Orpheus en Euridice: het drama van de onmogelijke liefde

Het verhaal van Orpheus en Eurydice, dat op veel manieren valt uit te leggen, heeft een aantal componisten – Monteverdi, Gluck en Offenbach – geïnspireerd tot het op muziek zetten van wat wel genoemd wordt het drama van de onmogelijke liefde. En niet zonder reden: er is immers geen kunstvorm die zo goed de geest van de goddelijke liefde (Orpheus) benadert als de toonkunst. Evenals de geest is muziek vol verrukking en vervoering, maar tegelijk vluchtig en ongrijpbaar. Evenals de geest heeft muziek geen verleden of toekomst maar komt zij in het directe nu tot leven, tot werkzaamheid. En evenals bij een geestelijke aanraking kunnen in muziek vonken overspringen, vonken van goddelijke vuur.

DE LEGENDE

‘Op zekere dag zag Apollo, zoon van Zeus, dat de mensen op aarde zich overgaven aan een zondig en goddeloos leven en zich te buiten gingen aan allerlei uitspattingen. Hij zag dat hoewel de mensen God als een hoger doel in hun leven hadden aangenomen, daar in de praktijk niets meer van terecht kwam. Deze god van het Licht, de eeuwige jeugd, de muzen en van de geneeskunst, hij, Apollo, besloot de mensheid te helpen. Hij stortte zijn geest uit in een hem toegewijde priesteres, Calliope genaamd.

Calliope, ook de muze van de dichtkunst en welsprekendheid, baarde een zoon die zij Orpheus noemde. Deze naam, die een Fenicische oorsprong kent, betekent: hij die geneest door Licht (aour = licht en rophae = genezing). En om hem te eren ontving hij klinkende bijnamen als: de zoetvloeiende redder van mensen, de driemaal gekroonde: in de hemel, op de aarde en in het schimmenrijk.

Apollo schonk Orpheus al op jonge leeftijd een zevensnarige lier en het waren de muzen, zijn tantes, die hem leerden spelen en zingen. Elke snaar van deze lier vertegenwoordigde een zevende deel van de gehele scheppingsharmonie en elke keer wanneer Orpheus aan de snaren hun klanken ontlokte, straalde de gehele schepping van zijn Licht. Toen Orpheus volwassen was verliet hij zijn moeder en haar zusters, de andere acht muzen, om de goddelijke muziek naar de aarde te brengen.

Stem en snarenspel van deze zoon van het Licht waren zo puur, zo verheven, zo ongekunsteld dat, zo gaat het verhaal, de krijgers hun wapens neerlegden, de wilde dieren zich als betoverd aan zijn voeten neervlijden, de bomen hun wortels uit de grond trokken om dichterbij te kunnen komen, ja, dat zelfs de rotsblokken in beweging kwamen en zich naar de hemelse zanger toebewogen.’

GODDELIJK INWERKEN

In dit beeld wordt aangegeven wat er gebeurt als de gewone natuur wordt aangegrepen door een levende vibrerende kracht uit de oorspronkelijke bovennatuur met zijn zuivere energieën van veel hogere vibratie. Om de mythe van Orpheus goed te kunnen begrijpen kunnen we het beste uitgaan van het mensbeeld van de oude Grieken. Dit mensbeeld is sterk doortrokken van de oude mysteriewijsheid – die de mens voorstelt als een fundamenteel tweevoudig wezen.

Aan de ene kant is er de mens van de natuur, de rusteloze mens vol dierachtige maar ook verheven neigingen, steeds op zoek naar rust en evenwicht, in een wereld die voortdurend in beweging is en waarin uiteindelijk helemaal geen rust en harmonie te vinden is. Immers het levensveld van de mens wordt volledig beheerst door tegenstellingen: dag-nacht, licht-duisternis, liefde-haat, leven-dood. Het ritme laat de mens leven.

Maar de zelfhandhaver, de mens, klampt zich vast aan een van de polen van die tegenstellingen: hij wil gezondheid, geen ziekte, hij wil overdaad, geen tekort, hij wil leven, geen dood, en hij wil liefde zonder de haat. Terwijl de wet van de twee polen, de dialectiek, die alles in het leven in zijn tegendeel doet verkeren, is onverbiddelijk: niets is blijvend!

