BESTEL HANDBOEK VOOR NATUURWANDELINGEN
In ‘Handboek voor natuurwandelingen’ laat Koos Dijksterhuis je kennis maken met de meest uiteenlopende landschappen: duinen, stranden, heiden, bossen, akkers, heuvels, rivieren, meren en moerassen. Elk landschap heeft zijn eigen planten, bloemen, insecten en zoogdieren. In verruigde rietvelden tref je blauwborsten aan, in vochtige duinvalleien en op zilte strandvlakten vind je de zeldzame parnassia, in drassige heidevelden hoor en zie je in het prille voorjaar heikikkers, die in paartijd prachtig blauw kleuren. In elk jaargetijde en bij elk weertype valt er weer iets anders te ontdekken. Koos Dijksterhuis attendeert je op wat er zoal te zien is tijdens deze lange wandeltochten, en waar je op kunt letten. Het is het ideale natuurboek voor iedereen die graag meer wil waarnemen tijdens het wandelen, maar niet goed weet waar te beginnen.
INLEIDING
In dit boek beschrijf ik twaalf wandelingen door de natuur. Het zijn tochten van zo’n 15 tot 30 kilometer door twaalf Nederlandse landschappen: strand en duin, bos, akkerland, weiland, hei, plassen, moeras, rivier, kwelder, beekdalen, heuvelland en stad. De grenzen tussen die landschappen zijn diffuus. De kwelder ligt aan het strand, op het strand zijn duinen, in de duinen staat hei, op de hei is moeras, in moerassen liggen plassen, en in alle landschappen groeit bos. Dat blijkt ook wel uit de wandelverhalen, hoewel het accent telkens op één landschapstype ligt.
In mijn gebiedskeuze heb ik me enorm ingehouden. Alleen al in het hoofdstuk over het bos had ik graag ook de Veluwe, de Loonse Duinen, het Horsterwold, de Utrechtse Heuvelrug, landgoed De Utrecht, het Kuinder-, het Voorster- en het Waterloopbos beschreven, maar één boswandeling was genoeg. Om vergelijkbare, vrij willekeurige redenen hebben Meijendel, Texel, het Naardermeer, De Meinweg, De Hamert, de Kalmthoutse Heide, de Oosterschelde, het Verdronken Land van Saeftinge, de Zak van Zuid-Beveland, het Zwin, de Biesbosch, de Engbertsdijksvenen, Noard-Fryslân Bûtendyks, het Lauwersmeer en zoveel andere gebieden dit boek niet gehaald.
Ik streef ook geen volledigheid na, maar variatie. Door twaalf verschillende landschappen te kiezen bestrijk ik bijna alle landschappen van Nederland. Lezend over een bepaald landschap steek je als lezer meteen wat op over andere gebieden met een vergelijkbaar landschap. Er zijn grote overeenkomsten tussen verschillende plassengebieden, stranden, heidevelden en rivierbeddingen – terwijl er ook verschillen zijn, want geen twee gebieden zijn identiek. Waarom heb ik nu net deze gebieden gekozen? Daar zijn vaak tamelijk arbitraire redenen voor. Sommige streken ken ik beter dan andere. Van sommige gebieden houd ik zoveel dat ik geen kans laat liggen om erheen te gaan en erover te schrijven, zoals Schiermonnikoog en de Drentsche Aa.
Ik bestrijk bíjna alle landschappen van Nederland, schreef ik hierboven, dus niet allemaal. Eén landschap heb ik weggelaten, al gluurt het in de tocht door de kwelder over een schouder mee: het wad. Het wad is een van mijn lievelingslandschappen, maar wadvogels zijn op die vlakte zo gevoelig voor verstoring dat ik er niet zomaar een eind ga struinen. Bovendien zijn er geen paden, maar zak je er weg in het slijk. Je hebt er een gediplomeerde wadloopgids nodig, die de steeds veranderende ligging van de slenken en gevaarlijke plekken kent. Geen landschap om zomaar in een handboek voor natuurwandelingen op te nemen, dus.
