Het verloren symbool – spannend verhaal van Dan Brown dat in 2021 weer actueel is

BESTEL HET VERLOREN SYMBOOL

Het Verloren Symbool van Dan Brown – auteur van onder andere De Da Vinci Code – is het razend spannende boek uit 2013 met professor Robert Langdon in de hoofdrol dat in 2021 weer actueel is. Een verhaal vol verrassende feiten over kunst, religie en wetenschap. Robert Langdon, hoogleraar kunstgeschiedenis en symboliek, wordt onder valse voorwendselen naar Washington gelokt: het epicentrum van de wereldmacht en de stad waar de grootste geheimen uit de geschiedenis verborgen liggen. In Washington staat hem een vervelende verrassing te wachten. Peter Solomon, vooraanstaand lid van de vrijmetselarij en een goede vriend van Langdon, is ontvoerd en verkeert in levensgevaar. Solomons kidnapper wil maar één ding: dat Langdon de eeuwenoude codes van de vrijmetselarij ontcijfert en aan de kidnapper overdraagt… Hieronder volgen de proloog, hoofstuk 1 en een gedeelte van hoofdstuk 2.

PROLOOG

House of the Temple 20.33 uur
Hoe te sterven, dat is het geheim.
Sinds het begin der tijden was het geheim altijd geweest hoe te sterven.
De vierendertigjarige kandidaat keek neer op de mensenschedel in zijn handen. De schedel was hol als een kom en gevuld met bloedrode wijn.
Drink op, spoorde hij zichzelf aan. Je hebt niets te vrezen.
Hij was deze tocht volgens de traditie begonnen in de rituele kledij van een middeleeuwse ketter die naar de galg werd geleid: in een wijd hemd dat openhing en zijn bleke borst onthulde, met zijn linkerbroekspijp opgerold tot aan de knie en zijn rechtermouw tot aan zijn elleboog. Rond zijn nek hing een zware strop. Maar vanavond was hij net als de broeders die getuige waren, gekleed als meester.

De broeders om hem heen waren allemaal voorzien van de volledige regalia: lamsleren schootsvellen, borstlinten en witte handschoenen. Rond hun hals hingen ceremoniële juwelen die in het zwakke licht glinsterden als spookachtige ogen. Velen van deze mannen hadden een machtige positie in de buitenwereld, maar de kandidaat wist dat hun wereldlijke rang binnen deze muren niets betekende. Hier waren alle mannen gelijk, gezworen broeders met een mystieke onderlinge band.

Terwijl hij naar het indrukwekkende gezelschap keek, bedacht de kandidaat dat in de buitenwereld niemand ooit zou geloven dat deze mannen op één plek samen zouden komen… laat staan op deze plek. De ruimte zag eruit als een heiligdom uit de oudheid.

Maar de waarheid was nog vreemder.
Ik bevind me niet ver van het Witte Huis.
Het enorme bouwwerk op 1733 Sixteenth Street nw in Washington D.C. was een replica van een voorchristelijke tempel, de graftombe van koning Maussollos, het eerste mausoleum – een plek waar iemand na zijn dood naartoe werd gebracht. Bij de hoofdingang bewaakten twee sfinxen van zeventien ton de bronzen deuren. In het gebouw bevond zich een ingewikkeld doolhof van ritualistische kamertjes, zalen, verzegelde vertrekken, bibliotheken en zelfs een holle muur waarin zich de overblijfselen bevonden van twee mensen. De kandidaat had gehoord dat elke kamer in dit gebouw een geheim bevatte, maar hij wist dat geen van de kamers diepere geheimen herbergde dan de enorme zaal waarin hij op dit moment knielde met een schedel in zijn handen.