Aan de andere kant is er in de mens een goddelijk beginsel dat zich ontplooien kan, voor zover de natuurlijke mens daartoe is voorbereid, en dat toelaat. Dit goddelijke beginsel schenkt de mens enerzijds inzicht in de tragiek van het aardse bestaan en anderzijds een verlangen, een machtig heimwee naar een ander leven, dat vrij is, zuiver en verheven.

De mysteriescholen van alle tijden namen en nemen mensen op die het goddelijke inwerken in hun ziel konden ondergaan. Los van hun ik en de overheersing van de animale natuur groeide een nieuwe bezieling geïnspireerd en vervuld van verheven, goddelijk weten. De binding met de geest, die er van meet af aan is, zal deze mens uiteindelijk geheel en al vervullen.

De mythe van Orpheus laat zien hoe van tijd tot tijd vanuit de bovennatuur, het oorspronkelijke goddelijke levensveld, impulsen uitgaan die de latente geestelijke mogelijkheden in de mens tot leven proberen te wekken. Hoewel het zuivere geestbeginsel vaak diep weggedoken ligt in een hart dat geheel is overwoekerd door alles wat het natuurlijke, lagere leven erin oproept, blijkt er toch steeds weer iets te zijn wat nog smeult, nog natrilt, en wat reageert op de wekroep van Orpheus.

Zelfs iemand die zich tot en met heeft vastgeklemd aan zijn aardse bezit zal door diens muziek als in een bewustzijnsflits zien dat er een heel ander leven mogelijk is. Een leven zonder angst, zorg, en vrees, vrij van het zinloze geploeter in de vergankelijke wereld.

INNERLIJKE RUST

De muziek van Orpheus tilt de mens als het ware uit boven het alledaagse niveau van leven, met zijn eeuwige strijd om het bestaan. Met andere woorden: de mens legt de wapens neer. Hij staakt de strijd in een wereld die toch wordt geregeerd door het recht van de sterkste en het ‘eten of gegeten worden’. Zijn hartstochten en driften spelen nu geen overheersende rol meer.

De zenuwspanning in het hersen-ruggemergsysteem (de levensboom in het menselijke stelsel) komt tot rust in het vibratieveld van de hemelse muziek. De verharde uitdrukkingsvormen van de ik-mens, de rotsblokken, komen in beweging, wegen minder zwaar, vormen minder een belemmering.

De muziek van Orpheus is echter uitsluitend gericht op het goddelijke beginsel in de mens. Voor de mens die geen hogere aspiratie kent en geheel tevreden is met de vervulling van zijn primaire verlangens en behoeften, zijn deze klankvibraties dan ook onhoorbaar en ongrijpbaar. Toch wil de mens die innerlijk is aangeraakt door de goddelijke wekroep in een eerste reactie de muziek van Orpheus naar zich toe trekken, er ook de lagere natuur in laten delen.

En bezien wij de mythe nu eens van de andere kant, vanuit het standpunt van de nimf Eurydice. Eurydice is de menselijke ziel die, vanwege haar openheid daartoe in staat, reageert, ja moet reageren op de wekroep van Orpheus. Zij heeft echter nog onvoldoende bewustzijn van wat de muziek eigenlijk van haar verlangt. In een eerste reflex probeert Eurydice daarom de vreugde die de goddelijke aanraking in haar innerlijkste wezen teweegbrengt, te grijpen en uit te stralen in de wereld om haar heen. En ogenschijnlijk slaagt zij er ook in die harmonie, vrede en levensblijheid aan zich te binden en om zich heen te spreiden.

In de mythe wordt dit voorgesteld als het onmogelijke huwelijk tussen Orpheus en Eurydice. Immers de goddelijke en de aardse wereld zijn levensvelden die fundamenteel van elkaar verschillen, die niet met elkaar te verenigen zijn. Daarom vermeldt het verhaal dat het huwelijk tussen Orpheus en Eurydice vergezeld ging van een slecht voorteken: de flambouwen die de bruiloftszaal moesten verlichten vatten geen vlam omdat ze vochtig waren en de walmende rook die ontstond verblindde Hymen, de god van het huwelijk, toen hij de huwelijkszegen uitsprak.