Wandelen is fijn, en wandelen door de natuur is het fijnst. Het is ontspannend en het schijnt gezond te zijn, en na afloop heb ik het gevoel een prestatie geleverd te hebben, maar vooral: er valt zoveel te zien on- derweg. Planten, paddenstoelen, dieren… Sommige soorten zijn bijna altijd en overal te vinden, maar in elk landschap zijn ook soorten te vinden die in andere landschappen niet of weinig voorkomen. Sommige zijn zelfs essentieel voor een landschap. Een kwelder zou dichtgroeien zonder hazen en mieren; de duinen groeien dicht zonder konijnen; de hei blijft open dankzij schapen. Moeras is de groeiplaats van riet, en riet houdt de modder waar het in wortelt schoon.
Het ‘natuurlijk evenwicht’ is een ouderwets idee, dat sommige natuurkenners tegenwoordig zelfs weghonen, omdat de term evenwicht een onveranderlijke toestand zou suggereren. ‘Dynamiek’ is het nieuwe modewoord: verandering. En inderdaad, de natuur is niet onveranderlijk, en vaak is een beetje dynamiek zelfs nodig om een landschap in stand te houden. Het gegraas van hazen, schapen en konijnen zou je ‘dynamiek’ kunnen noemen. De zee en wind die het strand, de duinen en de kwelder hebben gevormd, zetten die landschappen van tijd tot tijd volledig op hun kop, en paradoxaal genoeg blijven ze juist daardoor in stand.
Maar verandering is lang niet altijd goed voor natuur, integendeel. Als mensen verandering teweegbrengen, is dat meestal niet bevorderlijk voor de variatie in het planten- en dierenleven. De soortenrijkste leefomgevingen op aarde zijn de stabielste leefomgevingen: oceanen en regenwouden. In Nederland hebben we die twee leefomgevingen niet, maar ze laten zien dat verandering een overgewaardeerd verschijnsel is. Een bosbrand of het omploegen en asfalteren van een natuurgebied zou immers ook een ingrijpende verandering betekenen. Maar wel een ongewenste verandering. Verandering kan een effect zijn van natuurbeheer, maar zou nooit het doel ervan moeten zijn.
Een onveranderlijk natuurlijk evenwicht bestaat niet, maar op den duur krijgen natuurlandschappen toch een zekere stabiliteit en kun je spreken van een ‘ecosysteem’. Daarin hangen de activiteiten van allerlei plant- en diersoorten met elkaar samen, zoals bij wespen die het liefst nectar drinken uit wespenorchissen en wespenorchissen die zich graag laten bestuiven door wespen. Een Vlaamse gaai begraaft eikels als voorraadje voor later en laat er weleens een paar zitten. Daaruit kunnen eikenbomen groeien, die een woonplaats bieden aan zo’n vierhonderd soorten zwammen, planten, insecten en andere dieren, waaronder Vlaamse gaaien en misschien een boommarter die hun nest leeghaalt.
Zo’n ecosysteem waarin allerlei soorten samenleven wordt wel omschreven als een tafel of stoel met vele poten. Samen met het weer, de bodem, zeeën en rivieren dragen planten, dieren en andere levende wezens een natuurgebied, als tafelpoten onder een tafelblad. Als een diersoort uitsterft en de tafel een van zijn – zeg – twintig poten verliest, merk en zie je daar als mens niets van. Het bos of het veld ziet er nog steeds uit als bos of veld. Als er steeds meer poten weggezaagd wor- den, tot er nog maar drie over zijn, wordt de tafel instabiel en gaat het ecosysteem wankelen. Dan proberen natuurbeheerders weer een paar tafelpoten te herstellen.
Soms gebeuren er mooie dingen: de kunstmatige waterstand wordt bijvoorbeeld losgelaten, zodat het grondwaterpeil ’s winters weer kan stijgen en ’s zomers kan dalen. Op een enkele plek krijgt de zee weer een beetje toegang tot een moerasgebied, waar een tikkeltje zout en getijdenwerking voor het herstel van de ingetoomde natuur zorgen. Of spontaan opgeschoten jonge boompjes worden verwijderd om zeldzame planten in stand te houden. Jonge boompjes komen tegenwoordig overal op, dankzij uit de landbouw inwaaiende meststoffen, waardoor de zeldzame bloemen overwoekerd en verdreven worden.
