Het invloedrijkst van de eerste verhalen over de heilige graal, naast die van Chrétien de Troyes, waren de verhalen van Robert de Boron. Hij kwam uit Montbéliard in Oost-Frankrijk en het wordt algemeen erkend dat hij zijn verhalen die met de graal te maken hebben rond of na 1191 schreef. Hij was dus nagenoeg een tijdgenoot van Chrétien. In het werk van De Boron krijgt de graal nu min of meer aanvaarde vorm. In zijn gedicht ‘Joseph d’Arimathie’ was De Boron er heel zeker van dat de graal een geheel christelijke dimensie had, en hij putte daarbij evenzeer uit de christelijke mythen als uit andere bronnen.
Het gedicht gaat vooral over iemand die in het Nieuwe Testament van de Bijbel heel weinig genoemd wordt, maar die in latere werken van christelijke schrijvers veel belangrijker werd: Jozef van Arimathea. Uit de verwijzingen in de evangeliën kennen we hem als een wijs man, hoogstwaarschijnlijk een lid van het sanhedrin, de Hoge Raad bij de Israeliëten, en Johannes beweert dat hij een volgeling van Jezus was. Nadat Jezus aan het kruis was gestorven, ging Jozef naar Pontius Pilatus, de praefectus van de streek, en vroeg hij om het lichaam van Jezus.
Het was een vrij ongewone situatie, want doorgaans mocht alleen een familielid het lichaam van dode mensen meenemen. Pilatus gaf hem echter toestemming. Het lichaam van Jezus werd van het kruis gehaald en in een uit de rotsen gehouwen tombe gelegd die aan Jozef toebehoorde.
Daarna wordt er in de christelijke evangeliën niet meer naar Jozef van Arimathea verwezen, maar later wordt hij in de werken van de eerste kerkvaders genoemd. Vanwege de rol die hij speelde in het verhaal van Jezus werd hij algauw heilig verklaard door de christelijke kerk. Hij wordt genoemd in een zeer oud apocrief verhaal, de ‘Handelingen van Pilatus’, dat volgens deskundigen uit halverwege de vierde eeuw dateert. Dankzij dit werk en de geschriften van enkele vroege christelijke leiders en mystici, inzet bijzonder die van Ireneaus (125-189), Hippolytus (170-236) en Eusebius (260-340) werd het verhaal over Jozef van Arimathea rijker en gedetailleerder. In deze laatstgenoemde werken lezen we ook voor het eerst dat Jozef van Arimathea uiteindelijk naar Brittannie ging en daar een christelijke kerk stichtte. Men gaat er steeds meer van uit, hoewel het nog niet zeker is, dat deze eerste kerk in Glastonbury stond, in het huidige Somerset.
Robert de Boron nam deze oude legenden en bouwde er een veel complexer verhaal omheen. Voor De Boron stond vast dat de graal een soort vat was, bijna zeker een kelk, maar misschien ook wel een bord. Wat de vorm ook was, hij wist zeker dat het voorwerp door Jozef van Arimathea was gebruikt om er druppels bloed en zweet van Jezus in op te vangen toen hij aan het kruis hing. In het verhaal van De Boron belandt Jozef uiteindelijk in de gevangennis vanwege zijn christelijke geloof. Daar verschijnt Jezus in een visioen aan hem om hem te vertellen hoe belangrijk de graal is.
Vervolgens wordt Jozef vrijgelaten. Hij komt in een tumult terecht omdat de Romeinen een opstand in het Heilige Land hebben neergeslagen en hij vlucht naar het buitenland. De Romeinen reageerde ongekend woest op de joodse opstand die in 66 n. Chr. begon. Iedereen die ervan werd verdacht te hebben deelgenomen aan de opstand werd gedood of als slaaf verkocht, net als tienduizend anderen.
De handelsinfrastructuur van het gebied, vooral van Jeruzalem, werd grotendeels verwoest en veel mensen verhongerden. Bovendien hadden leden van de allereerste christelijke kerk veel te vrezen van de Romeinen. Christenen weigerden te aanvaarden dat loyaliteit aan Rome op de eerste plaats kwam, voor godsdienst, en een aantal eeuwen werden ze als staatsvijand beschouwd. Als gevolg hiervan vluchten veel mensen naar plaatsen langs de grens van het Rijk waar niemand hen zou kennen, of naar plaatsen die buiten het gezag van Rome vielen.
In deze omstandigheden moeten we de legende plaatsen die vermeldt dat Jozef van Arimathea, volgens de overlevering van een koopman, naar Frankrijk reisde. In sommige verhalen reisde hij met Maria Magdalena, Maria en Martha van Bethanië, Marcella, een ongehuwde jonge vrouw, en St.-Maximinus. Dit verhaal werd verteld door Babanus Maurus (756-856), aartsbisschop van Mainz, in zijn boek ‘Het leven van Maria Magdalena’. Rabanus oppert ook dat Jozef van Arimathea zijn metgezellen na korte tijd in Frankrijk achterliet en naar het Britse eiland ging, waar hij de eerste christelijke bisschop werd.
Bron: ‘De heilige graal – geschiedenis en geheimen’ van Alan Butler