Natalie Haynes over de macht van godinnen – moed, verlangen, jaloezie en passie in Griekse mythen

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN HARDBACK

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN EBOOK

Met haar kenmerkende geestige schrijfstijl maakt Natalie Haynes, bekroond classicus en auteur van De kruik van Pandora en De blik van Medusa, de Griekse mythologie toegankelijk. In haar nieuwste boek – de Macht van de godinnen – onderzoekt ze de rol van de godinnen.

In De macht van godinnen ontmoeten we Athene, godin van de oorlog en wijsheid en de beschermster van de stad Athene. We rennen mee met Artemis, godin van de jacht en beschermster van jonge meisjes (behalve van degenen die ze aan haar geofferd wil zien!). We leren Afrodite kennen, godin van seks en begeerte – die er ook niet voor terugdeinst om je het leven zuur te maken als je haar ergernis wekt. En dan is er de koningin van alle Olympische goden: Hera, vrouw van Zeus, die zo jaloers is op zijn affaires met stervelingen, nimfen en godinnen dat ze uitgebreid en wreed wraak neemt op degenen door wie zij zich gekrenkt voelt.

Natalie Haynes vertelt ook over Demeter, godin van de landbouw en moeder van de ontvoerde Persefone, en over Hestia, godin van de haard en het offervuur. Ze leert ons het onsterfelijke lied van de muzen en waarschuwt voor het vlammende karakter van de furiën, de onverzoenlijke wraakgodinnen uit de onderwereld. Deze godinnen zijn net zo ontzagwekkend en genadeloos als hun mannelijke tegenhangers. In De macht van godinnen biedt Haynes met de haar kenmerkende charme en humor een boeiend nieuw perspectief op de mythen die we zo goed dachten te kennen.

INLEIDING

Als ossen, leeuwen en paarden handen hadden, en dus net als mensen tekeningen en kunstwerken konden maken, dan zouden paarden hun goden tekenen als paarden, zouden ossen hen weergeven als ossen, en zouden ze dus allemaal hun goden afbeelden alsof die net zo’n lichaam hadden als zijzelf.

De filosoof Xenofanes schreef bovenstaande woorden omstreeks het jaar 500 voor onze jaartelling, en sinds mijn studietijd, toen ik ze voor het eerst las, is die gedachte me blijven bezighouden. In het begin was ik vooral geïnteresseerd in de weerlegging van de gedachte dat God de mens als zijn evenbeeld geschapen zou hebben. Maar hier opperde iemand een scenario dat me veel aannemelijker leek: we scheppen goden die overeenkomen met onszelf en de manier waarop we onszelf zien. Als je Homeros hebt gelezen, zoals een ontwikkelde Griek als Xenofanes zeker zal hebben gedaan, is dat niet bepaald een controversieel gezichtspunt.

Homerische goden zijn kleingeestig, gewelddadig en door de bank genomen onuitstaanbaar. Ze zijn onsterfelijk, oppermachtig, en behept met een gevoel voor verhoudingen en een emotionele reikwijdte van het soort dat je normaal gesproken ziet bij een kleuter als je zijn favoriete speelgoed afpakt. De geringste aanmerking of tegenslag leidt al tot heftige woede-uitbarstingen; goden draaien hun hand niet om voor grof geweld, of het nu gericht is op stervelingen of op medegodheden. De oude Grieken lijken de goden niet alleen gemodelleerd te hebben naar hun eigen sterfelijk beeld, maar hebben daarbij kennelijk de kwalijkste versie van zichzelf als leidraad gekozen.

Voor eenentwintigste-eeuwse lezers kan het nogal confronterend zijn om te ontdekken hoe stuitend die oude goden zich gedroegen: ze verkrachtten, moordden, eisten kinderoffers en ga zo maar door. Vaak wordt me gevraagd om uit te leggen waarom en hoe mensen zulke immorele (of zelfs amorele) godheden konden vereren. Als we ze naar ons eigen beeld scheppen, waarom hebben de Grieken dan geen sympathiekere goden bedacht? Mijn antwoord op die vraag varieert, maar in wezen denk ik dat Griekse goden zo onberekenbaar en destructief zijn omdat ze verbonden zijn met de natuur, die dikwijls precies zo is. En in een voorwetenschappelijk tijdperk telde dat meer dan tegenwoordig.

