Het eerste uur van het Nuctemeron van Apollonius van Tyana toegelicht door Jan van Rijckenborgh

 

BESTEL HET NUCTEMERON EN COMMENTAREN VOOR € 9,50

 

In de eenheid zingen de demonen Gods lof,
zij verliezen hun boosheid en hun toorn

De bovenstaande regels vormen het eerste uur in de twaalfvoudige inwijdingsweg die van Apollonius van Tyana in de eerste eeuw van de jaartelling formuleerde in de tekst die bekend staat als het Nuctemeron. Eliphas Levi en Jan van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) hebben daar commentaren bij geschreven. Hieronder volgt de gehele beschouwing van Jan Rijckenborgh over het eerste uur van Apollonius van Tyana. 

Zoals gezegd in de inleiding, bestaat de in het Nuctemeron beschreven ‘dag Gods’ uit twaalf delen, die ‘uren’ worden genoemd, en wij willen nu trachten een blik te werpen op het Eerste Uur, luidend: ‘In de eenheid zingen de demonen Gods lof, zij verliezen hun boosheid en hun toorn.’ Wie het pad van de universele Gnosis wil bewandelen, moet beginnen dit Eerste Uur binnen te treden. Het heeft betrekking op het Johanneïsche pad: het pad van het recht maken van de paden voor de God-in-ons, dat is de gevallen zielemens.

De aanduiding ‘demonen’ doelt hier niet op de schimachtige bewoners van diverse geaardheid van de spiegelsfeer, doch op de demonen die in ieder mens aanwezig zijn. Zonder enige overdrijving kan men zeggen dat iedere dialectische mens door de demon bezeten is. Het demonische is het boze en het onreine, het zondige in de mens. Het demonische is de negatieve som van alle levens die in de microkosmos geleefd werden en die als een bundeling van bepaalde magnetische spanningen in het onderbewustzijn verblijf houden.

De microkosmos van de mens bevat dus talloze magnetische ladingen van allerlei aard, die hij op zijn eindeloze reizen door de dialectische natuur heeft opgenomen, vanwege allerlei levenssituaties, gevoelens, gedachten, daden en ervaringen. U begrijpt dat iedere mens steeds bezig is nieuwe negatieve, dat wil zeggen nog latente, magnetische spanningen te formeren. Al deze magnetische spanningen van zo onderscheidene aard vormen het particuliere ademveld, het levensveld, de atmosfeer waarin u als éne mens ademt.

U hebt misschien wel eens zitten staren naar de lucht als de wolken voorbij varen, en als u zich daar even op concentreert ziet u in iedere wolk talloze en veelvormige gezichten. Ze staren u aan en ze blikken in de verte, ze zijn beurtelings boos en wezenloos en er ligt iets mats, iets onwerkelijks in. Ze zijn als dromen, negatief van aard. Zo kunt u ook staren in het eigen ademveld binnen uw aurische wezen. Alle wolkvormige magnetische spanningen verkrijgen eveneens koppen en bezitten wonderlijke en gigantische figuren, min of meer monstrueus en demonisch. Zo kan men verstaan waarom zij, die dit in het eigen wezen schouwen, van demonen spreken. Het zijn de beelden der magnetische spanningen die in het onderbewuste huizen. Het zijn de spanningen van het aurische ademveld.

Waarom spreekt men van het ‘onderbewuste’? Wel, omdat er ook nog een ander bewustzijn is, het gewone ikbewustzijn. Het ikbewustzijn ontwikkelt zich als een som van alle bewustzijnsbeginselen, van alle atomen die uw stelsel vormen. Het wordt gevoed door directe stralingen van siderische aard, die vanuit de ons omringende kosmos tot u komen. De demonische wolken van de zoëven bedoelde magnetische spanningen houden zich evenwel niet alleen op in uw ademveld, zij doordringen u ook en maken deel uit van de vijf natuurgebonden zielefluïden, dus eveneens van ieder atoom van uw wezenheid.

