Het pad van de kluizenaar – het ongelofelijke verhaal van Ken Smith die 40 jaar in de wildernis leeft

BESTEL HET PAD VAN DE KLUIZENAAR SOFTBACK

BESTEL HET PAD VAN DE KLUIZENAAR EBOOK

In dit boek vertelt de 74-jarige Ken Smith over zijn leven als kluizenaar in de Schotse Hooglanden. Hij woont alleen, zonder elektriciteit, bij Loch Treig, waar hij leeft van het land: vissen, houthakken en zijn eigen drankjes brouwen. Smith’s unieke inzichten laten ons een glimp opvangen van de pracht en verwondering van een leven in de natuur. Dit boek biedt wijsheid over hoe elk van ons kan ontsnappen aan de drukte en stress van het moderne leven. Aangrijpend en meeslepend verhaal over een man die 40 jaar in de wildernis woont. Voor fans van Het zoutpad.

JONGEN UIT DERBYSHIRE

Ik ben geboren op 28 oktober 1947 in Derbyshire, in een huisje in het dorp Whatsandwell. Dat ligt niet ver van de rivier de Derwent, een kleine tien kilometer ten zuiden van Matlock, en vlak erlangs loopt het Cromford-kanaal. Dat kanaal was meen ik de belangrijkste route van en naar de textielfabrieken tijdens hun hoogtij in het industriële tijdperk, maar tegenwoordig komt en gaat bijna iedereen via de B-weg die van Whatsandwell naar de A6 loopt, of via het treinstationnetje aan de rand van het dorp.

Ik zeg dorp, maar in 1947 was het niet veel meer dan wat rijtjeshuizen van natuursteen met een leien dak. Nauwelijks een gehucht te noemen. In die tijd was je vader degene die werk had, en je moeder bleef thuis om voor de kinderen te zorgen en het huishouden te doen. Mijn pa werkte bij de Lea Mills-spinnerij, waar tricot werd gemaakt, en later ging hij werken bij de metaalfabriek en liep alle dagen 9,5 kilometer over het jaagpad langs het kanaal naar zijn werk en terug. Voor hij in fabrieken werkte zat hij bij de marine, en ma was een Wren (Women’s Royal Naval Service) geweest, en zat dus ook bij de marine.

Ik was een van de vier kinderen. Eerst kwam mijn broer Dave, tijdens de oorlog, toen kwamen Mike, ik, en als laatste mijn zusje Patricia die we Trisha noemden. Trisha en Mike zijn er nog, mijn broer Dave is helaas overleden. We waren een hecht gezin en konden heel goed samen spelen, maar het huis waarin ik geboren ben was geen fijne plek. Ik kan me niet zoveel details herinneren van hoe het er vanbinnen uitzag, we verhuisden toen ik nog jong was, maar ik wist dat ik het niet leuk vond daar. Het werd verhuurd door een welvarende man die in een fraai landhuis in de buurt woonde, maar helaas was de levensstandaard van zijn huurders van een totaal andere orde.

Toch hadden wij nog geluk. Wij waren het huis bovenaan de straat, het stond apart van de verdere rij. Het beste huis van allemaal, of beter gezegd: het minst slechte. We waren niet alleen vrijstaand, we waren ook de enigen met een eigen wasbak. De wasbak bestond uit een vierkant betonnen blok waar een grote, komvormige koperen tobbe in zat. Wij kinderen gingen naar beneden, naar de put waar alle bewoners hun water haalden, en droegen volle emmers terug om de tobbe mee te vullen. Dat water werd dan verhit door een vuur van houtblokken die pa in de plaatselijke bossen had gekloofd, en die net als het water naar boven waren gedragen door ons, de kinderen.

Als het water in de tobbe warm genoeg was, gingen we in bad. Mike en David gingen eerst, dan Trisha en ik. We deelden het werk, het eten, water, vuil en hoofdluis. Ik kreeg al op zeer jonge leeftijd mee dat je hard moet werken. Er is weinig romantisch aan die manier van leven. Het was een hard bestaan, zeker voor mijn pa en ma, maar het was ook kenmerkend voor de levensstandaard van veel mensen uit de arbeidersklasse na de Tweede Wereldoorlog, en meestal waren we best gelukkig.

