In plaats van het jaarlijkse najaarssymposion op het conferentiecentrum Renova
FLAPTEKST
Het grootste deel van haar leven is Willemijn Dicke (1970) militant atheïst. Als wetenschapper is ze, net als haar collega’s en vrienden, een scepticus pur sang. Ze heeft een succesvolle carrière, een gezin en een grote vriendenkring. Maar dan besluit ze dat ze genoeg heeft van het leven op de automatische piloot.
Tot verbazing en verontwaardiging van de mensen om haar heen begint ze een spirituele zoektocht. Nu ze zich openstelt voor mystieke gewaarwordingen, volgen ervaringen elkaar op die even intens als intiem zijn. Tijdens haar zoektocht komt een hele rits aan goeroes voorbij, van zenboeddhisten, sjamanen, handopleggers en swami’s tot een Dominicaanse priester.
Haar ontmoetingen en herontdekking van zingeving hebben ook hun keerzijde: in een opwelling zegt ze haar baan op en ze raakt vriendschappen kwijt. Maar de grootste verandering is dat ze niets meer zeker weet, of het moet zijn dat ze onmiskenbaar religieus is geworden.
GOEROEMOE (EEN GEDEELTE UIT HET LAATSTE HOOFDSTUK)
De afgelopen jaren heb ik geen grootse visioenen of ervaringen gehad. Wel kent mijn leven momenten van ontroering. Mijn zoektocht is minder extreem en spectaculair. Ik mis de extase, de opwinding. Het buiten zinnen zijn. Wat ik ervoor in de plaats heb gekregen heb is een warme, verwelkomende, gulle aardse grondtoon in mijn leven. Meestal ben ik daar blij mee, al blijf ik met enige regelmaat verlangen naar de gelukzalige geestvervoering.
Je bent een spoorzoeker of je bent het niet. Mijn zoektocht naar meer, dieper en voller gaat nog steeds door. Ik wil het mysterie verder ontrafelen. In vergelijking met tien jaar geleden verloopt de queeste rustig. Ik heb nu niet meer de verwachting dat mijn leven een andere beslissende wending zal nemen na deze workshop, leergang, zweethut, retraite of na dit gebed of ritueel. Ik studeer onverminderd door en ben soms geraakt door wat ik lees. De ontroering betreft vaak herkenning of ook wel schoonheid, meer dan dat ik totaal omver wordt geblazen door een inkijk in een andere werkelijkheid.
Ik heb me, ondanks mijn inmiddels stabiele religiositeit, niet aangesloten bij een kerk of religieuze beweging. Het is niet dat ik een anarchist ben en om die reden tegen instituties zou zijn. Voor mijn religieuze beleving kan ik geen geschikt huis vinden.
Ik vermoed dat dit mede komt doordat mijn kennismaking met religie langs de weg van mystiek, van binnenuit is gegaan. Mijn kennis van en ervaring met die andere werkelijkheid is uniek en persoonlijk verlopen (‘maar niet per se onwaar’!) en ik kan me vinden in sommige onderdelen en standpunten van een kerk, terwijl andere rituelen of praktijken me tegen de borst stuiten.
Ik verloochen of verzwijg mijn religiositeit niet langer. Dat levert regelmatig gesprekken op met atheïsten, die alle even saai, vijandig en voorspelbaar verlopen. Werkelijk elke discussie kan ik van te voren uittekenen. Ik heb nog nooit een gesprek met een atheïst gevoerd waarin ik dacht: o ja, dit heb ik nog nooit bedacht, of dit is verhelderend. Ik bewonderen religieuzen die nog steeds, voor de zoveelste keer, dezelfde dialoog aangaan met atheïsten die de welbekende riedel afsteken. Voor de meeste atheïsten is namelijk niets heilig, of het moet de vrijheid van meningsuiting zijn.
Ik weet: de reactie van de atheïsten in mijn omgeving is een spiegel voor mijn eigen gedrag, nog geen tien jaar geleden, en mijn ergernissen zeggen het meest over mezelf. Hun arrogantie vind ik stuitend. Zij zijn verlicht en wij, religieuzen, zijn dommeriken, zij zijn niet in staat om te zien wat er mis is met onze levensbeschouwing. Op geen enkele manier komt het in hen op dat zíj misschien wel een ervaring missen, een gevoel voor zaken die je niet met het blote oog ziet, of een openheid naar een andere vorm van kennis, die hen zou kunnen bereiken. Nee, met hun beperkte want wetenschappelijke, rationele manier kan die andere kennis of werkelijkheid niet bestaan dus is het onzin.
De vanzelfsprekendheid waarmee atheïsten mij als religieuze allerlei meningen en gewoontes toeschijven komt op een tweede goede plaats in mijn ergernis Er zijn voor hen twee categorieën: atheïsten en gelovigen. Dat er vele soorten en maten van religies zijn en daarbinnen orthodoxe en mystieke stomingen, wel en niet kerkgebonden gelovigen, wordt niet op waarde geschat, en dat is wat zij in hun hoofd hebben.
Voor atheïsten staat geloven gelijk aan georganiseerde religie staat gelijk aan de paus staat gelijk aan onderdrukking van homoseksuelen en kindermisbruik staat gelijk aan allerlei andere vormen van achterlijkheid. Religie staat verder gelijk aan geloof in de Bijbel dus ook geloof in de hel en de hemel – vanzelfsprekend staat dat voor hen gelijk aan aan onzin en nog meer fabels.
De continue onderschatting van gelovigen irriteert me ook, met hun atheïstische zogenaamd spitsvondige opmerkingen, alsof zij een redeneerfout in de theorie hebben ontdekt. Zoals Jelte tegen me zei: hoe kan het dat in christelijke samenlevingen altijd Maria een grot in komt lopen, en dat hindoes vissen of olifanten met een stralenglans zien? Waarom zou Maria alleen aan christenen verschijnen en niet aan boeddhisten of moslims? Nou? Daar hebben jullie geen antwoord op, hè?’