Er is dus niet slechts een positief levensbeginsel in de mens, dat hem ‘ik’ doet zeggen, doch er is in de mens ook een onderbewuste drang, een trek naar de afgronden van het verleden, de veelstemmigheid van een negatief levensbeginsel, van het onderbewuste.
Zo komt het dat vele onderzoekers van de menselijke psyche door alle tijden heen twee ikheden in de mens hebben vastgesteld: het ik van het gewone bewustzijn en dat van het onderbewustzijn; het ik der gewone natuur en dat van de disharmonische en duivelse natuur.

Het is duidelijk dat alle mensen uit beide ikheden leven. Het ene ogenblik leven zij uit het gewone ik en men vindt dat normaal. Het volgende moment leven zij uit het onderbewuste ik en zijn dan, zo zegt men, abnormaal. Zij worden dan door de oerkrachten van weleer meegesleurd tot handelingen en gedachten en gevoelens die het normale ik betreurt. Er zijn mensen, vele mensen, die dermate sterk door disharmonische magnetische spanningen worden overheerst dat zij meer uit het abnormale leven dan uit het normale. Zij worden dan door de duivel bezeten; zij zakken dikwijls uit onder de levensnormen die de maatschappij stelt; hun zenuwstelsel kan het niet aan.

Men ziet deze mensen als misdadigers. Degenen die hen moeten oordelen en veroordelen en degenen die als menselijke massa daar omheen staan, worden nóg niet overheerst door het eigen onderbewuste, nóg niet! Hun onderbewuste aard blijkt nog niet naar buiten, doch achter de muren van hun huizen en achter de wanden van hun kamers vieren zij hun driften uit. Op deze wijze kunnen zij nog een pover evenwicht bewaren, terwijl zij in het openbare leven het gezicht van de rechtschapene trekken. Doch hun staat is net zo krom en net zo gecompliceerd als die van de anderen. Dát is de toestand van de gehele menselijke levensgolf in openbaring.

De ontelbare eeuwen van dialectische openbaringen spreken in ieder wezen als een reeks disharmonische magnetische spanningen en onopgeloste problemen. Dát is het duivelse in de mens. Dát is het specifieke. Dát is het zondige. En degene die zegt, als natuurgeboren mens, dat hij als zodanig niet uit de zonde is, liegt. In die werkelijkheid, in die grauwe werkelijkheid grijpt Apollonius van Tyana zijn leerlingen aan.

Zo bemerkt u dat de zogeheten moderne psychologie in het geheel niet modern is, doch een poging om met waarheden van de oude gnostieken en met oude occulte methoden de mens te beschermen tegen de eigen demonen, zonder hem echter in werkelijkheid te genezen. Het is de moderne versie van de bekende oude duivelbannerij. Apollonius van Tyana plaatst zijn leerlingen voor de meest ontstellende waarheid der dialectiek: dat iedere mens het product is van het totale verleden van de mikrokosmos. Het verleden en het heden verstrengelen zich tot twee ikken: het bewuste en het onderbewuste.

Hoe moet u nu in deze ontstellende werkelijkheid staan? U moet haar aanvaarden! U moet trachten dit gecompliceerde totaal van zo veelsoortige magnetische spanningen te plaatsen voor de Gnosis en haar licht, als het Eerste Uur van het Nuctemeron zijn stem verheft. Aldus roept u de vertroostende, genezende stralen op van Bethlehem, in het diepe geloof dat alleen van de bergen dezer onthevenheid uw heil komen zal.

Aldus roept u allereerst de waarlijk genezende krachten op. En wanneer u deze helpende, genezende krachten oproept en u zich overgeeft aan deze magnetische stralingen, dient u er natuurlijk geheel en al uit te leven. In die krachten – zo spreekt Apollonius van Tyana – dient u zich met al uw serieuziteit in te spannen om er wat van terecht te brengen.

Zo, staande op het tapijt, ontwikkelen zich vijf processen, tegelijkertijd zowel in het bewuste als in het onderbewuste. De Gnosis treedt met u ten eerste in het recht. Dat wil zeggen dat het gehele leven en levensveld, met heel hun gecompliceerdheid, aangetast worden door de gnostieke stralingen.

