Op de veertiende dag sprak de hogepriester aldus:
‘Aan de dood ontspruit het leven, op leven volgt wedergeboorte, zoals na zonsondergang zonsopgang volgt. Daarom staat naast symbool XIII – de dood, symbool XIV – de wedergeboorte. Symbool XIII – de ondergaande zon, het afsterven – symbool XIV – de incarnatie, het begin van nieuw leven. Het rad van fortuin draait immer door.
In dezelfde geest als de verbinding tussen de symbolen XIII – de dood en X – het rad van fortuin ligt, moeten we ook de connectie bezien tussen de symbolen XIV en IX, die eveneens tegenover elkaar staan. Symbool XIII toont ons het einde van het leven en symbool X het eeuwige wisselen van einde en begin, van dood en leven, van geboren worden en sterven.
Op analoge wijze toont symbool IX ons de omzwervingen van de mens tijdens zijn individuele bestaan op aarde, terwijl symbool XIV, de eindeloze reeks van al deze aardelevens voorstelt met de daaraan inherrente steeds herhalende reïncarnaties van de menselijke geest, na diens verblijf in het land van herkomst. Zijn terugkeer in het aardse leven in een stoffelijk lichaam wordt weergegeven door het overgieten van water – de levensgeest – van de ene kruik in de andere.
Bekijk het symbool eens goed. Een jong meisje giet de inhoud van een kruik in een andere over, zonder dat er een druppel verloren gaat, waarmee uitgedrukt wordt dat niets van de inhoud van de individualiteit door sterven, eeuwigheid en wedergeboorte ooit verdwijnt.
Aan haar voeten ruist de oneindigheid van de zee, die de godin Isis voorstelt. Het symbool houdt derhalve niet de vereniging van de menselijke geest met het Opperwezen in. Dat komt later. De betekenis van dit symbool is slechts: de inhoud krijgt een andere vorm. De vloeistof wordt uit een zilveren kruik in een gouden gegoten, dat wil zeggen één uit een edeler metaal. Hier wordt geduid op de ontwikkeling, de spiraalvormige evolutie van het menselijk geslacht. Want het is een dubbele spiraal welke de mensheid naar volmaaktheid leidt.
Enerzijds zien we de menselijke geest van wedergeboorte naar wedergeboorte schrijden, in elk nieuw leven een nieuwe les leren en zich in steeds verfijndere, hoger ontwikkelde lichamen hullen, die als steeds volmaaktere werktuigen dienen, om het met elke wedergeboorte steeds rijker wordende geestesleven tot uitdrukking te kunnen brengen. Anderzijds zien we echter ook de stroom van de zich doorlopend met behulp van de geesten vernieuwde vormen van de menselijke lichamen een steeds grotere mate van uitdrukkingsvermogen en volmaaktheid bereiken.
De menselijke geest is een deel van de levensstroom. Beide stromen ontspringen aan de schoot van de goden, slingeren en kronkelen door elkaar, bevruchtend en bevrucht, zonder in elkaar op te gaan of zich te vermengen om tenslotte naar hun oorsprong terug te keren. Dat is de les die we uit het beschouwen van de zilveren en gouden kruik kunnen trekken.
Symbool XIV is het vijfde symbool van de Isisweg. Net zoals alle symbolen een innerlijke verwantschap bezitten met het derde hen voorafgaande symbool, onderhoudt symbool XIV een relatie met symbool XI, dat van de magische kracht, die de pelgrim, nadat deze in hem gewekt is, hem op zijn levensweg begeleidt. Waneer deze kracht hem in staat stelt beproevingen te doorstaan, dan is hij in nog grotere mate bepalend voor het overgieten van het water van de ene kruik in de andere, en voor de totstandkoming van de omstandigheden in een nieuw aards leven. En ga nu heen in vrede en verheug je over de grote troost, die symbool XIV je geeft. Verheug je over de wijde verten, die zich voor je openen.’
Deze avond zweefden beide geesten de heldere sterrenhemel in. ‘Vandaag gaan we het land van herkomst bezoeken, het rijk van de geesten,’ ving de begeleider aan. ‘Je dient een indruk te verwerven over het werken van de machten die de transformatie van de geesten bepalen en het verdiende lot toemeten, wegen, toezeggen en vormen.’
Niet door donkere nevels, niet door van pijn en vervloekingen doortrokken ruimten ging hun weg. Nee, dit keer vlogen ze hoger sferen tegemoet. De jonge priester viel de beweeglijkheid op van alles wat hij zag.
‘Wij zijn in de wereld van de gedachten. Alles wisselt hier sneller van vorm dan in de zichtbare wereld.’ Ze vlogen verschillende gestalten voorbij, die in eenzelfde richting leken te gaan. ‘Dit zijn geesten die zich van het aardse losgemaakt hebben, het afgelegde omhulsel achter zich gelaten, reeds vergeten hebben en nu hoger sferen tegemoet streven.’
