Eckhart nu – tien visies op Meister Eckhart door 10 auteurs

BESTEL ECKHART NU, TIEN VISIES OP MEISTER ECKHART

Meister Eckhart (1260-1327), een van de grootste christelijke mystici uit de Middeleeuwen, staat volop in de belangstelling. Zijn preken en traktaten worden intensief gelezen, niet alleen door theologen en filosofen, maar ook door een steeds groter publiek van leken. Nederlandse auteurs als Simon Vestdijk, Etty Hillesum en C.O. Jellema hebben zich diepgaand met Eckhart beziggehouden. Filosofen als Schopenhauer en Heidegger lieten zich inspireren door de man die meende dat we ‘God moeten bidden om van God leeg te worden’.

Ter gelegenheid van Eckharts 750e geboortedag verscheen deze veelzijdige introductie tot de ‘meester van het niet-wetende weten’. Eckhart nu bevat essays van schrijvers Roel Bentz van den Berg, C.O. Jellema, Oek de Jong en Jan Oegema, van criticus en zen-meester Nico Tydeman, die een uitbundig stuk leverde over Eckhart en het boeddhisme, van theologen Frans Maas en Marcel Braekers, filosoof Gerard Visser en historicus Jef Jacobs, die een portret van Eckhart en zijn tijd vervaardigde. De bundel wordt gecompleteerd met twee preken van de Meister zelf.

JAAP GOEDEGEBUURE – ECKHART VOOR SCEPTICI – BIJ WIJZE VAN INLEIDING

Meister Eckhart leeft. Hoewel zijn sterfdag bijna zeven eeuwen ach ter ons ligt, worden zijn preken en traktaten tot vandaag de dag intensief gelezen, niet alleen door filologen en filosofen (die in een steeds hoger tempo de ene studie na de andere over hem publiceren), maar ook door een even breed als divers publiek. We vinden er orthodoxe christenen onder, spiritueel en wijsgerig geïnteresseerden buiten dan wel binnen kerkelijk verband, agnosten en zelfs atheïsten.

De diversiteit van Eckharts hedendaagse gehoor spiegelt zich in een breed en geschakeerd palet van interpretaties en waardebepalingen. In de negentiende eeuw, toen de filosofie zich al sinds lang had gedistantieerd van de opdracht van Thomas van Aquino, die de wijsbegeerte als de dienstmaagd van de theologie zag, en de eerbied voor de christelijke leer niet meer vanzelfsprekend was, ontstond er ruimte voor een nieuw Eckhart-beeld. Niet alleen bracht Schopenhauer het denken van de Meister in verband met het boeddhismehij ging ook zover om hem los te weken uit orthodoxie en dogma tiek. Voor Eckhart zouden de christelijke geloofwaarheden slechts een vorm van allegorisch te duiden mythologie zijn geweest.

In Schopenhauers voetspoor stelde Nietzsche kritische vragen bij het christelijke gehalte van Eckharts inzichten. Het wilde er bij hem niet in dat iemand die zich zo verregaand had weten te bevrijden van de conventionele theologie trouw kon blijven aan de kerk. Nadat hij in Die fröhliche Wissenschaft zijn instemming had betuigd met Eckharts beroemde bede aan God om van God te worden ontslagen, noteerde Nietzsche in een nagelaten aantekening hoe spijtig het was om te zien dat persoonlijkheden als Pascal en Eckhart door het christendom ‘bedorven’ waren. Veel liever waren hem oude Grieken als Heraclitus, Anaximander en Parmenides, in zijn ogen voorbeeldige denkers, die leefden in harmonie met de natuur en zich niet hadden laten afknijpen door een wereldvijandige doctrine.

Ook Heidegger en Derrida, die in de twintigste eeuw Nietzsches metafysicakritiek hebben voortgezet, verstonden zich indringend met Eckhart. Heidegger gaf, weliswaar met een geheel eigen invulling, Eckharts begrip ‘Gelassenheit’ een centrale plek in zijn filosofie. Derrida op zijn beurt ging in op de kwestie van de door Dionysius en Eckhart beoefende negatieve theologie, waarvan zijn critici – volgens hem ten onrechte – beweerden dat het de inspiratie had gevormd voor zijn eigen filosofie, gebaseerd als die was op het productief maken van tegenstellingen en ontkenningen.

De reacties van deze vier kopstukken van de moderne filosofie geven aan dat Meister Eckhart meer dan een half millennium na zijn dood nog altijd (of liever gezegd: opnieuw, of misschien nog liever gezegd: voor het eerst) werd begroet als iemand wiens denken zo vitaal was dat hij als een serieuze gespreksgenoot en inspiratiebron kon gelden. Datzelfde geldt voor een aantal twintigste-eeuwse Nederlandstalige dichters en schrijvers van naam: Paul van Ostaijen, S. Vestdijk, Etty Hillesum, C.O. Jellema en Hans Faverey, om maar enkele te noemen.