Daardoor komt de kandidaat, ten tweede, tot grote zelfkennis. Het bewuste en het onderbewuste worden met elkaar geconfronteerd. De leerling ontdekt de oorzaak van de wonderlijke en afwijkende spanningen die zijn leven zo dikwijls beheersen en hem meesleuren en die zo vele malen in zulke gigantische gedaanten verschijnen.

Zo zal de kandidaat, ten derde, zijn zelfverachting te boven komen. Wordt u niet dikwijls door zelfverachting en zelfverguizing bezield? Vindt u uzelf in vele geheime ogenblikken geen onwaardige nietsnut? Weet u niet en hebt u het niet dikwijls ondervonden welk een verlammende werking daarvan uitgaat? Om dat te boven te komen dient u de oorzaak van deze duivelse kracht der verlamming volkomen te doorschouwen. Het schouwen van deze oorzaak in het licht van de Gnosis is tevens: haar wegnemen. Na zulk een val in de zelfverguizing vindt de kandidaat zich lange tijd omringd door een groot vacuüm, waarin niets kan doordringen dan grote koude. Het is het niemandsland der eenzaamheid.

Daarom wordt, ten vierde, door de gnostieke stralingen dit vacuüm der isolatie doorbroken en dringt tenslotte het gnostieke heil tot in alle delen van de microkosmos door, tot in alle delen van persoonlijkheid en ademveld. Zo vormen zich haarden van een nieuwe levenskracht door heel het ademveld. Een nieuwe magnetische sfeer begint zich te spreiden. Een nieuwe iktoestand begint zich te vormen. Dit nieuwe ik is de synthese, de eenmaking van het bewuste met het onderbewuste. Alle disharmonie zet zich om in harmonie.

Dan komt, ten vijfde, het glorieuze moment dat in deze eenwording de oude disharmonische spanningen vervluchtigd zijn en in de nieuwgeboren eenheid al de vroegere demonen en duivelen de lof zingen van de Vader. Alle weerstanden zijn verdwenen en hebben hun vroegere toorn en boosheid verloren.

Op deze wijze kan iedere kandidaat de paden voor zijn God recht maken en volkomen waardig worden om naar het bewustzijn het pad der bevrijding te bewandelen. Allereerst dient het onderbewuste op te gaan in het bewuste, en beide in de loutering van de Gnosis. Dat is de taak van het Eerste Uur van het Nuctemeron van Apollonius van Tyana. Wie deze taak in het eerste uur van zijn dag Gods gaat aanvatten, wist niet zijn verleden uit of zijn karma, zoals sommigen dat noemen, doch hij maakt het verleden zeer waardevol. Hij maakt daarvan een blijvende schatkamer van wijsheid, ervaring en kracht.

De disharmonische spanningen van het verleden die in de mens woelen en koken, worden niet zozeer veroorzaakt door vreselijke daden en gedachten en door ontstellende gebeurtenissen in voorbijgegane eeuwen, doch meestal gaat het om dingen en ervaringen en problemen en processen die nog niet opgelost zijn, die nog geen einde hebben gevonden, nog geen bekroning. De mens staat dus mede voor de opgave die zijn voorouders en voorgangers niet afgemaakt hebben.

Wanneer u nu in het zelfontdekkende leven van het ware leerlingschap de gnostieke atmosfeer tot uw gehele wezen toelaat, dan maakt u dus de paden recht, gewapend met de kennis uit de schatkamer van het verleden. Dan zal alles wat zich als disharmonisch openbaart, met al het andere, de lof van de god-in-u klankvol verkondigen. Heel het verleden plaatst zich als een winst in het levende heden, achter een absoluut zekere toekomst.

In de eenheid der natuurkrachten, op basis van de geestziel, zingen alle natuurkrachten de lof en de eer van God. Zij verliezen hun boosheid en hun toorn.

BESTEL HET NUCTEMERON EN COMMENTAREN VOOR € 9,50

LEES OVER DE BOVENSTAANDE VIJF BOEKEN VAN J. VAN RIJCKENBORGH