Als een blikseminslag of een aardbeving in een ommezien hele huizen en gezinnen kon wegvagen, en een hongersnood of een epidemie de gewassen op je land of je vee kon vernietigen, moet het moeite gekost hebben om te geloven in een goedhartige god. Je pogingen om de wereld om je heen te begrijpen zouden je er – ja toch? – toe dwingen om aan te nemen dat zo af en toe een god het in zijn hoofd kreeg om je te straffen, om je volk of je landerijen te onderwerpen aan een wraakoefening.

Als je oogst mislukte had je behoefte aan een verklaring, aan iemand die je kon proberen gunstig te stemmen. Artemis en Apollo werden in verband gebracht met de plotselinge – want anders onverklaarbare – dood van respectievelijk meisjes en jongens. In de oudheid was er een hoge kindersterfte: geen wonder dat de mensen een verklaring zochten. Mannen hadden natuurlijk een oorlogsgod en vrouwen hadden natuurlijk een godin van het kraambed. Het simpele feit dat veel mensen jong stierven wilde niet zeggen dat iemand daar genoegen mee nam.

We moeten ook bedenken dat het aanbidden van een god niet per se betekent dat je hem ook goedkeurt. De mensen kunnen wel gevoelens van liefde of toewijding hebben ervaren wanneer ze wijn en dieren offerden. Maar mogelijk was het – althans voor sommige vereerders – gewoon een manier om te erkennen dat er een macht boven hen stond, net zoals je belasting zou betalen aan een despotische heerser of schatting aan een corrupte kerk, en werden ze niet zozeer gedreven door liefde of waardering als wel door angst of maatschappelijke druk.

Dit zijn geen vragen die ik nu lukraak loslaat op het verleden – hoe we reageren op verhalen over goden en godinnen die zich misdragen. Er is een dialoog van Plato, met de titel Euthyfro, waarin Sokrates – Plato’s mentor en inspirator – een gesprek voert met ene Euthyfro, die zich erop beroemt dat hij weet wat godvruchtig of vroom is. Sokrates – dan al zeventig jaar oud – moet terechtstaan voor de misdaad van asebeia, goddeloosheid. Hij wil dus graag zijn licht op- steken bij iemand die beweert een expert op dit gebied te zijn. Maar tot zijn verbazing ontdekt Sokrates algauw dat Euthyfro juist naar Athene is gekomen om zijn eigen vader aan te klagen wegens moord. In Athene bestond er geen strafvervolging van staatswege, dus moest een misdaad voor de rechter worden gebracht door een individuele persoon. Het hoeft geen betoog dat het uiterst zelden voorkwam dat een man een van zijn eigen ouders voor het gerecht sleepte.

Sokrates klappert helemaal met zijn oren wanneer hij hoort dat Euthyfro zijn vader aanklaagt voor moord en dat het slachtoffer in kwestie geen bloedverwant van hem was. Hier – al kon Plato dat niet weten – worden we geconfronteerd met een opmerkelijk voorbeeld van moreel relativisme. Sokrates mag dan onthutst zijn door Euthyfro’s gebrek aan eerbied voor zijn ouders, maar wíj zijn dat waarschijnlijk niet. Euthyfro legt uit dat het geen verschil maakt of hij familie is van het slachtoffer of niet: moord is moord. Dat is zonder meer een standpunt waarin we ons kunnen vinden: het ene leven is niet meer waard dan het andere omdat je toevallig familie bent.

Hoe meer we te weten komen over het gebeurde, des te sympathieker Euthyfro overkomt: een man die op zijn land werkte was verwikkeld geraakt in een dronken ruzie met een andere man, en had hem neergestoken. Euthyfro’s vader had de man aan handen en voeten gebonden en hem in een greppel gegooid. Dat was de man noodlottig geworden. Euthyfro verspeelt hiermee nog meer sympathie bij zijn familie: zijn vader heeft alleen maar een dronken moordenaar gedood, en bovendien is er geen opzet in het spel geweest (hij heeft hem alleen maar laten liggen tot hij doodging van dorst of van de kou). In de ogen van Euthyfro’s familieleden – en blijkbaar ook in die van Sokrates – is juist Euthyfro de goddeloze, omdat hij zijn vader aanklaagt wegens een misdaad die hij nauwelijks bewust begaan heeft. Maar ik heb zo’n idee dat een hedendaags publiek juist Euthyfro’s standpunt als het moreel juiste zal beschouwen.