Soms ook worden bossen gekapt waarvan ik denk: Moet dat nou? Tijdens mijn wandelingen dacht ik erover na waarom ik de ene ingreep toejuich en de andere afkeur. Een honderd jaar oud bos mag dan uit buitenlandse bomen bestaan, zoals Corsicaanse dennen of Canadese douglassparren, maar in die eeuw heeft zich in dat bos een nieuwe leefwereld ontwikkeld met vogels, mossen, paddenstoelen en planten. Er is een tafel ontstaan met zijn eigen poten. Ooit lagen er op deze plek misschien heidevelden of grazige duinen, maar die zou ik na zoveel tijd niet met kunst- en vliegwerk proberen terug te krijgen door er een intussen ook prachtig en soortenrijk ecosysteem voor om te zagen.
Als een natuurorganisatie zoals Natuurmonumenten een landbouwperceel krijgt of koopt, dan lijkt het me wel nuttig dat af te plaggen om de van mest vergeven bovenlaag te verwijderen. Waar ligt de grens tussen een gewenst en waardevol landschap en een ongewenst, minder waardevol landschap? Dat is niet precies te zeggen, maar ik zou voor de zekerheid terughoudend zijn met ingrijpen.
Er speelt nog iets mee, iets ongrijpbaars en onbewijsbaars: misschien komt een oud landschap wel tegemoet aan onze diepe behoefte aan iets groots dat altijd in de buurt is. Iets wat hetzelfde blijft of wat zó langzaam verandert dat het herkenbaar blijft, waar je je thuis en veilig voelt. Waar ík me thuis en veilig voel.
Het valt me op dat veel mensen een voorkeur hebben voor een overzichtelijk, parkachtig landschap met glinsterend water – dat zou weleens een evolutionaire erfenis kunnen zijn, omdat in zo’n landschap de overlevingskans van oermensen het grootst was. Genoeg openheid om vijanden en prooien te zien, genoeg groen voor vruchten, noten, hout en beschutting, genoeg water om te drinken en om in te vissen.
Daarbij, merk ik, voelen mensen vaak een voorkeur voor het landschap uit hun kindertijd. Daarin had ik geluk, want ik groeide op in de buurt van zandgrond met bos en hei, klei met weiden en veen met plassen. Bovendien bracht ik elke zomer door aan zee, op Schiermonnik- oog, en togen we naar de bergen, waar ik vanaf mijn achttiende regelmatig ging wandelen. Ik houd inderdaad van al die landschappen.
Tijdens de wandelingen voor dit boek heb ik veel akkers en weilanden gezien die met drijfmest en tientallen soorten vergif zo dood waren gespoten dat het me verdriet deed. In mijn kindertijd werd er al gewaarschuwd voor de kaalslag in de boerennatuur, en die kaalslag is sindsdien versneld doorgevoerd.
Ons landgebruik is gericht op extreem hoge productie van veevoeders voor vee dat we aan het buitenland verkopen. Het blijkt telkens nog grootschaliger te kunnen, er kan steeds nog meer uit de bodem worden gezogen en aan het land worden verdiend. Die doeltreffende verwoesting van de bodem, het milieu, de natuur en de wilde planten en dieren wordt nog gesubsidieerd ook. Uiteindelijk bereikt de productie een keer zijn limiet, als heel Nederland één megabedrijf is ge- worden. Ooit keert de wal het schip van de productiegroei. Zou er dan nog een bloem, bij, vlinder of vogel over zijn?
Te midden van die gesteriliseerde weilanden en akkers, van steden, industriegebieden en snelwegen, worden natuurgebieden in stand gehouden. Daarin wil iedereen wandelen, sporten en festivals houden. Op mijn wandelingen kwam ik allerlei lieden tegen: wandelaars, recreatiefietsers, fietsende forenzen, ruiters, huifkarren met recreanten, natuurexcursies met boswachters, stropers, boeren, houthakkers, grasmaaiers, vuilnisdumpers, picknickers, verliefden, honden en hun baasjes, katten zonder baasjes, mountainbikers en motorcrossers. Soms waren er kunstroutes, theatervoorstellingen, concerten en andere evenementen in de natuur. Het is hartverwarmend om te zien hoeveel mensen zich voor hun plezier in de natuur begeven. Maar mij zijn het er soms te veel. Het liefst wandel ik daarom op een doordeweekse dag.