Van Ostaijen

Van Ostaijens ontmoeting met Eckhart vond plaats toen hij tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog de wijk had moeten nemen naar Berlijn, om te ontkomen aan gerechtelijke vervolging vanwege zijn aandeel in de door de Duitse bezetters gesteunde Vlaamse emancipatiestrijd, vervolging die zeker tot gevangenisstraf zou hebben geleid. In Berlijn ging Van Ostaijen door een existentiële en levensbeschouwelijke crisis, maar het was juist in dat dal dat hij houvast vond bij een aantal mystieke auteurs. Recentelijk hebben Jef Bogman en Jan Oegema laten zien dat door Van Ostaijen gekoesterde begrippen als ‘ontindividualisering’ en ‘ontworden’ hun ontstaan mede te danken hebben aan zijn lectuur van Eckhart, de meester die leert dat het ware inzicht begint met onthechting en ontlediging.

Poëzie als De feesten van angst en pijn en Bezette stad, geschreven in Berlijn, heeft minder te maken met het negativis- tische en destructief ingestelde Dada dan met de door Eckhart gepraktiseerde negatieve theologie, die Van Ostaijen vermoedelijk heeft leren kennen in Gustav Landauers uit 1903 daterende hertaling. Landauer, een linkse radicaal die na de Eerste Wereldoorlog en de instorting van het Duitse keizerrijk betrokken was bij de Münchener Radenrepubliek en werd vermoord toen hij in handen van een contrarevolutionaire strijdgroep was gevallen, trekt de lijn van Schopenhauer en Nietzsche door en zet Eckhart neer als een ketterse, antiklerikale en sceptische mysticus, die het transcendente godsbeeld inruilt voor een pantheïstische visie.

Berlijn was ten tijde van Van Ostaijens verblijf een brandhaard van maatschappelijke én artistieke revolutie. Vooraan in de strijd om vernieuwingen stonden de expressionisten en anarchisten; Gustav Landauer maakte van hun kringen deel uit. In profetisch aandoende bewoordingen getuigden ze van hun liefde voor de mensheid en van hun verwachting dat de Apocalyps en daarmee dus ook een nieuw Jeruzalem ophanden waren. De vier jaar durende massaslachtingen op de slagvelden in Frankrijk en Rusland duidden ze als een voorspellend teken.

Van Ostaijen was al door het activistische expressionisme aangeraakt toen hij, eenentwintig jaar oud en wonend in het door de Duitsers bezette Antwerpen, de bundel Het sienjaal (1918) concipieerde. Als een tweede Van Gogh had hij zijn christelijk geloof willen inzet- ten voor de vernederden en vertrapten. Eenmaal op zichzelf terug- geworpen in Berlijn en danig gefnuikt in zijn heilsverwachtingen begon hij zich te oriënteren op een veel minder sociaal bewogen variant van het expressionisme. Van Kandinski en Picasso begreep hij dat het niet de taak van de kunstenaar is om boodschappen uit te dragen. Het ging er eerder om onder de opperhuid van de werkelijkheid op zoek te gaan naar het wezen der dingen. Jezelf vrijmaken van je veeleisende en dwingende ego past daarbij.

En dus was het voor Van Ostaijen niet al te moeilijk om de door Eckhart aanbevolen weg van ontlediging in te slaan, een weg die hem ten slotte liet uitkomen bij de ‘zuivere lyriek’, die hij verdedigde met een beroep op de mystiek. Poëzie en mystiek, zo zegt hij in zijn programmati- sche essay ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’, delen de extase, ‘het vervuld-zijn-door-het-onzegbare. Zoals de ekstase slechts dit ene thema kent dat is het schorsen van het dualistiese aanvoelen van God en de kreatuur, zo kent de dichterlike ziel alleen dit ene verlangen dat zij steeds wil uitdrukken het vervuld-zijn door het in het transcendente boren van het woord. De ekstatieker en de dichter worden beiden verteerd door gloed gans van binnen.’ 

Vestdijk

Aan het begin van de twintigste eeuw was Eckhart al in het Nederlands vertaald en becommentarieerd, maar je kunt niet zeggen dat hij daarmee ook een grote bekendheid had gekregen. Dat hij omstreeks 1950 onder de aandacht kwam van een wat breder Nederlandstalig publiek is de verdienste van alleskunner en allesweter Vestdijk.

