Het tijdelijke en het eeuwige – strofe 16 van de Tao Teh King en een berijming door C. van Dijk

BESTEL TAO EN TEH

LEES MEER EN DOWNLOAD HET GRATIS GEDEELTE VAN TAO EN TEH

BEZINNINGSBIJEENKOMST IN 10 PLAATSEN: DE TIJDLOZE WIJSHEID VAN LAO TSE

Hieronder volgt strofe 16 van de Daodejing van Lao Zi in de vertaling van E.J. Welz en parafrasen op door C. van Dijk.

Ledig uw hart en bewaar de rust!
Alles komt uit en gaat weder in tot leegte en rust.
Na wat bedrijvigheid, die ge het leven waant, keert alles terug totzijn oorsprong.
Deze oorsprong is de leegte en de rust.
Leegte en rust zijn het ware leven.
Dit is oneindig.
Wie het oneindige kent, is verlicht.
Miskenning van het oneindige voert van verwarring tot ellende.
Wie het oneindige kent, is sereen.
In de sereniteit ligt de ware adeldom.
Deze adeldom is de eerste vereiste voor het koningschap, dat tot de keizerlijke waardigheid leidt.
Zulk een keizer heeft Tao en hij leeft lang en is onkwetsbaar tot aan het einde zijner dagen.

Het tijdelijke en het eeuwige – Zestiende Spreuk

131

Het leven is als het licht alom.
De mensch is lamp, die het openbaart
En tijdelijk ‘t Licht in zich bewaart.
De mensch denkt zelf ‘t licht te zijn – hoe dom.

132

De lampen wiss’len, niet het licht.
Hier heeft de mensch het oog voor goed geloken,
Dáár wordt alweer een nieuwe lamp ontstoken.
Zóó is het leven ingericht.

133

Kringloop: – sterven – baren,
Zomer – volle bloei.
Herfstwind – doode blaâren,
Lente – nieuwe groei.

134

De zomer komt – de winter gaat.
Hun vergankelijkheid is noodwendig.
Veranderlijk is elk kwadraat,
Doch de cirkel blijft eeuwig bestendig.

135

In de Schepping is alles evenredig.
Er is geen pauze, geen hiaat.
Ieder ‘nu’ omvat tweeledig,
‘t Moment dat komt, ‘t moment dat gaat.

136

Ware kennis van des levens wezen,
Is verdiepen van den Geest.
Ieder die op school heeft leeren lezen,
Weet niet altijd, wàt hij leest.

137

Ieder wezen is een openbaring.
Wat wij zien, dat is het stoff’lijk kleed.
Het omhulsel sluiert de verklaring
Dùs verklaart de wetenschap – concreet.

138

Terug dus naar de alleroudste bron.
Wie daar geland is, voelt zich als het kind
Dat weer in sprookjes zijn verstrooiing vindt
En weer gelooft in ‘t koninkrijk der zon.

139

Het kind leeft buiten grens der tijden.
Van der gewoonte last bevrijd,
Kan ‘t hooger ‘Ik’, de vleugels spreiden,
Verheft zich in d’oneindigheid.

140

Wie zoo vertoeft in hooger sferen,
Brengt hoog’re ondervinding mee,
Als bouwstof om den mensch te leeren,
Van daad te groeien – tot idee.

141

Van ‘Meester’ zijn wordt men verheven.
Hoog tronend boven d’ aardsche sfeer.
Het vormkleed zinkt ter bodem neer
En dunner draad wordt niet geweven.

142

‘Het’ – zóó verheven boven het geopenbaarde
En niet gehinderd door een stof die bindt,
Wordt weder opgelost in ‘t eeuwig onverklaarde
Waar ‘t laatst gevolg, de eerste oorzaak vindt,

143

Aldus is afstand overwonnen.
‘t Meest verre is het dichtst nabij.
De tijd is niet – en nooit begonnen
Er is geen ‘straks’ – en geen ‘voorbij’.

Bron: Tao, Universeel bewustzijn – Teh, Universeele bewustwording van E.J. Welz en C. van Dijk

BESTEL TAO EN TEH

BEZINNINGSBIJEENKOMST DE TIJDLOZE WIJSHEID VAN LAO TSE