Als er zoveel behoefte is aan natuur, waarom gaan we er dan met ons allen niet wat voorzichtiger en liefdevoller mee om? Vrijwel alle natuur is de afgelopen decennia opengesteld voor het publiek. Tegelijkertijd daalden de ledenaantallen van de natuurorganisaties. Wanneer je door de natuur wandelt lijkt het aantal natuurliefhebbers gigantisch, maar ik betwijfel of dat klopt. Alleen al de schrikbarende hoeveelheid blikjes, flesjes en ander afval die mensen overal achterlaten, doet vrezen dat ze geen natuurliefhebbers maar natuurconsumenten zijn. Mij doet dat verdriet. Ik denk: Kijk toch uit wat je onze medeschepselen aandoet! Zij horen er ook bij, en ze zijn allemaal net als wij mensen bezig met hun dagelijkse beslommeringen -hun kinderen, hun partners, hun woonplaats en hun voedsel, hun familie, vrienden en vijanden. Dieren zijn net mensen, en mensen zijn natuurlijk ook dieren.
Nu kan de natuur uitstekend zonder mensen, maar wij mensen zouden doodgaan zonder de natuur. De lucht die we inademen, het water dat we drinken, ons voedsel, bouwmaterialen, brandstoffen en medicijnen… we hebben alles te danken aan de natuur. De natuur is te be- langrijk om louter als decor voor vertier en consumptie te dienen. De natuur verdient respect. Dat is geen nostalgisch terug-naar-de-natuur-gezemel, het is noodzaak. Als we tenminste de mensheid ook in de toekomst een prettig bestaan gunnen, moeten we onze leefwereld in stand houden: de natuur dus.
De wandelingen in dit boek gaan door terreinen met nog genoeg tafelpoten om de ecosystemen overeind te houden. Wie ziet hoeveel er in die natuur leeft en gebeurt, raakt vanzelf onder de indruk. Ontmoetingen met wilde dieren maken meestal indruk op mensen. Vraag mensen naar hun jeugdherinneringen, en ze komen vaak met zulke ontmoetingen en andere avonturen in de natuur op de proppen.
Ook op vakantie gaan mensen graag naar heuvels, bossen en andere natuurlijke landschappen. Nederlanders trekken in de zomer naar het buitenland voor zon, zee en rust, maar ook voor een oogstrelend landschap. Komen ze in een van de gebieden die ik in dit boek beschrijf, dan is de kans groot dat ze opmerken: ‘Wat mooi, het lijkt Frankrijk wel!’ Een fraai gelegen huis in het groen is niet voor niets duurder dan een vrijstaande villa op een bedrijventerrein.
Bloemen, vlinders, bijen en vogels, spelende vosjes, tjirpende krekels, dartelende konijnen – wie wordt er niet blij van? Laten we toch zuinig zijn op dat wat indruk maakt, ons vormt en ons blij maakt!
Tijdens mijn wandelingen voor dit boek heb ik geen verboden gebieden betreden, hoe verleidelijk dat soms ook was. De weinige plekken in de natuur die verboden terrein zijn, zijn dat niet voor niets: wellicht zou de vochtige bodem of de vegetatie daar kapotgaan als er mensen lopen, of misschien broeden er zeldzame vogels die niet tegen verstoring kunnen. Ik laat nooit ook maar een snipper afval achter en probeer geen insect, paddenstoel of zeldzame bloem te vertrappen en geen dieren te verstoren, ook niet om ze beter te kunnen fotograferen. Ik probeer mezelf onzichtbaar en onhoorbaar te maken, en al lukt dat nooit helemaal, het geeft mij toch een beetje het idee dat ik opga in mijn omgeving. En ik denk dat ik daardoor meer zie, hoor, ruik en voel.
Oplettendheid en alertheid kun je trainen. Mijn vader nam mij al van jongs af aan mee de natuur in, en het viel hem op dat ik opmerkzaam was. Eerst liet hij mij reeën zien, later wees ik hem op uilen. Mijn jaren als lid van de Algemeen Christelijke Jeugdbond voor Natuurstudie stimuleerden mijn opmerkzaamheid enorm. Daarna wandelde ik veel met vrienden en geliefden, die vonden dat ik veel zag en aanwees. Aanvankelijk was ik vooral eenoog in het land der blinden. Maar kennis groeit als je je over iets verwondert, als je je afvraagt waarom de dingen zijn zoals ze zijn en je dat probeert uit te zoeken. Ik ga dan ook graag op stap met echte natuurspecialisten die meer weten dan ik.
