Akke Keijzer was een veelzijdig mens. Zij heeft altijd ‘ja’ gezegd op de uitdagingen die het leven haar bood – en omgekeerd heeft geen enkel ‘venster’, raamwerk of frame haar vast kunnen houden. De weerklank van die rijke variatie treft de lezer aan in haar gedichten. Een werveling van indrukken en associaties, allen even meesterlijk verwoord. En dan, van tijd tot tijd, geraakt te mogen worden in die stille plek in het binnenste, waar er meer spreekt dan drukte van een kleurrijk bestaan… en er zich andere, late vensters openen…. Hieronder volgen het voorwoord en vijf geselecteerde gedichten uit de bundel.
Voorwoord
De gedichtenbundel ‘Late vensters’ is de weergave van een bezield leven. Een leven, dat zich niet laat vangen in verbintenissen en gehechtheden. Zodra de band met iets of iemand te sterk wordt, stuurt Akke Keijzer, geb. 1922, schrijfster van de bundel, haar leven in een andere richting. Haar leven: zij is musicus, zwemmer, leraar, filosoof, redacteur …
Een leven vol van afwisselende activiteit, maar zonder banden. Steeds drukt haar geest zich in alle vrijheid opnieuw uit, over hetgeen zij beleeft, wat haar bezielt en… haar verder drijft.
En zo zit zij, enige maanden geleden, op een terras in Heemstede. Negentig jaar oud, ad rem en geestig, sprankelend als een late avondster. En ondergetekende, mede-uitgever van de Morgenster, wordt getroffen door die straal.
U zegt toeval… maar het blijkt al snel dat wij als magneten naar elkaar toe worden getrokken. Ik vertelde over mijn werk bij een uitgeverij, bij de Morgenster, zij vertelt dat haar ziel en zaligheid ademt in de poëzie, die ze al heel haar lange leven schrijft. Uit die ontmoeting is in luttele tijd deze bundel, als ‘verzameld werk’, tot stand gekomen.
Late vensters is de titel, vol opmerkelijke inzichten en uitzichten, observaties over de mens en zijn innerlijk en een rijkdom aan beelden die uitzien over een landschap dat, als het leven zelf, nooit ophoudt te verrassen.
De Morgenster
Doride Zelle, 2014
Aan de tederheid
Wanneer mijn hoofd zich vlijen wil in Uwe handen
dan is ’t omdat mijn hart U, Tederheid, bemint
omdat ik ben het moe-geschreide, moe-gedwaalde kind
dat zich te warmen zocht in kille natte landen.
Wanneer mijn hand U, Tederheid, te strelen vindt
dan is dit niet een vlam waarin wij saam verbranden
dan is dit niet het broze naakt van menselijke banden
maar het liefelijke wonder van vlinder, bloem en wind.
Wanneer mijn mond soms stil Uw ogen tracht te kussen
wees dan gerust en neem mij troostend aan Uw hart
opdat Gij, Tederheid, mijn willend bloed zult sussen.
Waak naast mij tot ik slapen ga en wieg mijn smart
Kom met Uw zachte mond mijn wild verlangen binnen
en zeg het wijnrood van mijn ziel U, Tederheid, te minnen.
Rondo
Ik zal je mijn handen geven
en toch alleen zijn
alleen zijn
in heel dit leven.
Ik zal in je ogen lezen
en ze altijd zien
blijven zien
diep in mijn wezen.
Je stem zal ik vragend horen
als een zoete pijn
warme pijn
uit leed geboren.
Mijn mond kust de avondbloemen
zonder jou te zien
zonder zien
of je naam te noemen.
Maar ik zie je beeldlaat lichten
in een waterkring
een wijde kring
van vergezichten.
Als een vogel zingt die nachten
zal ik buiten gaan
wegen gaan
en wachten… wachten…
Tot je eenmaal langs komt vluchten
als een nachtvorstin
een godin
uit verre luchten.
Ik zie fijne hertesporen
waar mijn voeten staan
eenzaam staan
misleid en verloren.