De tempelzaal.
De ruimte vormde een volmaakt vierkant en was enorm. Het plafond torende een ongelooflijke dertig meter boven hem uit, gesteund door monolithische zuilen van groen graniet. Langs de muren waren oplopende rijen stoelen van donker Russisch walnotenhout met een met de hand bewerkte varkensleren zitting geplaatst. De westelijke muur werd gedomineerd door een tien meter hoge troon, met daartegenover een verborgen pijporgel. De wanden waren een caleidoscoop van oeroude symbolen: Egyptisch, Hebreeuws, astronomisch, alchemistisch en nog onbekende tekens.

Vanavond werd de tempelkamer verlicht door een reeks heel precies geplaatste kaarsen. De vage gloed werd slechts ondersteund door een bleke straal maanlicht die door de grote oculus in de koepel naar binnen viel en het opvallendste kenmerk van de zaal verlichtte: een enorm altaar, gehouwen uit een enkel blok gepolijst zwart marmer uit België, dat zich precies in het midden van de vierkante zaal bevond.

Hoe te sterven, dat is het geheim, hield de kandidaat zichzelf nogmaals voor.
‘Het is tijd,’ fluisterde een stem.
De kandidaat liet zijn blik omhooggaan langs de eerbiedwaardige, in het wit geklede gestalte voor hem. De Zeer Achtbare Meester. De man van achter in de vijftig was een Amerikaans icoon, zeer geliefd, sterk en ongelooflijk rijk. Zijn eens zo donkere haar begon zilver te kleuren en zijn beroemde gezicht getuigde van een leven vol macht en een krachtig intellect.
‘Leg de eed af,’ zei de Achtbare Meester met een stem die zacht was als vallende sneeuw. ‘Beëindig je reis.’

De reis van de kandidaat was begonnen bij de eerste graad, zoals al deze reizen. Op die avond, in een gelijksoortig ritueel, had de Achtbare Meester hem een fluwelen blinddoek voorgebonden, een ceremoniële dolk tegen zijn blote borst gedrukt en gezegd: ‘Belooft u ernstig en op uw eer, niet beïnvloed door geldelijke of andere onwaardige motieven, dat u zich vrijelijk en vrijwillig aanbiedt als kandidaat voor de mysteriën en privileges van deze broederschap?’

‘Dat beloof ik,’ had de kandidaat gelogen.
‘Laat dit dan een prikkel zijn voor uw geweten,’ had de meester hem gewaarschuwd, ‘en een onmiddellijke dood, mocht u ooit de geheimen verraden die u worden meegedeeld.’
Op dat moment had de kandidaat geen angst gevoeld. Ze zullen nooit weten wat ik hier echt kom doen.

Maar vanavond hing er een onheilspellende en plechtige sfeer in de tempelzaal en hij dacht terug aan alle sinistere waarschuwingen die hij op zijn reis had gekregen en aan de bedreigingen met verschrikkelijke gevolgen als hij ooit de oude geheimen die hij zou leren aan anderen zou doorgeven: de keel van oor tot oor opengesneden… de tong bij de wortels uitgerukt… de ingewanden verwijderd en verbrand… en verstrooid in de vier hemelse windstreken… het hart uitgerukt en aan de beesten van het veld gegeven…

‘Broeder,’ zei de meester met de grijze ogen, en hij legde zijn linkerhand op de schouder van de kandidaat. ‘Leg de laatste eed af.’ De kandidaat zette zijn gespierde lichaam schrap voor deze laatste stap van zijn reis en richtte zijn aandacht weer op de schedel in zijn handen. De dieprode wijn zag bijna zwart in het zwakke kaarslicht. Het was doodstil geworden in de zaal en hij voelde hoe alle getuigen naar hem keken en wachtten tot hij zijn laatste eed zou afleggen en zou toetreden tot hun elitaire gelederen.

Vanavond vindt binnen deze muren iets plaats wat nooit eerder in de geschiedenis van deze broederschap is voorgevallen, dacht hij. In al die eeuwen niet.
Hij wist dat dit de vonk zou zijn, dat hij hiermee onmetelijke macht zou verwerven. Hij haalde met nieuwe energie adem en sprak dezelfde woorden uit die talloze mannen in landen over de hele wereld hadden uitgesproken.