We rommelden samen door. Er was veel kameraadschap in die gemeenschap. Het gevoel dat je je er samen doorheen sloeg. Je wist toen dat iedereen in de straat elkaar bij zou staan. Als je iets tekortkwam, eten, zeep, wat geld zelfs, kon je het altijd ergens lenen. Je vond gewoon een manier om het beetje wat je had te delen en verdelen, en er zo lang mogelijk mee te doen. Let wel, ik kan me niet herinneren dat ik als peuter ooit iemand uit de brand hielp. Ik herinner me wel dat ik een keer alle sleutelgaten dichtpropte met brood toen iedereen in de pub zat!

––

Ons huis werd niet alleen bewoond door mensen. Er waren ook geesten.

De meeste kinderen hebben een prettige eerste herinnering. Een omhelzing van hun moeder, een lievelingshapje, een vakantiedag misschien, maar de mijne was dat ik midden in de nacht wakker werd door het gevoel dat iemand mijn hoofd streelde. Ik deed mijn ogen open en zag een man in bretels staan, en vlak naast hem een klein jongetje, allebei over me heen gebogen.

Het was geen eenmalig voorval. Ik herinner me verschillende keren in mijn kindertijd dat het gebeurde, maar gek genoeg was ik nooit bang. Ik schreeuwde niet. Ik begroef mijn hoofd niet onder de lakens. Ik lag daar gewoon naar hen te kijken terwijl zij naar mij keken.

Maar op een dag maakten we als gezin iets mee waardoor we van ons stuk raakten. Ma, Mike, Dave en ik waren allemaal in het washok. Ma stond op het trapje wat kleren te wassen en wij waren op de grond bezig. In een hoek van de ruimte stond een klein driewielertje waar alle kinderen op rondreden als hun moeders de was deden. Wat we toen niet wisten, was dat die driewieler ooit van een meisje was geweest dat in de put was gevallen en verdronken was.

Die dag, terwijl we vrolijk aan het spelen waren, ging de bel van de driewieler rinkelen. We keken op, met stomheid geslagen, en ineens peddelde het ding over de vloer van het washok.

Dat deed de deur dicht voor mijn arme moeder. Ze was totaal ontzet. ‘Laat die was maar,’ riep ze en ze sprong de treden af en joeg ons allemaal naar binnen. Het zou nog uren duren voor ze het washok weer in durfde om onze kleren te halen, en niemand van ons voelde zich daarna nog op zijn gemak met dat driewielertje.

Ik weet dat er vergelijkbare dingen gebeurden met de huurders die na ons in dat huis kwamen. Dertig jaar later hoorde ik in een pub een echtpaar met elkaar praten. Ze haalden herinneringen op aan de tijd dat ze in diezelfde rij huizen in Whatsandwell woonden. Ik kon mijn oren haast niet geloven en moest ze onderbreken om zeker te weten of ik het goed had gehoord.

Het was een opmerkelijk toeval, maar al snel ging het gesprek over onze wederzijdse ervaringen op die plek, en toen ik me uiteindelijk genoeg op mijn gemak voelde om te denken dat ze me niet stapelgek zouden verklaren, durfde ik te vragen:
‘En hebben jullie weleens spookachtige dingen meegemaakt toen jullie daar woonden?’ De stemming sloeg meteen om. De vrouw verbleekte en de man versomberde. ‘O nee,’ zei hij, en hij zwaaide met zijn vinger, ‘daar ga je verdomme niet weer over beginnen.’

Hij werd stil en keek nijdig naar zijn pint bier, maar zijn vrouw kwam los. ‘Ik werd ’s nachts over mijn haar gestreeld,’ begon ze nerveus, ‘door een jongetje en een man.’ Ze vertelde verder over dingen die ik net zo had meegemaakt, en na een poosje gaf haar man zich over en deed een duit in het zakje. ‘We hebben zelfs van bed geruild, en nóg werd ze wakker gemaakt door die verduvelde lui die haar aaiden.’