Jelte en andere atheïsten negeren het feit dat Meister Eckehart dit soort fenomenen al heeft bestudeerd en verklaard en dat er heus ook binnen religies aandacht is voor de menselijke constructie in geloofszaken. Een alternatief perspectief zou kunnen zijn dat wij mensen proberen een menselijk gelaat op God te plakken, of de uiterlijke kenmerken van een ander wezen of ding waarmee we bekend zijn. We kunnen niet anders. Dat is onze poging om God te naderen. Dat de ene cultuur Maria ziet, en in een andere tijd of cultuur sprake is van een andere verschijning, is dus het zoveelste bewijs dat God niet bestaat. Het is een bewijs dat wij mensen werken met de beeldtaal van onze tijd en plaats om te proberen God te kennen.
Waar ik me ook aan stoor is het fanatisme van de atheïsten. Alle religieuzen die ik ken hebben nog geen fractie van de zendingsdrang van atheïsten. Ik heb geen enkele behoefte iemand te overtuigen van mijn visie. Ik gun iedereen een religieus besef, maar ik weet dat er geen rationele weg bestaat naar die nadere werkelijkheid. Anders dan wetenschappelijke inzichten verloopt de route naar geloof niet stapje voor stapje, netjes geordend van premisse naar argument naar bewijs. De weg naar het geloof is grillig. Soms komt het geloof je leven binnen via een mystieke ervaring, zoals bij mij, of via een aangeboren oervertrouwen, en bij anderen groeit het godsbesef zonder directe aanleiding.
Ton Lathouwers heeft het overt een geloofssprong. Ik doe geen poging om atheïsten over te halen, maar andersom proberen zij mij er altijd weer van de overtuigen dat er rationele, wetenschappelijke verklaringen zijn voor bijvoorbeeld mystieke ervaringen. Ze blijken nauwelijks te beseffen hoe weinig verrassend of origineel hun tegenwerpingen zijn.
Een vast onderdeel in gesprekken met atheïsten is dat er wordt gewezen naar een te vroeg gestorven kindje, een verschrikkelijk ziekbed van een familielid en uiteindelijk ook de Holocaust. ‘Waar was die God van jou toen? Als die God zo machrig is, waarom heeft hij dan niets gedaan?’
Dat ik deze situaties en voorbeelden ook hartverscheurend en onbegrijpelijk vind, en dat ik dit godsbeeld niet onderschrijf, van een God die vanuit Zijn hoofdkwartier straffen uitdeelt en gunsten verleent, is een heilloze discussie, heb ik na tig keer ervaren. Ik heb wel eens geprobeerd Jelte uit te leggen dat ik liever niet spreek over God, maar over Bron van Zijn (uit het Onze Vader vertaald uit het Aramees), en dat liefde, licht, genade en compassie weliswaar niet God voor mij definiëren, maar wel een omschrijving geven van wat belangrijk is voor mij.
‘Ja, zo kan ik het ook. Gewoon alles wat positief is God noemen. Waarin verschilt God dan van liefde? Anders kunnen we al die woorden als compassie en licht en liefde uit ons woordenboek halen en het voortaan over God hebben.’
‘God is dat allemaal, en tegelijkertijd overstijgt God al die begrippen.’
‘Dat doen gelovigen altijd. Als ze het niet meer kunnen winnen, aan ze taalspelletjes spelen.’
We doen allebei ons best, maar weer hapert de discussie die maar geen dialoog wil worden.
Het moeilijkste aan militante atheïsten vind ik dat ze alles zeker weten. Deze stelligheid hebben ze overigens gemeen met orthodoxe gelovigen. Beide groepen twijfelen nooit of hun versie van het verhaal de juiste is, beide hebben een dichtgetimmerde wereldvisie en laten de deur nooit op een kier staan om te kijken of er misschien uitstel van oordeel wenselijk of mogelijk is.
Mijn weg van de afgelopen tien jaar gaat niet zozeer over de wens om het mysterie te ontrafelen als over het afleggen van de zekerheid en het toelaten van de twijfel. Tot voor kort voelde de introductie van de twijfel in mijn leven als verlies. Mijn mening over dit is groen, hier moet je rechtsaf, dit is altijd verkeerd, dit is altijd beter, in zo’n situatie moet je geel handelen, en dit is altijd waar en dat is overal onwaar. Al die meningen en stellingen telden op tot mijn identiteit. Het loslaten van die zekerheidjes verpulverde mijn identiteit en dat deed pijn. Wat het vaarwel zeggen tegen die zekerheden echter opleverde was heel veel extra ademruimte.
INHOUD
Hineni (proloog)
Militante atheïsten
De zenboeddhist
De poldersjamaan
De engel
De priester
Swami
Nogmaals de priester
De goeroe
Goeroemoe
Referenties
REVIEWS
‘Zelden zal een zoektocht naar zingeving zo veel
hilarische momenten van vertwijfeling hebben opgeleverd
als in dit angstaanjagend eerlijke boek van Willemijn Dicke.’
Ilja Leonard Pfeijffer
‘Mensen zijn zichzelf een grote vraag en onrustig is hun hart
zolang zij hier op aarde leven, zei kerkvader Augustinus al rond 400.
Wie wil weten wat hij daarmee werkelijk bedoelde
doet er goed aan dit boek van Willemijn Dicke te lezen.’
Paul van Geest, hoogleraar kerkgeschiedenis in Tilburg
Bron: ‘De sjamaan en ik – een nuchter, geestig verslag van een zoektocht naar zingeving’ door Willemijn Dicke