‘Moge de wijn die ik nu drink een dodelijk vergif voor mij worden… als ik ooit willens en wetens mijn eed zal schenden.’
Zijn woorden weergalmden in de holle ruimte.
Toen werd het helemaal stil.

De kandidaat pakte de schedel steviger vast, hief hem naar zijn mond en voelde hoe zijn lippen het droge bot raakten. Hij sloot zijn ogen, hield de schedel schuin en dronk de wijn met grote, diepe slokken op. Toen de laatste druppel verdwenen was, liet hij de schedel zakken.

Even dacht hij dat zijn longen verstrakten en zijn hart begon wild te bonzen. Mijn god, ze weten het! Toen was het gevoel weer weg, net zo snel als het was komen opzetten.
Er stroomde een aangename warmte door zijn lichaam. De kandidaat ademde uit en glimlachte in zichzelf toen hij opkeek naar de nietsvermoedende man met de grijze ogen, die zo dwaas was geweest hem toe te laten tot de geheimste rangen van deze broederschap. Nog even en je bent alles kwijt waar je van houdt.

1

De Otis-lift klom stampvol toeristen tegen de Eiffeltoren op. In de volle cabine keek een strenge zakenman in een kreukloos pak neer op de jongen die naast hem stond. ‘Je ziet bleek, jongen. Je had beneden moeten blijven.’
‘Het gaat wel,’ antwoordde de jongen, die zijn angst onder controle probeerde te houden. ‘Ik stap op de volgende verdieping uit.’ Ik krijg geen lucht.
De man boog zich dichter naar hem toe. ‘Ik dacht dat je daar nu wel overheen zou zijn.’ Hij ging vol genegenheid met zijn hand over de wang van het kind.
De jongen wilde zijn vader niet teleurstellen, maar hij kon hem amper verstaan vanwege het gesuis in zijn oren. Ik krijg geen lucht. Ik moet eruit!

De liftbediende zei iets geruststellends over de stevige constructie en het solide staal van de lift. Ver onder hen strekten de straten van Parijs zich in alle richtingen uit.
We zijn er bijna, hield de jongen zichzelf voor, en hij legde zijn hoofd in zijn nek om het platform te kunnen zien. Hou vol.
Toen de lift zich onder een scherpe hoek naar het bovenste uitzichtplatform bewoog werd de liftschacht smaller en vormden de massieve pijlers een smalle, verticale tunnel.
‘Pap, ik geloof niet…’

Plotseling klonk er een korte knal boven hen. De cabine schokte en zwaaide opzij. Geknapte kabels sloegen als slangen om de cabine heen. De jongen stak zijn armen uit naar zijn vader. ‘Pap!’
Eén angstaanjagend moment keken ze elkaar in de ogen.
Toen viel de bodem uit de lift.

Robert Langdon schoot overeind in zijn zachte leren stoel en kwam met een schok bij uit zijn halfbewuste dagdroom. Hij zat helemaal alleen in de enorme cabine van een Falcon 2000ex-zakenjet die zich hotsend een weg zocht door de turbulentie. Op de achtergrond klonk het gelijkmatige gezoem van de twee Pratt & Whitney-motoren.

‘Meneer Langdon?’ kraakte de intercom boven zijn hoofd. ‘We naderen het vliegveld.’
Langdon ging rechtop zitten en schoof zijn aantekeningen weer in de leren schoudertas. Hij had midden in de symboliek van de vrijmetselarij gezeten toen zijn gedachten waren afgedwaald. De dagdroom over zijn overleden vader, nam Langdon aan, zou wel zijn ontstaan door de onverwachte uitnodiging die hij vanmorgen had ontvangen van zijn oude mentor, Peter Solomon.

De andere man die ik nooit zou willen teleurstellen.
De achtenvijftigjarige filantroop, geschiedkundige en wetenschapper had Langdon bijna dertig jaar eerder onder zijn hoede genomen en had in veel opzichten de leegte gevuld die was ontstaan door de dood van Langdons vader. Ondanks de invloedrijke familie en de enorme rijkdom van de man had Langdon nederigheid en warmte gezien in Solomons zachte grijze ogen.

