BESTEL HET NUCTEMERON VAN APOLLONIUS VAN TYANA
De sterren spreken met elkaar.
De ziel der zonnen beantwoordt het zuchten der bloemen.
Door ketenen van harmonie worden alle natuurwezens
met elkaar in verbinding gebracht.
De bovenstaande tekst is het achtste uur in de twaalfvoudige inwijdingsweg die van Apollonius van Tyana in de eerste eeuw van de jaartelling formuleerde in de tekst die bekend staat als het Nuctemeron. Eliphas Levi en Jan van Rijckenborgh (fakkeldrager van het Rozenkruis 21) hebben daar commentaren bij geschreven. Hieronder volgt de gehele beschouwing van Jan Rijckenborgh over het vierde uur van Apollonius van Tyana.
Apollonius verdeelt de dag Gods, die in de duisternis schijnt, in twaalf delen of uren; het zijn de twaalf klassieke aanzichten van de goddelijke wording. Het getal twaalf is het getal dat na de volledige ondergang van de dialectische mens de opstanding van de geestziel tot uitdrukking brengt. Enerzijds is het een getal van lijden en versterving, anderzijds van genade en volmaaktheid. Het is het evangelische getal bij uitnemendheid: de doorbraak van het licht in de duisternis.
In het Zevende Uur wordt de kandidaat in de gnostieke mysteriën een waarlijk priesterlijke mens. Hij wordt in staat gesteld met het vuur van de Heilige Geest en met de andere gnostieke radiaties en krachten van het reine astrale veld van de Geestesschool werkzaam te zijn in alle gebieden van de stof, ten dienste van de nog lijdende en naar bevrijding hunkerende mensheid. Vervuld van deze heiligende, dat is genezende, geest en daarmee werkzaam in heel het zevende kosmische gebied, ontdekt de priesterlijke mens in het Achtste Uur eerstehands, als de zelf-ervarende, dat de hemelse lichten hun taal spreken. Hij gaat van binnenuit de taal, de sprake, de wezenlijke aard der stralingen verstaan.
Een straling is als een stem, een straling heeft een bepaalde grond, een oorzaak en een doel. Oorzaak en doel worden door de straling bekendgemaakt in hun werkzaamheid, met als resultaat een gevolg. Wie nu uit het gnostieke licht gaat leven en werken en dus, mystiek gesproken, aan de hand Gods zijn weg gaat, zal de taal der stralingen, de taal der vlammen leren verstaan. Openheid voor deze radiaties en de mogelijkheid de daarmee verbonden kennis op te nemen is noodzakelijk, omdat de stralingsvolheden van de aan de mens geopenbaarde ruimte van het zevende kosmische gebied totaal anders zijn dan die van het zesde – de wereld van de levende zielestaat.
De kandidaat wordt voorts hypergevoelig voor alle werkingen der wetten, voor harmonie en disharmonie. Hij die het pad gaat zal dit kunnen verstaan. Zo hij zijn wezen heeft afgestemd op het ene nodige zal hij, als hij zich begeven heeft in de daarmee corresponderende levenshouding, bemerken dat hij een hoge gevoeligheidsgraad voor sfeer en omgeving gaat bezitten. Zulk een kandidaat zal het onmiddellijk bemerken als er in zijn omgeving kritisch en disharmonisch wordt gedacht en hij verstaat dan dus ‘de taal der stralingen’. Iedere microkosmos is als een zon en iedere microkosmos vertolkt een straling, spreekt dus een taal.
De gearticuleerde klanken, voortgebracht met het strottehoofd, worden hier niet bedoeld, want zij kunnen zeer in tegenspraak zijn met de taal der stralingen die van een mens uitgaan. Alle mensen, al het geopenbaarde leven, alle hemellichamen, spreken met elkaar door middel van onloochenbare stralingen. Zo is er dus in gans het geopenbaarde universum een eveneens geopenbaarde waarheid, zonder dat de mensen het kunnen weten of vermoeden. Krachtens de straling die van de mens uitgaat kan hij als zódanig niet liegen. Immers, hij draagt door de stralingen die van hem uitgaan, de waarheid met zich mee.
Daarom zult u inzien dat zij die door de poort van de innerlijke graden binnengaan, een nieuw vermogen verkrijgen, als een nood- zakelijke eigenschap voor iedere gnostieke ingewijde. Aan de hand van de eigen stralingsvolheid der nieuwe wezensstaat bezitten zij het vermogen alle geesten, alle stralingen te toetsen met betrekking tot het ene pad en de ene kracht. Zij zijn, naar het woord van 1 Johannes 4, ‘in staat alle geesten te beproeven of zij uit God zijn’. De desbetreffende herkenningspunten zijn drie in getal: aan de top van het hart, aan het voorhoofd en het gehele etherische dubbel.
In het hart vinden wij de roos, het kernpunt van de microkosmos. De ingewijde zal gemakkelijk kunnen waarnemen of dit kernpunt geheel één is geworden met het stoffelijke hart, de bron van gemoedsaandoeningen, begeerten en gevoelsdriften, derhalve, of de roos is opengegaan of bezig is open te gaan.
In de open ruimte achter het voorhoofdsbeen bevindt zich het kernpunt, het brandpunt van het bewustzijn, dat in menig mens optreedt. Dat is dan óf het natuurgeboren ikbewustzijn, óf de nieuw ontwaakte ziel, die op dat punt stralend en vonkend de gouden bloem van het hemelse hart wordt genoemd.