Wanneer Sokrates Euthyfro’s ideeën over vroomheid en goddeloosheid ter discussie stelt, beroept die zich op niemand minder dan Zeus, de oppergod. ‘Alle mensen zeggen dat Zeus de ariston kai dikaiotaton [de beste en de rechtvaardigste van alle goden] is,’ zegt hij. En daar blijven ze bij, ondanks het feit dat Zeus zijn eigen vader in ketenen heeft geslagen (al was dat diens verdiende loon). Andere Grieken zullen toewijding aan je ouders misschien aanmerken als het meest hoogstaande gedrag, maar Euthyfro verbindt hieraan een heel andere conclusie.

In de loop van de verdere discussie tussen de beide mannen wordt de kwestie alleen maar schimmiger. Dat is vaak het geval als Sokrates van de partij is. Maar de vragen die hij stelt zijn vragen waarop ook wij geen pasklaar antwoord hebben: als je verschillende goden hebt die het oneens zijn met elkaar, hoe weet je dan wat het juiste is? Wanneer het twee even machtige godheden zijn, heb je even sterke argumenten voor handelingen die met elkaar in tegenspraak zijn. Zo kunnen we dus hevig gaan twijfelen over de vraag wat het vroomste of godvruchtigste gedrag is, nog voordat Xenofanes onze verwarring nog groter maakt door te zeggen dat wij zélf zulke chaotische godheden in het leven hebben geroepen.

Xenofanes werkt vervolgens zijn argument dat goden cultuurgebonden zijn nader uit (al zijn er van zijn werk slechts frustrerend korte fragmenten bewaard gebleven). Om zijn punt aan te scherpen stapt hij van het dierenrijk over op dat van de mensen: Ethiopiërs zeggen dat hun goden een zwarte huid hebben, Thraciërs zeggen dat die van hen rood haar hebben. Dit is een behoorlijk radicaal gezichtspunt voor een schrijver van tweeënhalfduizend jaar geleden: naar het schijnt werd het werk van de filosoof Protagoras enkele tientallen jaren later op de agora verbrand omdat hij beweerde dat het onmogelijk was te weten of goden al dan niet bestaan. Maar hoewel Xenofanes zich niet laat verleiden tot dergelijk ondermijnend agnosticisme – hij trekt het bestaan van goden niet in twijfel – wijst hij er wel op dat de manier waarop we goden afschilderen of waarnemen wellicht meer te maken heeft met ons eigen uiterlijk en onze eigen waarden dan met de god die we beweren te beschrijven.

Nu ik deze tekstfragmenten opnieuw lees, kom ik op een ander punt dat ik al even intrigerend vind. Xenofanes vraagt de lezer zich voor te stellen wat er zou gebeuren als die dieren handen hadden en konden tekenen, als ze kunstwerken konden maken zoals mensen dat doen. Maar hij gebruikt niet het woord anthrōpos – dat ‘mens’ betekent, in de zin van de mensheid, dus geen goden of dieren. Hij gebruikt het woord andres. En dat woord betekent ‘mannen’, dus niet vrouwen. De Grieken verdeelden dingen graag in tweeën: sterfelijk en onsterfelijk, vrije en onvrije mensen. Xenofanes heeft het dus niet over de manier waarop mensen in het algemeen goden afbeelden, maar over de manier waarop mánnen dat doen.

Zoals ik al zei is zijn werk fragmentarisch overgeleverd, en ik wil niet beweren dat Xenofanes een radicale protofeminist was. Maar ik merk dat ik steeds weer terugkom op deze zin, en dat ik me afvraag wat het zou betekenen als mannen – en alleen mannen – beelden maakten van de goden (en godinnen) die ze vereerden. Zou dat iets uitmaken? Een vluchtige blik op de kunstgeschiedenis en haar overvloedige aanbod van naakte en (voor mannen) begeerlijke vrouwenlichamen wijst erop dat dat inderdaad zo zou kunnen zijn. Maar zou dat de aard van de afgebeelde personages veranderen, of enkel hun fysieke verschijning? En – wat mij vooral interesseert – zouden mannelijke en vrouwelijke personages op verschillende manieren tot stand komen?