Buiten was de zon ondergegaan, maar Langdon kon toch nog het slanke silhouet onderscheiden van de grootste obelisk ter wereld, die zich aan de horizon verhief als de spits van een oude gnomon. De 170 meter hoge marmeren obelisk markeerde het hart van de natie. De nauwkeurige geometrie van straten en monumenten lag als een waaier om de spits heen.

Zelfs vanuit de lucht straalde Washington D.C. een bijna mystieke macht uit.
Langdon hield van de stad en toen de jet landde, nam zijn opwinding over de komende gebeurtenissen toe. De jet taxiede naar een privéhangar ergens op het uitgestrekte Dulles International Airport en kwam tot stilstand.
Langdon zocht zijn spullen bij elkaar, bedankte de piloten en stapte vanuit het luxueuze interieur van het vliegtuig op de vouwtrap. De koude januarilucht voelde bevrijdend aan.

Haal adem, Robert, dacht hij, genietend van de open ruimte.
Er kroop een deken van witte mist over de landingsbaan en Langdon had het gevoel dat hij in een moeras stapte toen hij afdaalde naar het nevelige asfalt.
‘Hallo! Hallo!’ riep een zangerige Britse stem ergens verderop. ‘Professor Langdon?’
Langdon keek op en zag een vrouw van middelbare leeftijd met een naambordje en een klembord, die zich naar hem toe haastte en intussen opgewekt wuifde. Onder haar stijlvolle wollen muts kwam krullerig blond haar uit.

‘Welkom in Washington, meneer!’
Langdon glimlachte. ‘Dank u.’
‘Ik ben Pam van de passagiersbegeleiding.’ De stem van de vrouw was zo opgetogen dat het bijna verontrustend werd. ‘Als u met mij mee wilt komen, meneer. Uw auto staat al klaar.’
Langdon volgde haar naar de Signature-hal, die was omringd door glinsterende privéjets. Een taxistandplaats voor de jetset.

‘Ik wil u niet in verlegenheid brengen, professor,’ zei de vrouw enigszins schaapachtig. ‘Maar u bént toch de Robert Langdon die boeken schrijft over symbolen en religie, hè?’
Langdon aarzelde even en knikte toen.
‘Dat dacht ik al!’ zei ze stralend. ‘Mijn leesgroep heeft uw boek over het heilig vrouwelijke en de Kerk behandeld! Wat een prachtig schandaal heeft dat veroorzaakt! U houdt er wel van om de knuppel in het hoenderhok te gooien!’

Langdon lachte. ‘Dat was niet echt de bedoeling.’
De vrouw leek te voelen dat Langdon niet in de stemming was om over zijn werk te praten. ‘Neem me niet kwalijk. Ik blijf maar doorratelen. U zult het ongetwijfeld onderhand zat zijn om overal herkend te worden… maar het is uw eigen schuld.’ Ze maakte een speels gebaar naar zijn kleren. ‘Uw uniform heeft u verraden.’

Mijn uniform? Langdon keek naar zijn kleren. Hij droeg de gebruikelijke zwarte coltrui, een jasje van Harris-tweed, een kakibroek en leren instappers, zijn standaardkledij voor de collegezaal, het lezingencircuit, foto’s voor boekomslagen en sociale gelegenheden.
De vrouw lachte. ‘Die coltruien zijn zo ouderwets. U zou er veel netter uitzien met een das om!’
Vergeet het maar, dacht Langdon. Zo’n strop om mijn nek.