Het etherische dubbel is óf het verzamelpunt der extracten en producten van de gewone, lagere astrale krachten van de natuur des doods, óf het lichaam dat bezig is de nieuwe zielekrachten op te nemen, vast te houden en te ordenen. In het laatste geval is het etherische dubbel het gouden bruiloftskleed.
Er is een voortdurende strijd onder de mensen, de vreselijkste tegenstellingen houden hen verdeeld.Van nature zijn zij geneigd God en hun naasten te haten, maar naar hun aard, naar hun wezenlijke stralingstoestand zijn zij allen aan elkaar gelijk, van één orde en dus in volkomen harmonie. Daarom is er sprake van ketenen, van kluisters, naar de soort in harmonie aan elkaar geketend, en dientengevolge naar hun aard in voortdurende onontkoombare oorlog met elkaar, zónder zich van elkaar te kunnen distantiëren. Dát is de taal die de mensheid, op de bodem van de put van versterving verzonken, bij voortduring spreekt. Vandaar het lijden, de nimmer ophoudende smartenstroom, die het dialectische creatuur teistert.
De gnostieke ingewijde doorgrondt derhalve, daar hij de taal der stralingen verstaat, de diepste oorzaak van het lijden. Hij is zeer geoefend in de ziekteleer der dialectiek, maar krachtens het nieuwe kernpunt, dat in zijn wezen vlammend ontstoken is als een gouden roos, is hij ook de beheerder van grote schatten. De grote schatten van het Licht der Lichten zijn in zijn bezit gesteld. Er wordt van de gnostieke ingewijde gezegd dat hij de kracht der duiven beheerst. De duif is het symbool van de Heilige Geest, de zevende straal. Daarom is de ingewijde in staat iedere ziel krachtens haar straling te beproeven of zij uit God is. Omdat hij de mens tot op zijn innerlijk vermag te doortasten, kan hij zijn gnostieke lichtschatten schenken aan hen die ze nodig hebben, en niet aan onwaardigen. ‘Hij werpt geen paarlen voor de zwijnen, noch rozen voor de ezels.‘
Het gaat er voor de dienaar der gnostieke mysteriën van de innerlijke graden om dat hij in staat is de geketenden te verlossen. Zij die in hun gnostieke ontwikkelingsgang de priesterlijke staat bereikt hebben, bezitten dan ook op een gegeven moment het kostbare edelgesteente, de steen der wijzen of de sjamir. Zij worden ‘Meesters van de Steen’ genoemd. Dit betekent dat de stralingsvolheid van het zesde kosmische gebied – of de Heilige Graal – in hen tot een werkzaam beginsel wordt. Dit werkzame beginsel is een kracht die hen in staat stelt de zelfverwerkelijking in haar totaliteit tot een goed einde te brengen en bovendien daarmee de mensheid te dienen.
De Gnosis helpt en redt niet door middel van een gewijd woord of door symbolen, door middel van een methode, die gesteld wordt tot navolging, zoals dat het geval is met een occulte formule, doch zij staat ieder die wil, bij met een kracht, de kracht van de Heilige Graal. Deze kracht is het met behulp waarvan de ingewijde en de door hem geholpenen door hun mysteriën gaan, tot een volkomen vereniging met de wereldorde der zielemensheid. U moet dit alles ervaren als de panacee voor der mensheid diepste smart.
Broeders en zusters van de innerlijke graden zijn allen Meesters van de Steen, dienaren en dienaressen van de Heilige Graal. De ganse volheid van het gnostieke licht is tot een werkzame factor in hun leven gemaakt. Werkzaam in de natuur des doods tot een opstanding in het bevrijdende leven.
U zult nu ook de oude legenden kunnen verstaan waarin sprake is van gezond worden alleen reeds door het zien van de Heilige Graal. De Heilige Graal is de straling van de Gnosis in haar zevenvoudigheid. Wie dus de Graal vermag te zien, ondergaat haar tot een nieuwe levensstaat. Aldus geeft het Rozenkruis ons de kennis, het Katharisme de toewijding en de Graal de verlossing.
Zo heeft het Achtste Uur van het Nuctemeron, als de aloude poort van Saturnus, twee aanzichten. Het geeft ons het geschilderde beeld van de natuur des doods, doch ook dat van het bevrijdende leven. Wie door de poort van Saturnus vermag heen te trekken in de kracht van de Heilige Graal, is in staat een nieuwe sterrentaal te vernemen, de taal van de wereld der levende zielestaat. De kernkracht van het licht beantwoordt ook daar het zuchten, het onmetelijke verlangen van het rozenhart. Zo gaan wij, gebonden door de ketenen der universele liefde, in een nieuwe, universele, eeuwige harmonie op. Laten wij ons dan opheffen aan deze zekerheid !
De kracht van de Heilige Graal heeft u tot het punt gevoerd waarop u deze gewijde mysteriën verstaat. Deze kracht heeft niet slechts de bedoeling zich in u te bewijzen, doch ook zich in u vrij te maken tot een werkzame factor ten dienste van de gehele mensheid. Dat is de voornaamste doelstelling van een gnostieke Broederschap: de Heilige Graal uit te dragen in de tijd waarin zij geroepen is een handelende factor te zijn.
Moge die tijd voor allen spoedig dáár zijn, tot een troost en zegen voor hen die naar de hulp van de Gnosis uitzien.