En inderdaad: op het moment dat Eurydice ging geloven dat zij met behulp van Orpheus’ muziek de wielwenteling in de dialectische natuur tot stilstand kon brengen, dat geluk, harmonie en vrede niet langer meer konden veranderen in ongeluk, disharmonie en strijd, werd zij wreed uit haar schijnparadijs gestoten. Toen zij dronken van gelukzaligheid op een bosweide danste op de muziek van Orpheus, trapte zij nietsvermoedend op een slang die haar in haar hiel beet, waarop zij dood ter aarde neerviel.

Het verdriet van Orpheus was onmetelijk groot, niet zozeer omdat Eurydice door de dood gegrepen was, maar omdat het goddelijke element in haar ziel nog onvoldoende tot ontwikkeling was gekomen, omdat zij nog geen definitief afscheid had genomen van de wereld der tegenstellingen. Dat zij, verblind door haar op de aarde gerichte bewustzijn, niet door de sluiers van de mysteriën had weten heen te breken om daar het pad van opgang te betreden.

Orpheus’ liefde had zich evenwel verbonden met het onaantastbare geestelijke midden in de ziel van Eurydice – en zo ging hij haar zoeken in Hades, in het schimmenrijk van de onderwereld. Voor de Grieken was het evident dat de dood niet het einde was van het aardse bestaan. Zij wisten dat de ziel, dat wil zeggen het tijdens het leven opgebouwde complex van driften, passies en denkpatronen, na het afleggen van het stoffelijke omhulsel gedurende enige tijd verder leefde in een voor de zintuigen van de aardse wereld onzichtbaar levensveld van etherische aard. Maar het leven daar, na de dood, is niet meer dan een reflex van het voorbije leven, het kent geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, en uiteindelijk dooft het uit. In de Griekse mythologie leiden de aardgebonden zielen in de Hades daarom een gebroken, bloedeloos en steeds schimmiger wordend bestaan.

DE TWEEDE DOOD

Ook de rozenkruisers spreken van een wereld die bestaat uit een zichtbare en een onzichtbare tegenhanger daarvan (Hades betekent: hij die niet ziet) die net zo eindig is als de zichtbare. En tussen beide in wentelt het nimmer eindigende rad van geboorte en dood, dat net zo lang draait tot de hogere aanzichten in de mens krachtig genoeg zijn om hem binnen te voeren in de levensvelden van Apollo, de zonnewereld – het eigenlijke bestaansdomein van onze mensheid.

In de universele leringen, en zeker ook in de orfische mysteriën moest de kandidaat op het pad van bevrijding daarom tweemaal sterven: de eerste dood heeft betrekking op de gewone, ons bekende dood, het afleggen van het stofkleed als gevolg van ouderdom, ziekte, of geweld. Deze dood wordt ook wel de incidentele dood genoemd, omdat deze dood de mens op zich niet losmaakt van het dialectische levenswiel. Immers zolang de mens geen radicaal afscheid neemt van zijn lagere natuur, blijft hij de cyclus doorlopen die voert van geboorte tot dood en van dood weer tot geboorte.

De tweede dood, de structurele dood heeft betrekking op het loskomen, het opheffen van dat, wat hem steeds tot geboorte dwingt. We kunnen daaronder verstaan het gehele complex van verlangens, driften, lusten en neigingen die de mens steeds weer verleiden tot de eeuwige herhaling van hetzelfde: de bevrediging daarvan.

Maar zo kunnen we de dorst nimmer lessen. Iedere kandidaat op het pad van bevrijding streeft er daarom naar om een eind te maken aan dat complexe geheel. Die tweede dood leidt tot herboren worden in de wereld van de onsterfelijke zielen.

Na deze uitweiding zullen we de mythe van Orpheus beter kunnen begrijpen. Immers de liefde van Orpheus heeft geen ander doel dan Eurydice te voeren door de poorten van de tweede dood. Dat wil zeggen dat Eurydice, wil zij werkelijk de bruid van Orpheus worden, zich vrij moet maken van de overheersing door de begeertenatuur.

Bron: Tijdschrift Pentagram 2011 nummer 5