Rondom slaapverdronken bloemen
zonder mij te zien
zonder zien
of mijn naam te noemen.
Steeds zacht doet jouw stem zich horen
als een zoete pijn
warme pijn
uit leed geboren.
Ik wil in je ogen lezen
en ze altijd zien
blijven zien
diep in mijn wezen.
Meer heb ik je niet te geven
ik zal alleen zijn
alleen zijn
in heel dit leven.
– en haar ogen waren als schaduwen
van zacht openwaaiende rietplanten
waar een hymne schemert van zand en licht –
Hoe zal ik weten?
Hoe zal ik weten waar mijn leven is gebleven?
De dagen immers waren lichter mij dan glas….
Waar moet ik heen? Heb ik dan niemand iets gegeven?
Maar ach, ik voel het nóg, hoe diep verlies het was.
Hoe zal ik weten waar mijn handen zullen rusten?
De nachten immers waren donkerder dan ooit.
Waar ben je dan die mij voor het laatste kuste?
Ach neen, je bent er niet. Je bent er nooit meer, nooit.<
Hoe zal ik weten waar mijn ogen zullen sluiten
en waar mijn mond jouw naam nog eenmaal noemt?
Ben je niet hier? Ik meen, je ging vlak langs mijn ruiten.
Schoon is je wit gezicht dat uit de regen doemt.
Ik zie het na…. Hoe zou ik alles moeten weten?
Ben je niet hier? Het is zo moeilijk te vergeten.
De lange nachten
De lange nachten heb ik niet meer lief
Het liefste ging één lange nacht verloren
De regen heeft mijn schreien kunnen horen
Toen ik die woorden neerschreef in een brief.
Nadien leef ik mijn dagen als een dief
Nog trachtend tot de mensen te behoren
Ik steel hun maskers, pas ze van tevoren
Verwerp hen weer en heb het eigen lief.
En in een schelp het kwetsbaar lijf geborgen
lig ik verworpen tussen eb en vloed
en voel de branding om mij tot de morgen.
Straks zak ik weg in zand en kiezelstenen
alleen de golven zullen om mij wenen
als ik stukbreek onder een te zware voet.
Melodie
De Melodie, zij wil gezongen zijn
Zij volgt de lijn van jouw bewegen
in het landschap van je heupen
als een merel in de schemer
als een nachtwind door het koren
als de lokroep van een hert.
De Melodie, zij wil begrepen zijn
Zij vormt haar klanken om tot tekens
in de tempel van je ogen
als een houwer in de rotsen
als een Iris in de nevel
als een zoeklicht over zee.
De Melodie, zij wil vereeuwigd zijn
Zij drong jouw open venster binnen
tussen bloed en ziel gelegen
als een jubelende engel
als een stamelende monnik
als een getroffen Griekse held.
Nog deze nacht
De trossen los! Nog deze nacht, Kaptein
Ik wil mijn schip in volle zee zien varen
In volle zee wil ik mijn schip zien varen
Nog deze nacht, Kaptein.
Roep de matrozen die nog slapend zijn
Drijf hen met gouden lichten in de masten
Uw commando: ‘Matrozen in de masten!’
Nog deze nacht, Kaptein.
Betrek Uw wacht zodra wij varend zijn
En meet Uw koers uit de verlaten sterren
Sla acht op de verlatenheid der sterren
In deze nacht, Kaptein.
Schrijf in Uw boek de richting van de wind
Beproef de kracht der waterdichte deuren
Denk aan de feilbaarheid van deze deuren
Nog deze nacht, mijn Vrind.
Hef nu Uw glas, wij zijn in volle zee
Nu beukt mijn stampend schip in op de golven
Mijn trots en ruige schip beukt op de golven
Wij zijn in volle zee.
Commando: ‘Volle kracht vooruit!’, Kaptein
Laat mij de onrust van dit hart bevaren
Mijn hart, de zee, o liefste, laat mij varen…..varen
Vooruit! Vooruit! Nog deze nacht, Kaptein.