Wat de natuur betreft ben ik een generalist: ik weet van veel een beetje, maar van geen enkele soortgroep echt veel. Zeeschelpen boeiden mij als kind al, gevolgd door vogels, zodat ik daarvan meer weet dan van bijvoorbeeld mossen, varens, paddenstoelen, bladwespen en kikkers. Maar ik leer nog altijd bij, iedere dag.
Dat ik blijf leren komt mede door mijn dagelijkse column in Trouw over de natuur in de breedste zin van het woord. Daarvoor verdiep ik mij vaak in obscure details uit het leven van onbekende wezens: het seksleven van de schorpioenvlieg bijvoorbeeld blijkt buitengewoon boeiend te zijn, evenals de levenscyclus van het gentiaanblauwtje en de relatie tussen rood zwenkgras en de gele weidemier. Achter de onopvallendste beestjes zit meestal een fascinerend verhaal!
Een pedante schoolmeester heb ik nooit willen zijn. Toch vrees ik dat ik er soms wel een ben. Als ik bijvoorbeeld met andere ouders op het schoolplein stond te wachten op onze kinderen en ik hoorde ‘tjik’, dan ging als vanzelf mijn vinger de lucht in terwijl ik zei: ‘Specht!’ Als ik uit de trein ooievaars, zilverreigers of reeën zie, moet ik me inhouden om de andere reizigers, die bijna nooit iets in de gaten hebben, niet aan te stoten om de bezienswaardigheden aan te wijzen. Wandelen kan heel goed samen met anderen én heel goed alleen. Samen met anderen een tocht maken is gezellig, maar wie de natuur wil waarnemen, kan tijdens het wandelen beter niet al te veel praten. In je eentje is het gemakkelijker om alert te zijn, maar ook dan spreekt op- merkzaamheid allerminst vanzelf. In ons eentje neigen wij algauw tot wegdromen en mijmeren. Dat is ook fijn, maar mijmerend zie je een paddenstoel of bloem zomaar over het hoofd en hoor je die vogel niet echt.
Je kunt tijdens het lopen waarnemen, maar ook door vijf minuten roerloos te blijven staan of zitten. Dan blijkt de omgeving vaak verrassend levendig te zijn: er fladderen vogels, er ritselt een muis, er snort een kever, er valt een eikel. Misschien neemt er wel een vlinder op je knie plaats. Het mos is zacht, koel en vochtig; een takje of dennenappel scherp. Je ruikt de lente of herfst die uit de bodem wasemt, en een zweempje dierentuingeur prikkelt je neus – misschien van een bunzing, een vos of een bosspitsmuis.
Een leuke opdracht die je jezelf tijdens een wandeling kunt geven is om na afloop één opmerkelijke of verrassende waarneming per zintuig te noteren. Wat heb je gezien, gehoord, geroken en gevoeld?
Een voordeel van wandelen vind ik: je hoeft er geen atleet voor te zijn en je hebt er geen dure outfit voor nodig, geen ingewikkelde attributen, ook geen wandelstokken en al helemaal geen nordic-walkingstokken. Bijna iedereen kan wandelen, al is het maar een ommetje.
Goede schoenen zijn wel nodig. Zelf loop ik het liefst op hoge wandelschoenen, met een slijtvaste zool. Verder neem ik een rugzakje mee, met daarin:
- een regenjas
- een flesje water
- een zakmes
- een zonnebril
- brood en lekkere dingen
- een plattegrond
- een kompas
- een fototoestel
- mijn telefoon, met een ingenieus appje dat mijn stappen telt
- mijn verrekijker – misschien wel het belangrijkste. Die zit nooit in
mijn rugzakje: hij hangt altijd om mijn nek, klaar voor gebruik.