Vestdijk debuteerde als dichter en bouwde een ooit geduchte maar nu helaas tanende reputatie op als auteur van tweeënvijftig romans, waaronder Het proces van Meester Eckhart uit 1969. Daarnaast was hij de auteur van lijvige studies over zulke uiteenlopende onderwerpen als de symfonieën van Mahler, de psychologische aspecten van de angst, het wezen van de poëzie, de astrologie, en last but not least De toekomst der religie.

In dat gelijknamige boek, geschreven tijdens de Tweede Wereldoorlog maar pas in 1947 gepubliceerd, onderscheidde Vestdijk drie religieuze menstypen: het metafysisch-projecterende type, dat uitgaat van een eeuwige, buiten de mens om bestaande God; het sociale type, dat zijn religieuze inborst uitleeft in het stichten en beleven van gemeenschap, en het mystiek-introspectieve type, dat niet geïnteresseerd is in een eeuwig heil voor de hele mensheid dan wel een groep van uitverkorenen en al evenmin in een paradijs op aarde, maar zich in plaats daarvan richt op de mogelijkheid van individuele zelfvervolmaking door middel van geestelijke oefening.

Vestdijk had een uitgesproken voorkeur voor het derde type, dat hij gestalte gaf met een signalement waarvoor hij te rade ging bij de vedische en boeddhistische geschriften, maar ook bij Eckhart, door hem – niet toevallig – neergezet als geestverwant van de Indische mystici uit de voorchristelijke periode.

In weerwil van Vestdijks uitdrukkelijke verzekering dat hij niet sprak als godgeleerde maar vanuit een godsdienstpsychologisch perspectief, verwekte zijn boek in theologische kringen een enorme opschudding. Men voelde zich aangevallen, tekortgedaan, belachelijk gemaakt, beledigd in zijn godsdienstige, dat wil zeggen christelijke gevoelens. Alleen al de polemiek rond het boek bevestigt dat Vestdijk niet alleen een serieuze maar ook markante participant was geworden in discussies over religie, discussies die zich vooral hebben toegespitst op de kwestie in hoeverre het christendom en de christelijke erfenis nog de moeite waard waren om te worden meegenomen naar een volgend millennium.

Hoewel de plaats die Eckhart in De toekomst der religie inneemt relatief bescheiden is (hij wordt slechts driemaal expliciet genoemd), is het zonneklaar dat hij in dit boek toch een bijzondere status geniet. Ik ben niet de enige die daar zo over denkt. De essayist en godsdienstwetenschapper Fokke Sierksma, die het in de genoemde discussie met de theologen voor Vestdijk opnam, schreef dat hier een toekomst wordt geprojecteerd ‘waarin alle mensen Meister Eckhart’s zullen zijn’.

Vestdijks keuze voor Eckhart berust op de overweging dat hij zich van alle christelijke denkers onderscheidt door zijn – uiteraard onbewust gebleven – verwantschap met de mystiek van Indiase bodem, zoals die te vinden is in de Upanishads, in de leer van Shankara en bovenal in de inzichten van de Boeddha. Wanneer Vestdijk komt te spreken over het cruciale begrip ‘atman’, brengt hij dat in verband met Eckharts notie ‘Seelengrund’, het diepere of zo men wil hogere ik, het meer dan het beperkte ego omvattende Zelf met een hoofdletter waarmee de mysticus één wil worden.

Gelet op de sympathie waarmee Vestdijk het boeddhisme tegemoet treedt (dat paste nu eenmaal het beste bij zijn grondhouding van relativisme, rationalisme, gelaten pessimisme en introvert individualisme), is duidelijk dat het belang en de waarde van Eckhart voor hem gelegen zijn in de aanname dat de Meister een nagenoeg perfecte representant is van het mystiek-introspectieve menstype dat de toekomstige religie vorm zal geven, tot en met de inrichting van kloostergemeenschappen van intellectuelen die ‘der Welt abhanden gekommen sind’, om te spreken met het door Mahler getoonzette gedicht van Rückert dat bij Vestdijks uitvaart ten gehore werd gebracht.

Dat Vestdijk levenslang door Eckhart gefascineerd bleef, moge blijken uit Het proces van Meester Eckhart, de roman die twee jaar voor zijn dood verscheen. Het was overigens niet de eerste keer dat hij voor zijn fictie een religiehistorisch onderwerp koos. In De nadagen van Pilatus (1938) is Maria Magdalena de spreekbuis van de gnostische onderstroom in het vroege christendom. Het vijfde zegel (1937) behandelt ketterijen in het Spanje van koning Filips II en schilder El Greco. De vuuraanbidders (1947) speelt zich af in de eerste helft van de zeventiende eeuw, ten tijde van de twisten tussen remonstranten en contraremonstranten en de in Duitsland woedende Dertigjarige Oorlog, het grote conflict tussen katholieken en lutheranen.