Aan het eind van ons gesprek gaf de vrouw haar man zo’n harde por in zijn ribben dat hij zijn bier morste. ‘Zie je nou?’ zei ze triomfantelijk, en ze wees naar mij, haar getuige en nieuwe beste vriend. ‘Ik zei het toch, Albert! Het spóókte daar!’

Kinderen hebben denk ik een veel sterkere antenne voor wat dan ook dat buiten het ons bekende universum bestaat. Ze zijn van nature veel opener en accepteren meer. In staat ook om dingen te nemen voor wat ze zijn, zonder het idee dat ze de diepere mysteries van het universum moeten ontrafelen. Volwassenen komen niet graag uit voor hun paranormale ervaringen; niet omdat ze niet geloven wat ze zagen, maar omdat ze bang zijn voor het oordeel en de hoon van mensen die er niet eens bij waren. Neezeggers, die alles wat jij ooit meemaakte dat mogelijk wat onalledaags was, willen ontkennen en verwerpen.

Zo’n ‘oordeel’ doet er voor mij niet zo toe, gezien de leefwijze die ik heb gekozen. Ik heb het voorrecht volkomen open te kunnen zijn over alles wat ik heb meegemaakt, aangezien ik geen nare gevolgen zal ondervinden van andermans conclusies over wat ik te zeggen heb. Maar iedereen, kluizenaar of niet, zou veel gelukkiger zijn als ie minder gaf om wat mensen vinden. Spreek je uit, en laat ze het verder maar uitzoeken, dat zeg ik.

Mijn jeugdervaring was niet de enige ontmoeting met spoken in mijn leven. Een ander voorval kwam veel later, vlak nadat ik terug was in Schotland na al mijn gereis. Dat was een uiterst onaangename gebeurtenis die me diep geschokt heeft, maar dat verhaal moet nog even wachten.

––

Ik was een jaar of vijf toen we eindelijk uit Whatsandwell vertrokken. We gingen maar vijf kilometer verderop in een huurwoning van de gemeente wonen, maar bij ons allemaal was de opluchting voelbaar. Eindelijk waren we weg van die primitieve plek en zaten we in de relatieve beschaving van het dorp Crich.

In Crich begon mijn scholing pas echt. Ik ging voordat we verhuisden al een jaar naar school in Whatsandwell maar kan me niet herinneren dat ik daar iets van betekenis leerde. Het was een nare school, waar lijfstraffen de norm waren. Op mijn allereerste schooldag kreeg ik slaag met een rietje, alleen maar omdat ik de straat op was gerend om een bal te pakken. Niet slim inderdaad, maar zo erg dat je een klein kind dat nog moet wennen aan school ervoor moet slaan? Beslist niet. Maar zo ging het in die dagen. Victoriaanse opvattingen over opvoeding hielden stand tot in de tweede helft van de vorige eeuw, totdat slaag met een rietje in de jaren tachtig eindelijk werd verboden.

Er stonden twee basisscholen op de heuvel in Crich: de bovenschool, voor de kleuters, en de benedenschool, voor de grotere kinderen. Ze waren allebei gebouwd tegen het eind van de negentiende eeuw, een periode van groei van de economie en de bevolking van het Britse industriële centrum. Toen de arbeiders in de mijnen, fabrieken en dokken aan het werk waren, nam de noodzaak toe om voorzieningen te scheppen voor de scholing van hun kinderen. Al snel werden in het hele land natuur- en bakstenen schoolgebouwen met leien daken bij de arbeidersgemeenschappen gebouwd.

Meestal waren ze klein, kil en functioneel. Op mijn eerste school konden alle kinderen in één lokaal zitten, en we hadden in totaal maar vier onderwijzers. Dat betekende echter niet dat het lesgeven licht werd opgevat. Er heersten nog traditionele opvattingen over lesgeven en je leerde door domweg dingen uit het hoofd te leren, maar ik had het buitengewone geluk dat ik na de verhuizing de beste onderwijzer kreeg die ik ooit heb gehad. Meester Florey bracht zijn lessen geweldig over en ik bloeide op onder zijn begeleiding. Zijn morele instelling was zelfs nog beter. Hij was zo iemand die om zijn leerlingen gaf, en hij geloofde niet in angst als leermiddel. Het rietje mocht dan in de jaren vijftig nog de norm zijn, meester Florey was een van die vooruitstrevende onderwijzers die ermee braken (en onze vingers en achterwerken heel lieten).