In de wandelverslagen in dit boek beschrijf ik waar ik loop, wat ik zie en waarom ik dat daar zie. Ik geef geen exacte routebeschrijvingen die de lezer zou kunnen volgen – ik lap voorgeschreven routes graag aan mijn wandelschoen en dwaal vaak van mijn geplande routes af, en dat genoegen wil ik niemand onthouden. De genoemde routes en gebieden zijn toegankelijk, al kan dat in het broedseizoen anders zijn en is het altijd raadzaam om op internet de stand van zaken te controleren.
Ik vertel wat ik tijdens het wandelen waarneem. Dat zijn momentopnamen: op een andere dag laten andere planten en dieren zich zien. Mijn in dit boek genoemde waarnemingen bieden dus geen garantie voor wat de lezer zal zien. Wel maken ze hopelijk warm voor die zo gevarieerde en verrassende natuur. Meer nog dan een handboek voor natuurwandelen, is dit een handboek voor zin krijgen in natuurwandelen.
Het plezier dat ik beleef aan mijn waarnemingen en ontdekkingen kan ik iedereen van harte aanbevelen. De natuur zit echt stampvol ver- bazingwekkende verhalen. In dit boek vertel ik er daarvan flink wat, in de hoop de lezer aan te steken met mijn verwondering over die gruwelijke, prachtige, ontroerende natuur!
Koos Dijksterhuis
Groningen en Haarlem, januari 2018
1 STRAND EN DUIN
Moderne winters halen het niet bij ouderwetse, maar soms wijkt de regenachtige zuidwester voor een oostenwind met sneeuw, zoals vandaag. Hoewel een sneeuwstorm niet het meest aanlokkelijke wandelweer is, hul ik me in mijn hoge wandelschoenen en winterjas. Buitenlucht, daglicht en beweging zijn drie dingen die ik bijna evenzeer nodig heb als eten, drinken en slapen.
Eind januari is het. De lente kondigde zich vorige week al aan met een hartverwarmend zonnetje en met opzwellende knoppen, maar nu is het weer even volop winter. Het is mijn bedoeling een ronde te maken door de duinen, en wel een van de duingebieden die het minst worden geplaagd door parkeerterreinen, paviljoens en huisjesparken: de brede duinstrook bij Bergen en Schoorl. Vanuit Bergen zal ik in een wijde boog van 9 kilometer naar zee lopen, waarna een zuidwaartse tippel van 3 kilometer over het strand mij in Bergen aan Zee zal brengen. Het strand is altijd interessant, maar in de winter misschien wel het aantrekkelijkst, omdat er dan weinig wandelaars zijn en des te meer vogels. In de winter zijn strand en zee voor mij vooral mooi vanwege hun desolaatheid, met die horizon die verdwijnt onder duistere wolken. Uit Bergen aan Zee zal ik over een vrij rechte route van 7 kilometer terugkeren naar mijn beginpunt.
Bewegen maakt en houdt me warm. Het vriest en dat is te merken: zelfs in de luwte van de dennen en de duinen kruipt de kou om mijn benen en langs mijn buik. Ik had mijn thermo-ondergoed aan moeten trekken – was dat ook eens van pas gekomen! Het begint te sneeuwen, en aan de diagonale dwarrelroute van de vlokken zie ik dat het stevig waait. Het is oostenwind: ik heb de wind in de rug. Dat belooft wat voor de terugweg.
De duinstrook hier is kilometers breed en ligt er al eeuwen. In het oostelijke deel ervan, landinwaarts dus, is ooit bos aangeplant. Daar loop ik eerst doorheen. Het duinbos ruikt naar sneeuw en naar dennennaalden; geen vleugje zoute zeelucht. De zee klotst 7 kilometer verderop, en zeelucht kan geen 7 kilometer tegen de wind optornen.
De dennen in dit bos zijn Corsicaanse dennen. Rond 1900 zijn ze ge- plant om de duinen minder te laten stuiven. Nu worden ze hier en daar weer gekapt, om de duinen juist meer te laten stuiven. Natuurbeheerders vinden het mooi als duinen net als vroeger weer kunnen verwaaien en van vorm veranderen. Zo zijn ze ooit ook ontstaan. De zee zette zand af op het strand, de westenwind blies dat zand landinwaarts. Achter elke schelp, achter ieder plantje of takje kon het prille begin van een duin ontstaan. Die miniduintjes spoelden of waaiden weer weg, maar sommige ontkwamen aan de vloed en groeiden, zeker als er zeeraket en vervolgens een polletje helmgras op groeide. Helmgras houdt het zand vast en in de luwte van een pol blijft nog meer zand liggen. Naarmate het duin hoger wordt, groeit het gras mee.