Toen Langdon op de Phillips Exeter Academy zat, had hij zes dagen per week verplicht een stropdas moeten dragen, en ondanks de romantische beweringen van de hoofdmeester dat de stropdas oorspronkelijk afstamde van de zijden fascalia die de Romeinse senaatsleden droegen, wist Langdon dat het ouderwetse woord voor stropdas, ‘kravat’, etymologisch verwees naar een meedogenloze bende Kroatische huurlingen die halsdoeken omknoopten voordat ze ten strijde stormden. Tot op de dag van vandaag werd deze oude uitdossing gebruikt door moderne kantoorstrijders, die hun vijanden hoopten te intimideren in de dagelijkse vergaderslag.
‘Bedankt voor de goede raad,’ zei Langdon grinnikend. ‘Ik zal erover denken een stropdas te gaan dragen.’

Gelukkig stapte op dat moment een zakelijk ogende man in een donker pak uit een slanke Lincoln Town Car die bij de hal stond. De man stak zijn vinger op en zei: ‘Meneer Langdon? Ik ben Charles van Beltway Limousine.’ Hij deed het achterportier open. ‘Goedenavond, meneer. Welkom in Washington.’

Langdon gaf Pam een fooi voor haar gastvrijheid en stapte in de luxueuze Town Car. De chauffeur liet hem zien waar de schakelaar voor de temperatuurregeling, de flesjes water en het mandje met warme muffins zich bevonden. Een paar seconden later reed Langdon met grote snelheid over een privétoegangsweg. Dus zo leeft het rijkere deel van de mensheid.

Terwijl de chauffeur over Windsock Drive reed, keek hij op zijn passagierslijst en pleegde hij een kort telefoontje. ‘U spreekt met Beltway Limousine,’ zei hij met professionele efficiëntie. ‘Mij is gevraagd te bevestigen dat mijn passagier geland is.’ Hij zweeg even. ‘Jawel, meneer. Uw gast, meneer Langdon, is gearriveerd en ik zorg ervoor dat hij om zeven uur bij het Capitool is. Graag gedaan, meneer.’ Hij hing weer op.

Langdon moest lachen. Er wordt niets aan het toeval overgelaten. Peter Solomons aandacht voor detail was een van zijn sterke punten en stelde hem in staat zijn aanzienlijke macht met schijnbaar gemak te hanteren. Een paar miljard dollar op de bank doet ook wonderen.

Langdon maakte het zich gemakkelijk op de comfortabele achterbank en deed zijn ogen dicht. Het lawaai van het vliegveld vervaagde. Het Capitool was een halfuur rijden en hij maakte gebruik van deze korte rust om zijn gedachten op een rijtje te zetten. Alles was vandaag zo snel gegaan dat Langdon nu pas serieus kon nadenken over de ongelooflijke avond die voor hem lag.
Mijn geheime aankomst, dacht Langdon, geamuseerd bij het vooruitzicht.
Zestien kilometer van het Capitool trof een eenzame figuur voorbereidselen op de komst van Robert Langdon.

2

De man die zichzelf Mal’akh noemde, drukte de punt van de naald tegen zijn kaalgeschoren hoofd en zuchtte van genot toen het scherpe instrument in zijn vlees binnendrong en zich weer terugtrok. Het zachte gezoem van het elektrische apparaat werkte verslavend, net als de prik van de naald die diep in zijn opperhuid gleed en zijn lading verf afgaf.
Ik ben een meesterwerk.

Schoonheid was nooit het doel van een tatoeage. Het doel was verandering. Van de Nubische priesters van 2000 v.Chr. en de acolieten van de Cybele-cultus in het oude Rome tot de moderne Maori heeft de mens zichzelf getatoeëerd als een manier om zijn lichaam gedeeltelijk te offeren, heeft hij de pijn van de verfraaiing doorstaan en is hij als een ander mens tevoorschijn gekomen.

Ondanks de onheilspellende vermaning in Leviticus 19:28, die de mens verbiedt tekens aan te brengen op zijn lichaam, zijn tatoeages een overgangsrite geworden die ondergaan wordt door miljoenen moderne mensen, van keurig verzorgde tieners tot verstokte drugsverslaafden en huisvrouwen.