Laten we eens kijken wat er gebeurde toen er halverwege de twintigste eeuw een nieuwe verzameling godheden werd gecreëerd. Superman verscheen in 1938 op de omslag van het eerste nummer van Action Comics. Hij draagt een blauwe bodysuit met midden op de borst dat kenmerkende gele logo met een grote S. Daarover draagt hij een rode mantel, slip en laarzen. Hij is enorm gespierd, en zelfs als dat je niet opgevallen is kun je zien hoe sterk hij is, omdat hij een auto boven zijn hoofd tilt.1 Het jaar daarop liet Detective Comics de wereld kennismaken met Batman. Deze held (wiens superkracht erin bestaat dat hij schatrijk is) komt aangeslingerd aan een lang touw, waarbij zijn vleermuisvleugels wijd uitwaaieren. Zijn gezicht gaat schuil achter een masker met twee spitse oren en zijn bodysuit is grijs, met een zwarte slip en laarzen. We zien maar een glimp van het vleermuisembleem op zijn borst, omdat hij een schurk bij de strot heeft: de hoed van de man valt vlak langs zijn schoen naar beneden terwijl ze door de lucht scheren. Opnieuw zien we een machtige figuur die laat zien hoe sterk hij is. Twee nogal flets ogende mannen op de voorgrond – van wie de ene vrij vruchteloos een revolver vasthoudt – kijken stomverbaasd toe.

Deze superhelden waren zo populair dat er weldra nog een hele rits andere volgde. In het najaar van 1941 kwam All Star Comics met Wonder Woman. Maar om daarachter te komen had je het tijdschrift moeten kopen, want ze staat niet op de omslag. Als we het blad openslaan, zien we dat ze haar befaamde rode bustier en haar blauwe, met witte sterren bezaaide rokje draagt. Ze oogt sterk en vorstelijk met haar halfhoge laarzen, een klein, met juwelen bezet diadeem en een stel onverwoestbare armbanden. En zo hoort het ook, ze is immers een Amazone.

Maar wanneer vervolgens in de loop der jaren het aantal personages toeneemt, brengt de ietwat vertekende realiteit van stripverhalen – met hun overwegend mannelijke schrijvers en tekenaars – een aantal wonderlijke eigenaardigheden met zich mee. Batman is altijd een stoere bink – zoals te verwachten is van een man die zich in een vermomming steekt om misdaden te bestrijden en te voorkomen. En mannelijke superhelden zijn – door de bank genomen – sterk: Superman is afkomstig van een andere planeet en is zo goed als onkwetsbaar; Wolverine heeft intrekbare klauwen van adamantium en zijn wonden genezen razendsnel; de Hulk is buitenproportioneel breed en gespierd. Als je een mannelijke superheld bent betekent dat dat je beschikt over brute fysieke kracht of een equivalent daar-van, dankzij je Batmobile. Zelfs Spider-Man – een kwieke jonge held – ontleent zijn superkracht aan een treffen met een radioactieve spin, hoewel zijn snelheid en lenigheid waarschijnlijk belangrijkere factoren zijn.

Helden kunnen niet zonder schurken, al waren de Griekse goden dikwijls in staat beide tegelijk te zijn: begunstiger van de ene sterveling en verdelger van de andere. De schurken met wie Batman het aan de stok heeft zijn vaak al even markant als hijzelf: de Joker, de Penguin en de onvergetelijke Catwoman. Batmans mannelijke tegenstanders kunnen fysiek imposant zijn, zoals Bane. Maar het prevalerende thema is krankzinnigheid. De Joker is het beruchtst, maar Arkham Asylum – de instelling waar veel van Batmans gestoorde vijanden belanden – heeft letterlijk tientallen bewoners. Misschien moeten we ons eens afvragen waarom psychische aandoeningen zo dikwijls worden geassocieerd met laaghartigheid. Ook een verminkt gezicht wordt in de stripwereld vaak gebruikt als vingerwijzing voor boosaardigheid: in een personage als de Joker komen die twee als vanzelf samen.

