt misschien,

G’aanschouwt het eeuwig vormen en hervormen,
Van eeuwge zin de eeuwig vaste normen,
Omzweefd door beelden aller creaturen.
Zij zien ú niet, zij zijn slechts schimfiguren.
Ge zijt in groot gevaar, doch wees niet laf
En schrijdt onmiddellijk op de drievoet af;
Raak hem dan met uw sleutel aan!’

De brief in kwestie is nooit tevoorschijn gekomen. Hoewel, in een latere niet uitgegeven brief van 21 november 1918, terwijl hij in Chateau d’Oex was, schreef Jung dat ‘M. Moltzer hem weer had lastig gevallen met brieven’. Hij reproduceerde de mandala’s in ‘Liber Novus’. Hij merkte op dat in deze periode het levende idee van het Zelf bij hem opgekomen was. ‘Het Zelf kwam mij voor als een Monade, die ik ben en die mijn wereld is. De mandala vertegenwoordigt deze Monade en stemt overeen met de micro-kosmische natuur van de ziel’.

Tot op dit moment wist hij nog niet waartoe dit proces zou leiden, maar hij begon te vermoeden dat de mandala’s het doel van dit proces voorstelden. ‘Alleen toen ik de mandala’s begon te schilderen zag ik in dat alles, alle wegen, die ik ging en alle stappen die ik deed naar één punt terug voerden, namelijk naar het midden. Het werd mij steeds duidelijker: de mandala is het centrum. Het is de uitdrukking voor alle wegen’. In de twintiger jaren verdiepte Jungs begrip zich inzake de betekenis van de mandala’s.

Het Concept had de fantasieën omvat van oktober 1913 tot februari 1914. In de winter van 1917 schreef Jung een nieuw manuscript – hij noemde het ‘Prüfungen’ – dat dáár begint waar hij was geëindigd. Hierin schreef hij de fantasieën van april 1913 tot juni 1916 over. Net zoals de eerste twee boeken van Liber Novus plaatste Jung tussen de fantasieën commentaren met interpretaties. Hij nam de ‘Sermones’ op in dit materiaal en voegde nu de commentaren van Philemon bij elke preek eraan toe. Hierin benadrukte Philemon de compensatorische aard van zijn lering: hij onderstreepte bewust juist die denkbeelden, die de doden misten. Nader Onderzoek stelt praktisch het Liber Tertius voor van het Liber Novus. De volledige volgorde van de tekst zou er dus als volgt uitzien:

Liber Primus: – ‘De Weg van wat komen moet’
Liber Secundus: – ‘De Voorstellingen van hen, die dwalen’
Liber Tertius: – ‘Nader Onderzoek’.

Gedurende deze periode ging Jung door met het overzetten van het Concept in de kalligrafische band en met het toevoegen van illustraties. De fantasieën in de Black Books kwamen meer sporadisch voor. In Nader Onderzoek beschreef Jung, hoe hij de betekenis van het Zelf erkende, hetgeen in de herfst van 1917 plaatsvond. In Nader Onderzoek zijn Jungs denkbeelden over de herboren God te vinden, tot een hoogtepunt komend in de beeltenis van Abraxas.

Het werd Jung duidelijk dat veel van datgene wat hem ten deel was gevallen in het eerdere deel van het boek (dat is Liber Primus en Liber Secundus) daadwerkelijk door Philemon aan hem gegeven werd. Hij realiseerde zich dat een profetische wijze oude man zich in hem bevond, aan wie hij niet identiek was. Dit vertegenwoordigde een beslissende dis-identificatie. Op 17 januari 1918 schreef Jung aan J.B. Lang:

Het werken aan het onbewuste moeten wij in eerste instantie voor ons zelf doen. Dat komt onze patiënten indirect ten goede. Het gevaar wordt gevormd door de waan een project te zijn, hetgeen vaak het resultaat is van het bezig zijn met het onbewuste. Het is de Duivel, die spreekt: ‘Veracht slechts het vernuft en de wetenschap, de allerhoogste kracht van de mensen.’ Dat moeten wij nooit vergeten, ook al zijn wij gedwongen het irrationele te erkennen.

Jungs beslissende taak in het ‘omwerken’van zijn fantasieën was het doen onder- scheiden van de verschillende stemmen en figuren. In de Black Books bijvoorbeeld is het Jungs ‘Ik’, die de ‘Preken’ tot de doden houdt. In Nader Onderzoek is het niet Jung’s ‘Ik’, maar Philemon, die de preken houdt. In de Black Books is de hoofdper- soon met wie Jung in een dialoog treedt, zijn ziel. In enkele passages in Liber Novus neemt de slang of de vogel deze rol op zich. In een gesprek in januari verklaart zijn ziel hem, dat wanneer het Boven en het Beneden niet verenigd zijn, zij uiteenvalt in drie delen – een slang, de menselijke ziel en de vogel of hemelse ziel, die de Goden bezoekt. Jungs omwerken kan op deze manier gezien worden als een afspiegeling van zijn inzicht in de drievoudige natuur van zijn ziel.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord Jung
Voorwoord door Ulrich Hoerni

Dankzeggingen door Sonu Shamdasani
Over de oorspronkelijke publicatie
Noot bij de publicatie van de Nederlandse Vertaling
Afkortingen
Noot van de vertaler
Noten behorend bij het voorwoord
Liber Novus
De Culturele Context
Wie was C.G. Jung
De bedwelmende werking van de Mythologie
‘Mijn moeilijkste Experiment’

Liber Novus

Kunst en de Züricher School
Het collectieve Experiment
De Terugkeer van de Doden
De inhoud
‘Een nieuwe Levensbron’
De Weg naar het Zelf
Overleg over het publiceren
De Transformatie van de Psychotherapie
Philemons Heiligdom
De confrontatie met de wereld
De vergelijkende Studie inzake het Individuatieproces
De Publicatie van het Liber Novus
Noten behorend bij Liber Novus

Liber Primus

De weg van wat komen moet
Het hervinden van de ziel
Ziel en God
Over de dienst van de ziel
De Woestijn
Ervaringen in de woestijn
De helletocht de toekomst in
Het splijten van de geest
De moord op de held
De ontvangenis van de God
Mysterie. Ontmoeting
Onderricht
Oplossing
Noten behorend bij Liber Primus

Liber Secundus

Proloog
De voorstellingen van hen die dwalen
De Rode
Het kasteel in het woud
Eén van de nederigen
De kluizenaar
Dag twee
De dood
De resten van oudere tempels
Eerste dag
Tweede dag
De bezweringen
Het opengaan van het ei
De Hel
De offermoord
De goddelijke zotternij
Nox secunda
Nox tertia
Nox quarta
De drie profetieën
Het geschenk van de magie
De weg van het kruis
De magiër
Noten behorend bij Liber Secundus

Liber Tertius
Nader Onderzoek
Nawoord
Noten behorend bij Liber Tertius en Nawoord

Aanhangsels

A
B Commerntaren
C Inleiding voor 16 januari 1916

Noten behorende bij Aanhangsels

BESTEL HET RODE BOEK