Hij voerde een soort act op. ‘Smith!’ schreeuwde hij als ik iets had uitgehaald (wat nogal eens voorkwam, daar wind ik geen doekjes om). Dan keek ik op en was het alsof zijn gezicht pure kwaadheid uitstraalde – razernij.
‘Kom hier en steek je hand uit!’
Daar stond hij, dreigend over je heen gebogen met een stevige houten liniaal. Ik stak dan mijn hand uit en hij sloeg, met veel theater, opzettelijk mis.
‘Mis!’ riep hij en hij eiste: ‘Steek nog eens uit!’ voordat hij opnieuw missloeg. ‘Zo, dat zal je leren. En nu gaan zitten jij!’ blafte hij ter afsluiting.

Iedere keer, bij iedereen, deed hij hetzelfde. Het was een toneelstuk, een weloverwogen show die hij opvoerde ten behoeve van de andere onderwijzers in het gebouw, maar wij snapten de schijnvertoning. Hij heeft niet één keer een kind geslagen en daarom hielden we van hem. Volgens mij respecteerden we hem er ook eens te meer om. Ik deed dat in ieder geval, hij gaf uitstekend les en we hingen aan zijn lippen. Als je je misdroeg, schaamde je je omdat je hem teleurstelde. Dat was een heel wat ergere straf dan dat rietje ooit kon zijn. Ik had echter een groot probleem waar geen moedertjelief aan kon helpen. Ik was linkshandig.

Nu lijkt dat idioot, maar indertijd werd linkshandigheid beschouwd als iets wat genezen moest worden. De afkeer van linkshandigheid is in veel oude culturen gedocumenteerd, maar in de Britse maatschappij lagen de wortels ervan waarschijnlijk in de Bijbel, bij Jezus’ uitspraak dat de gezegenden aan Gods rechterhand zouden zitten, en de vervloekten aan zijn linkerhand. Het duurde niet lang voor dit tot drieste gevolgtrekkingen leidde, en al snel stond algemeen bekend dat de Duivel zelve linkshandig was en dat hij en andere boze geesten en vloeken konden worden opgeroepen met gebaren van de linkerhand. Zelfs het woord ‘sinister’ komt oorspronkelijk uit het Latijn voor ‘links’.

De manier waarop mijn onderwijzers dit probleem oplosten, was even wreed als simpel. Als je linkshandig was, werd je linkerarm achter je rug gebonden zodat je gedwongen werd met je rechterhand te schrijven. Kan je je voorstellen? Vijf jaar, je eerste kennismaking met school, al slaag met een rietje gehad omdat je achter een bal aan rende, en dan je arm achter je rug gebonden krijgen?

Dat deden ze tijdens mijn schooljaren en uiteindelijk werkte het. Ik kan nog steeds even makkelijk met mijn linkerhand schrijven als met mijn rechter. Al die oefening heeft me twee- handig gemaakt, zelfs zo dat ik met beide handen tegelijk kan schrijven, zowel voorwaarts als achterwaarts. Ik heb nog geen speciale toepassing voor dat talent gevonden, maar het is een
leuk kunstje dat me aardig wat gratis bier heeft opgeleverd.

Ik mocht dan linkshandig wezen, stom was ik niet. Ik was op school vaak een van de besten van de klas, in vrijwel ieder vak behalve wiskunde. Alleen in spelling was ik zwak. Ik wilde nooit de creatieve flow en het ritme van een verhaal onderbreken om te vragen hoe een woord gespeld moest worden, en zodoende werd ik constant berispt omdat ik niet goed kon spellen.

Dit mag misschien een slap excuus lijken, maar volgens mij is het allegorisch voor wat ik zie als een probleem met ons schoolonderwijssysteem in het algemeen, waarbinnen functionaliteit en vorm, exactheid en precisie hoger worden aangeslagen dan alles wat zweemt naar fantasie.

BESTEL HET PAD VAN DE KLUIZENAAR SOFTBACK

BESTEL HET PAD VAN DE KLUIZENAAR EBOOK