Het proces van Meester Eckhart vormt in feite een passend slotakkoord van een levenslang gekoesterde fascinatie voor de specula- tieve theologie, een fascinatie waar ook de beschouwing over de grootheid van Judas, te vinden in Essays in duodecimo (1952), van getuigt. Wat daarbij sterk opvalt is dat Vestdijk zich weliswaar manifesteert als vrijdenker en scepticus, maar beslist niet als een uitgesproken religievijandige atheïst zoals W.F. Hermans en Rudy Kousbroek dat waren.

Kenmerkend zijn de gedachten die Vestdijk El Greco toeschrijft als die voor de inquisitie staat: ‘Hij geloofde niet meer aan God, maar evenmin geloofde hij aan het niet-bestaan van God, omdat zowel het eene als het andere hem diep onverschillig liet! Dat schonk hem een grooten vrede, en, veel meer ketter dan die vrager daar met zijn geborneerd voorhoofd en syllogistischen mond bevroeden kon, hij had wel als apostel willen optreden voor dit nieuwe ongeloof, dat zoo troostrijk was en zoo vanzelfsprekend.’

Naar mijn oordeel gaat het niet te ver om El Greco’s nieuwe ongeloof te begrijpen in termen van Boeddha’s doorzien van alle metafysica en godsgeloof als een al te menselijke projectie en Eckharts bede om zijn geest leeg te maken van God. Iets soortgelijks kan worden gezegd van de ontwikkelingsgang van Gerard Criellaert, de hoofdpersoon van De vuuraanbidders, van afkomst een rechtzinnig calvinist, maar uiteindelijk een twijfelaar die het geloof aan God als menselijke zelfoverschatting beschouwt.

De door Vestdijk beschreven toekomst der religie is niet zozeer een op basis van gedegen analyses gedane voorspelling, maar eerder een droombeeld, het uitspreken van de vrome wens dat de mensheid die voorbij is aan het rotsvaste geloof in een transcendente god wat meer bescheidenheid zal hebben geleerd. In die zin is hij, hoezeer hij de karakteristiek zelf ook van de hand zal hebben gewezen, een profeet tegen wil en dank, een apostel, net als de door hem naar eigen beeld en gelijkenis geportretteerde El Greco, van het nieuwe ongeloof, dat overigens nog wel degelijk heel veel ruimte laat voor religie en spiritualiteit.

In feite liep Vestdijk vooruit op de Zeeuwse dominee Klaas Hendrikse die zegt niet meer in God te geloven, maar die nog wel degelijk op de kansel blijft staan, en op Karen Armstrong die in haar boek De kwestie God (2009) haar sympathie uitspreekt voor de negatieve theologie die door de eeuwen heen van zo veel betekenis is geweest voor de christelijke mystici, Eckhart niet in de laatste plaats.

Inhoudelijk wordt Het proces van Meester Eckhart gekenmerkt door Vestdijks geliefde meester-leerlingthematiek. Zoals vaker zien we de meester, de Meister in dit geval, vanuit het gezichtspunt van de leerling, een leerling overigens die pas aan het eind toe kan geven dat hij in de ander zijn meerdere gevonden heeft.

INHOUDSOPGAVE

  • Jaap Goedegebuure – Eckhart voor sceptici. Bij wijze van inleiding
  • Jef Jacobs – God is niet God! Leven en werk van Meister Eckhart
  • Oek de Jong – De betoverende zinnen van Meister Eckhart
  • Jan Oegema – Er kriebelt een vliegje op de hand van de Meister
  • Roel Bentz van den Berg – Ruggelings de leegte in
  • C.O. Jellema – Een wet tegen afbakeningen. Over Eckhart en het dichterlijke denken
  • Nico Tydeman – De afgrond waarin ik kijk en die mij aanstaart. Meister Eckharts negatieve theologie en de contemplatieve praktijk van zen
  • Marcel Braekers o.p. – Leven zonder waarom. Meister Eckhart over het goede leven
  • Frans Maas – ‘Zo’n mens is het leven zelf’. Over de levenskunst van Meister Eckhart
  • Gerard Visser – Een wijdte die zichzelf in mij proeft. Over de houdingen van eigenwilligheid en gelatenheid bij Meister Eckhart

Meister Eckhart – twee preken en een traktaat

  • Meister Eckhart – Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorum est regnum caelorum
  • Meister Eckhart – Et cum factus esset Iesus annorum duodecim
  • Meister Eckhart Over afgescheidenheid

Noten
Over de auteurs

Bron: Eckhart nu – Tien visies op meester Eckhart

BESTEL ECKHART NU, TIEN VISIES OP MEISTER ECKHART

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN EN OVER MEESTER ECKEHART