Maar Batmans vrouwelijke tegenstanders – die qua geestelijke gezondheid ook vaak op het randje zitten – worden doorgaans in de eerste plaats opgevoerd als sexy, zelfs wanneer hun professionele kwalificaties indrukwekkend zijn. Poison Ivy – botanica en biochemica – benut haar heerschappij over de plantenwereld om alle mannen verliefd op haar te laten worden. Harley Quinn – een psychiater – ziet eruit als een verknipte cheerleader: zuurstokkleurig haar in schattige paardenstaartjes, kort broekje, strak t-shirt, honkbalbat. Wat Catwoman betreft valt het niet mee om je een ander personage uit de filmgeschiedenis voor te stellen dat door zóveel supersexy vrouwen gespeeld is, van Eartha Kitt tot Michelle Pfeiffer. En dan hebben we het nog niet eens gehad over haar strakke zwarte latex kostuum met die snoezige poezenoortjes.

Mannelijke personages stralen – in de hypermasculiene wereld van de superhelden – allereerst kracht uit; de rest komt op de tweede plaats. We zouden Wolverine of Aquaman (om er al rondstruinend op internet twee willekeurige namen uit te pikken) best appetijtelijk kunnen vinden, maar begerenswaardigheid is voor deze helden en schurken een secundaire eigenschap. Vrouwelijke personages daarentegen worden steevast gepresenteerd vanuit een seksuele optiek: Wonder Woman was even sterk als Superman, maar ze moest – in de woorden van haar bedenker – ook de allure van een mooie vrouw hebben. Bij het bedenken van Wonder Woman putte William Moulton Marston bewust uit de Griekse mythen, en hij schreef in zijn superheldenverhalen met kennis van zaken over de homerische traditie. Hij wilde een vrouwelijke held die mannen in kracht overtrof, maar zich tevens onderscheidde door vrouwelijke aantrekkingskracht. Jongens die lezen over een bekoorlijke vrouw die sterker is dan zijzelf ‘zullen trots zijn om haar gewillige slaaf te worden!’ schreef Marston later over het verkooppraatje waarmee hij uitgevers over de streep probeerde te trekken. Van meet af aan was begeerlijkheid (althans in de geest van haar bedenker) een wezenlijk onderdeel van haar persoonlijkheid.

Dus – om terug te keren naar Xenofanes – als leeuwen net als mensen handen hadden en konden tekenen, zouden hun goden eruitzien als leeuwen. Maar hoe zouden de godinnen-leeuwinnen eruitzien? Zouden ze overeenstemmen met mannelijke ideaalbeelden van vrouwelijkheid, zoals vrouwelijke personages zo dikwijls doen in door mensenhand vervaardigde kunstwerken? En als die leeuwen ook in de twintigste eeuw hun goden nog zouden tekenen, vraag ik me af of hun stripverhalen dezelfde patronen zouden volgen als die van ons. Wie weet zouden leeuwen ook hypermasculiene personages met superleeuwenkracht verzinnen, plus sexy leeuwinnen met ‘een weinig verhullende’ vacht. Maar dat zullen we nooit weten. Al ontkom ik hier niet aan de gedachte dat in The Lion King uit 1994 de held zelf, zijn vader, zijn boosaardige oom, zijn twee koddige vriendjes en zijn raadgever allemaal van het mannelijk geslacht zijn. De vrouwelijke personages zijn: zijn vriendin, haar moeder en een hyena.

Ik houd overigens nog steeds veel van stripverhalen. Ik houd van Catwoman en Wonder Woman, ook al zijn ze ontsproten aan een mannenfantasie. Batman is ook bedacht door een man – al wordt de droom hier niet zozeer gevormd door zijn spieren als wel door zijn technische snufjes en zijn rijkdom. Hetzelfde geldt uiteraard voor James Bond: het is het soort leven dat hij leidt dat hem begeerlijk maakt, meer dan zijn lichaam (al staat het je vrij ook dat te begeren). Waar het me om gaat is niet dat mannen kunst maken die tekortschiet, maar dat we, als we alleen maar kunst hebben die gemaakt is door mannen, dat besef wel in ons achterhoofd moeten houden als we erop reageren. James Bond laat ons zien wie Ian Fleming (en in het verlengde daarvan minstens een aantal van zijn lezers) wilde zijn, Pussy Galore laat ons alleen maar zien met wie hij de koffer in wilde.