Langs het pad steken pollen kraaihei en struikhei door de sneeuw. Op noordwaarts gerichte hellingen staan eikvarens. Dat zijn kleine varens met gevederde bladeren waarop aan de onderkant zwarte bolletjes kleven, alsof ze de bolletjestrui dragen. Die bolletjes zijn hun sporen. Eerder in het jaar waren de sporen nog niet rijp en waren de bolletjes oranje.
Onder aan een hoogbejaarde Corsicaanse den met een door korstmossen turkoois gekleurde stam groeit een gele, ronde zwam. Het is een bovist, een soort stuifzwam, een zak gevuld met sporen. Als die rijp zijn, knapt de zak open en verstuiven de ragfijne sporen. Maar zolang de zak nog strak staat, lijkt de zwam een soort knol. Het is een aardappelbovist, een gele aardappelbovist om nog preciezer te zijn. Aardappelbovisten zijn vooral te zien in de herfst, maar ze kunnen de hele winter present zijn, zeker op een beschutte duinhelling in het bos.
Er zijn zwammen die alleen op naaldhout of op dode dennennaalden groeien, en daar zitten zeer zeldzame tussen. Ook in de Schoorlsen Duinen komen die voor. De schrale duingrond is goed voor paddenstoelen. En voor orchideeën. Hier in de buurt groeien zeldzame dennenorchissen, weet ik. Maar nu, in de winter, bloeien die niet.
Boven me klinken hoge, zachte piepjes. Ik blijf staan en tuur. Ja hoor, daar hippen en schieten bolletjes van tak naar tak. Goudhaantjes zijn het, de kleinste vogels van Europa. Ze zijn groenig, maar hebben een felgele streep over hun kruin. Het zijn spinnen- en insecteneters en in dat kleine lijf kunnen ze weinig vetreserves opslaan en dus moeten ze dagelijks te eten vinden, anders gaan ze dood. Als het vriest, kunnen ze in één nacht wel een gram aan lichaamsgewicht verliezen. Dat is een flink deel van hun gewicht, want goudhaantjes wegen maar 4 tot 8 gram. Ze zijn dan ook non-stop in de weer met jagen, en al dat beweeg kost weer energie, terwijl spinnen en insecten voor een deel uit een onverteerbaar chitinepantser bestaan. Om voldoende binnen te krijgen, kunnen goudhaantjes in één dag meer dan hun eigen gewicht aan prooidiertjes op. Dat lukt niet altijd, en de vogeltjes worden zelden ouder dan een jaar.
De goudhaantjes boven mij zijn in deze kou druk doende. Ze zakken af door de takken en ik krijg ze bijna niet in de kijker, zo beweeglijk zijn ze. Ze hebben zelfs geen tijd om mij uit de weg te gaan en fladderen vlak langs me heen. Hoewel goudhaantjes meestal hoog in de kruinen blijven, heb ik vaak oog in oog met ze gestaan – en één keer ging er zelfs eentje op mijn hoofd zitten. Ik stond roerloos en het vogeltje moet mij hebben verward met een paal of boomstronk. Ook nu blijf ik roerloos staan, en hoewel ze niet op me gaan zitten, fladderen ze zo dicht langs me heen dat ik ze niet scherp in de verrekijker zou kunnen krijgen. Wanneer de kou zo penetrant wordt dat ik mezelf warm wil wrijven, maken de goudhaantjes zich uit de vleugels.
Op het witte pad ligt een joekel van een Corsicaanse dennenappel, met een witte kuif van sneeuw. Ik geef hem een schop en hij stuitert voor me uit. Als ze jong zijn, groeien Corsicaanse dennenappels in een kringetje van kleine, rossige kegels rond een oranje stervormig hart, dit alles omkranst door groene dennennaalden. Prachtig!
BESTEL HANDBOEK VOOR NATUURWANDELINGEN
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
- Strand en duin
- Bos
- Hei
- Beekdalen
- Weiland 87
- Plassen
- Stad
- Heuvelland
- Moeras
- Akkerland
- Rivier
- Kwelder
Register