Ze kwamen door een streek die door talrijke geesten ‘bewoond’ werd. ‘Ook hier treffen we gelijkgezinden bij elkaar,’ verklaarde de begeleider, ‘zo boven, zo beneden; de dood verandert niets aan het geestesleven.’ Op bloemrijke weiden speelden kinderen, onder vriendelijk toezicht van liefdevolle wezens, hun spel. ‘Wat ze op aarde deden zetten ze hier voort,’ merkte de begeleider op. ‘Er verandert niets, alles blijft bij het oude. Ze hebben slechts het zware gewaad voor een lichter, uit zeer fijne stof vervaardigd, verwisseld, dat is alles. Daarom is wat hier gedaan en gedacht wordt zo belangrijk.’
Ze vlogen verder. Beide wegen leidden naar grote tempels en feestelijke scharen stroomden opgewekt naar de eredienst. In door zuilen versierde ruimten beleerden meesters van wijsheid; aan hun voeten zaten leergierige, eerbiedige jongeren. In stille hutten en in grotere huizen woonden geliefden of hele gezinnen. Sommige families waren allen tezamen hier terecht gekomen, anderen waren door de dood tijdelijk gescheiden. Zich op hun weerzien verheugend, hadden zij op elkaar gewacht.
Ze konden elkaar steeds bezoeken, want hun wil bracht hen tezamen en gedachtenuitwisseling was derhalve altijd mogelijk en verrijkte het bestaan. Ze overzagen hun vroegere levens, trokken conclusies uit hun ervaringen en uit de noodlottigheden die hen getroffen hadden. Allen bewonderden de wijsheid waarmee de draa van de voorzienigheid door het lot van hun aardse levens verweven was. Ze zagen in hoe alles in hun vele levens een kwestie van zaaien en oogsten was geweest, hoe elke gebeurtenis een gevolg en elke handeling een oorzaak heeft, hore daarom alles in elkaar grijpt als schakels van één eindeloos lange keten.
De rijpere geesten konden het voor hen liggende leven naar eigen goeddunken een vorm geven die hen gunstig voorkwam om vorige levens goed te maken, geliefden te helpen, of om zelf noodzakelijke eigenschappen te verwerven. Ze konden ook de moeder uitkiezen die hun wedergeboorte gestalte kon geven. Ongeschoolde, niet genoeg ontwikkelde geesten daarentegen worden bij dit soort vragen door hun geleiders geadviseerd.
De jonge priester en zijn begeleider belandden nu in een omgeving waar een onuitsprekelijke vrede en grote rust heersten. Onder prachtige bomen rustten op het mos meerdere gestalten Ze schenen te slapen. Eentonig murmelend stroomde een beekje door het koele bos.
Op de vragende blik van de jonge priester verklaarde zijn begeleider: ‘Dit zijn de geesten die spoedig afscheid van ons zullen nemen, want ook hier spreken we van ontslapenen en overgeganen. Zij zullen binnenkort de grote reis naar het zichtbare ondernemen. Ze hebben de vreugden van het land van hun herkomst genoten, ze hebben geoogst wat ze gezaaid hebben, ze hebben kracht en wijsheid verzameld door hun vorige levens te overdenken, maar worden nu weer teruggetrokken naar het aardse, stoffelijke bestaan.’
‘Wat trekt hun precies terug?’
‘Meestal worden ze aangetrokken door de liefde die twee mensen voor elkaar kunnen voelen. Maar ook willen vele terug om dichter bij geesten te zijn die nog in een stoffelijk lichaam verwijlen en waarmee ze zich bijzonder verbonden voelen. Sommigen worden naar de aarde teruggetrokken om te boeten en goed te maken wat ze in vroegere levens hebben misdaan. Weer anderen voelen zich geroepen naar de aarde terug te keren om te helpen, te beïnvloeden, te onderwijzen … om misverstaan, ombegrepen en vervolgd te worden. Maar kijk eens naar deze geest … hij staat op het punt heen te gaan.’
Onrustig en vol verlangen verhief zich een geest als een slaapwandelaar van het zachte mos waarop hij gerust had en begaf zich naar de aarde. Een begeleider voegde zich bij hem en bleef aan zijn zijde. De jonge priester wendde zich tot zijn begeleider: ‘Waar gaan ze naar toe?
Naar een ouderpaar die elkaar op dit moment liefhebben. De geest die zich belichamen wil, zal zich aan de moeder hechten tot ze het nieuwe kleine lichaam gevormd heeft dat hij betrekken of liever aantrekken moet, nu hij zich een nieuw bestaan wil aanmeten. Geboren worden is veel moeilijker dan sterven. Een stoffelijk lichaam binnendringen is veel pijnlijker en ongemakkelijker dan er zich van losmaken. Daarom huilen kleine kinderen zo vaak zonder aanwijsbare reden. De eeuwige geest ondergaat het kleine onontwikkelde lijf, dat zich nog niet bij hem aangepast heeft als een nauw keurslijf, een schier ondraaglijke kwelling. Huilen is de enige uitdrukkingsmogelijkheid die het nog onvolgroeide instrument te beschikking heeft.’
De beide geesten drongen door een muur en kwamen in een slaapkamer. Een man en een vrouw lagen te slapen. Boven de moeder, dicht bij haar, zweefde de geest die naar belichaming verlangd had als in een droom. ‘Heilige mysteriën,’ dacht de jonge priester … Zijn begeleider bracht de geest van zijn volgeling terug naar het heiligdom.
Bron: Egyptische Mysteriën, Inwijding in de Esoterische Tarot door Woldemar von Uxkull