De oplossing voor het opvullen van de lege plekken in dit incomplete beeld is simpel. Vrouwen kunnen tegenwoordig kunst maken, en daar hebben we niemands toestemming voor nodig. We kunnen eigen verhalen over al die goden en monsters bedenken, en hen – als we dat willen – scheppen naar ons beeld en gelijkenis.

Er is geen toepasselijker voorbeeld dan dat van Lizzo en Cardi B in de videoclip van ‘Rumors’: twee vrouwen die, op het hoogtepunt van hun succes, terugslaan naar de types die online leugens en misselijke grappen over hen verspreiden. Ze herhalen een paar van de wat buitenissiger beweringen en bevestigen dan – met een stalen gezicht – dat al die onzin waar is. Ze rekenen ook af met de onophoudelijke kritiek op hun lichaam en gedrag: dat ze te dik, te hoerig en te uitgesproken zijn. En in die video zijn ze uitgedost als Griekse godinnen.

Lizzo struint rond door het decor – een computergegenereerde ruimte, gevuld met reusachtige vazen met daarop vrijpostige bewegende schilderingen – in een geplooid goudlamé gewaad. Het is met een gouden ceintuur om haar middel samengegord en ze draagt gouden laarzen, gouden sieraden en glinsterende gouden nepnagels. Haar achtergronddanseressen staan op Ionische zuilen en zijn ook in het goud gekleed. Lizzo knipoogt ons ondeugend toe terwijl ze in hun midden danst. De subtekst van deze kracht uitstralende beelden, die contrasteren met de tekst waarin nog maar een paar van die op haar gerichte kwetsende commentaren worden uitgelicht, kan bijna niet duidelijker. Als je hier niet ziet dat Lizzo een hedendaagse Griekse godin is, moet je nog maar eens goed kijken.

Het beeld verspringt naar Cardi B, die op een troon een lange boekrol zit te lezen. Ze draagt een lange rok met splitten tot haar taille en een gouden bikinitop, en haar zwangere buik is kruislings behangen met dunne gouden kettingen. Gouden sandalen zijn om haar onderbenen gesnoerd. Langs de rug van de troon kronkelt een gebeeldhouwde slang omhoog. Voor het geval de freudiaanse subtekst je hier ontgaan is, draagt ze ook nog een paar reusachtige gouden oorhangers in de vorm van aubergines. (Voor wie niet aan het daten geslagen is in het emoji-tijdperk: het aubergine-emoticon wordt gebruikt als symbool voor het mannelijk geslachtsdeel. Knoop dat in je oren en ga er verstandig mee om.)

Dan verschijnen alle vrouwen tezamen in volle glorie: Lizzo draagt nu een witte bodysuit en een schitterende hoofdtooi met aan weerszijden van haar hoofd twee reusachtige gouden handvatten, als van een vaas. Ze is niet zomaar een godin, ze is een kunstwerk. Cardi B heeft een al even spectaculaire hoofdtooi: een Ionisch kapiteel – het bovenstuk van een zuil – vervaardigd van glinsterend goud. Laat die hatelijke trollen maar zeggen dat ze neptieten heeft als ze dat niet kunnen laten: ze is architectuur, ze heeft hun goedkeuring niet nodig. Als ze me nog eens vragen of de klassieke oudheid niet onherstelbaar masculien-elitair is – suf, duf en muf, heet het – verwijs ik de vragensteller voortaan meteen door naar deze videoclip.

En ik ga hem voor de goede orde zelf ook nog eens bekijken. Als ik me dan weer verdiep in gedichten, schilderingen en beeldhouwwerken die in de loop van duizenden jaren zijn gemaakt door mannelijke genieën, draag ik daardoor ook eens een ander beeld mee in mijn hoofd. Dus dit is mijn antwoord op de vraag die Xenofanes opwierp. Als vrouwen kunst maken zoals mannen dat doen, ogen hun godinnen waarlijk bovenaards.

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN HARDBACK

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN EBOOK

INHOUDSOPGAVE

Illustraties
Naamgeving en spelling

Inleiding

De muzen
Hera
Afrodite
Artemis
Demeter
Hestia
Athene
De furiën

Dankwoord
Noten

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN HARDBACK

BESTEL DE MACHT VAN GODINNEN EBOOK

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN EN EBOOKS VAN NATALIE HAYNES