Het aanbrengen van een tatoeage was een transformerende uiting van macht, een verklaring aan de wereld: ik ben baas over mijn eigen lichaam. Het verrukkelijke machtsgevoel van een lichamelijke verandering had miljoenen mensen verslaafd gemaakt aan manieren om zichzelf te verfraaien: plastische chirurgie, piercings, bodybuilding en anabole steroïden… zelfs boulimie en geslachtsverandering. De menselijke geest wil meester zijn over zijn vleselijke omhulsel.

Mal’akhs staande klok sloeg eenmaal en hij keek op. Halfzeven. Hij legde zijn spullen neer, sloeg de zijden mantel uit Kiryu om zijn naakte, een meter negentig lange lichaam en beende de gang door. In zijn enorme huis hingen de zware geur van de pigmenten en de rook van de kaarsen van bijenwas die hij gebruikte om zijn naalden te steriliseren. De lange jongeman liep door een gang met kostbare Italiaanse antiquiteiten: een ets van Piranesi, een Savonarola-zetel, een zilveren olielamp van Bugarini.

Hij wierp in het voorbijgaan een blik uit het raam, dat van de vloer tot het plafond reikte, en bewonderde de klassieke skyline in de verte. De verlichte koepel van het Capitool glansde vol plechtige macht tegen de donkere winterlucht.
Daar ligt het verborgen, dacht hij. Het ligt daar ergens begraven.

Maar weinig mensen wisten dat het bestond, en nog minder kenden de ontzagwekkende macht ervan of de ingenieuze manier waarop het verborgen was. Tot op de dag van vandaag was het het grootste geheim van dit land. En de weinigen die de waarheid wel kenden, hielden die verborgen achter een sluier van symbolen, legenden en allegorieën.
Nu hebben ze hun deuren voor me geopend, dacht Mal’akh.

Drie weken eerder was Mal’akh in een duister ritueel, in het bijzijn van de invloedrijkste mannen van Amerika, toegetreden tot de drieëndertigste graad, de hoogste rang van de oudste nog bestaande broederschap ter wereld. Maar ondanks Mal’akhs nieuwe status hadden de broeders hem niets verteld. En dat zullen ze ook niet doen, wist hij. Zo werkte het niet. Er waren kringen binnen kringen, broederschappen binnen broederschappen. Ook al wachtte Mal’akh jarenlang, hij zou misschien nooit hun volledige vertrouwen krijgen.

Gelukkig had hij hun vertrouwen niet nodig om achter hun diepste geheim te komen.
Mijn inwijding heeft haar doel gediend.
Vol verwachting liep hij naar zijn slaapkamer. In zijn hele huis klonk de spookachtige melodie van het ‘Lux Aeterna’ uit het Requiem van Verdi. Het was de zeldzame opname van een castraatzanger – een herinnering aan een eerder leven. Mal’akh drukte een toets op de afstandsbediening in om over te gaan op het donderende ‘Dies Irae’. En tegen de achtergrond van de bonzende pauken en de parallelle kwinten sprong hij de marmeren trap op, waarbij zijn mantel om zijn pezige benen golfde.

Terwijl hij naar boven stormde, gromde zijn lege maag protesterend. Mal’akh had al twee dagen gevast en alleen water gedronken om zijn lichaam volgens de oude methode voor te bereiden. Tegen de dageraad zal je honger gestild zijn, hield hij zichzelf voor. Tegelijk zal de pijn verdwenen zijn.

Mal’akh trad met enige eerbied het heiligdom van zijn slaapkamer binnen en deed de deur achter zich op slot. Toen hij naar zijn kleedruimte liep, bleef hij even staan, aangetrokken door de enorme vergulde spiegel. Hij kon geen weerstand bieden aan de verleiding om zich om te draaien naar zijn spiegelbeeld. Langzaam, alsof hij een kostbaar geschenk uitpakte, opende Mal’akh zijn mantel om zijn naakte lichaam te onthullen. De aanblik vervulde hem van ontzag.
Ik ben een meesterwerk.

BESTEL HET VERLOREN SYMBOOL