Het leven en de fabels van Esopus (of Aesopus) door Hans Reins en Willem van Bentum

BESTEL HET LEVEN EN DE FABELS VAN ESOPUS

De zogenaamde ‘esopische fabels’ (De gans met de gouden eieren, De leeuw en de muis, De krekel en de mier …) zijn vernoemd naar de legendarische fabelverteller Esopus (of Aesopus), die omstreeks de zesde eeuw voor Christus in Griekenland leefde. Door de eeuwen heen is een groot aantal vermakelijke en leerzame verhalen over dieren aan hem toegeschreven. Tot op de dag van vandaag weten deze een breed publiek te boeien. Dit boek is een volledige uitgave van ‘Dye hystorien ende fabulen van Esopus’ – gedrukt in 1485 door Gheraert Leeu – aangevuld met ‘schandalige’ anekdotes die de drukker liever wegliet. Naast de middeleeuwse tekst staat een moderne hertaling en het geheel is geïllustreerd met 186 originele houtsneden. Voor lezers die meer willen weten over Esopus en de overlevering van de fabels biedt de inleiding een schat aan informatie. Hieronder volgen het voorwoord, een deel van de inleiding en de inhoudsopgave.

VOORWOORD

Van incunabel naar moderne editie

Op 12 oktober 1485 verscheen ‘Dye hystorien ende fabulen van Esopus’ in ‘die vermaerde coopstadt t’Antwerpen’, zoals de drukker Gheraert Leeu op de laatste pagina laat weten. Het boek is geïllustreerd met 186 houtsneden. In een korte inleiding vermeldt Leeu zijn bronnen en stelt hij de hoofdpersoon van zijn boek voor: Esopus, een scherpzinnig man, die fabels maakte ter lering en verstrooiing. Dan volgt de levensbeschrijving van deze Esopus, met aansluitend 164 fabels en anekdotes, verdeeld over acht ‘boeken’.

‘Dye hystorien ende fabulen van Esopus’ is een vertaling van de Franse Esope van Julien Macho (1480), een werk dat op zijn beurt uit de Latijns-Duitse Esopus van Heinrich Steinhöwel (1476/1477) is vertaald. Van de druk van Leeu is slechts één compleet exemplaar overgeleverd, dat in het Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag berust. Een tweede, incompleet exemplaar wordt bewaard in de Universitäts- und Landesbibliothek in Darmstadt.

Van deze incunabel (vroege druk) was geen moderne editie voorhanden. Om in die leemte te voorzien besloot ik na overleg met Paul Wackers, die mij wees op dit gemis, een volledige editie samen te stellen. Aanvankelijk was het plan om een diplomatische transcriptie in boekvorm uit te geven, maar daarvan heb ik afgezien, omdat zo’n tekst niet erg toegankelijk is voor een breed publiek. De diplomatische transcriptie is echter wél gemaakt, mede als werkdocument voor dit boek, en compleet met alle afbeeldingen aan de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren aangeboden ter publicatie. Die transcriptie is nu voor kenners van het Middelnederlands online te raadplegen.

De voorliggende editie, vervaardigd in samenwerking met Willem van Bentum, bevat een kritische leestekst van Leeu’s boek, dat wil zeggen: de Middelnederlandse tekst is makkelijker leesbaar gemaakt voor de hedendaagse lezer. Daarnaast staat een moderne hertaling van de tekst: het levensverhaal van Esopus en alle fabels en anekdotes die in de druk van Leeu zijn opgenomen. Verder zijn in een bijlage negen scabreuze anekdotes en een ‘Entschuldigung’ (verontschuldiging) toegevoegd, die Steinhöwel in zijn druk van 1476/1477 opnam, maar die niet voorkomen in de druk van Leeu van 1485.

De inleiding op de editie biedt achtergrondinformatie over Esopus, de literaire genres fabel en anekdote, de vroege drukken van de Latijns-Duitse Esopus en de Franse Esope, die ten grondslag lag aan de Middelnederlandse vertaling, en de compositie en verspreiding van de tekst. Daarnaast is er aandacht voor de drukker Gheraert Leeu en zijn Esopus, de houtsneden en de op zichzelf staande fabelcollectie Esopet. Tot slot wordt er een schematisch overzicht gegeven van de ontstaansgeschiedenis van ‘onze’ Esopus.

Als handreiking aan de lezer is verder opgenomen: een korte beschrijving van de incunabel, een verantwoording van de kritische tekst en hertaling, een uitgebreide inhoud van de editie, diverse registers, een bibliografie en een lijst van emendaties.

Rest mij om iedereen die deze editie ter hand neemt, toe te wensen dat de fabels ‘dijn verstant verlichten ende scarpen sullen ende sullen u gheven een sake van blijscappen’.

Hans Rijns, Leiden, mei 2016

INLEIDING

Esopus, de fabelverteller

De raaf, de vos en de kaas; de krekel en de mier; de vos en de zure druiven. Deze bekende fabels zijn zogenaamde ‘esopische fabels’, vernoemd naar de legendarische fabelverteller Esopus, die geleefd zou hebben in de eerste helft van de zesde eeuw v.Chr. Over zijn leven is weinig bekend; wat wij weten komt van spaarzame vermeldingen in klassieke teksten.

Zijn naam komt voor het eerst voor bij Herodotus van Halicarnassus (ca. 485-425 v.Chr.), een Griekse historicus die in het Westen wordt beschouwd als de grondlegger van de Griekse geschiedschrijving. Herodotus is bekend door zijn werk De Historiën. Daarin wordt Esopus terloops genoemd in de episode over de befaamde hetaere Rhodopis, die met de Samiër Xanthes naar Egypte kwam en daar een vermogen verdiende. Zij was de slavin geweest van een zekere Iadmon van Samos, die blijkbaar ook Esopus als slaaf had in die tijd.

Herodotus heeft een tijd in ballingschap op Samos gewoond. Dat zou verklaren dat hij bekend was met dit verhaal. Toen de inwoners van Delphi middels een orakel lieten vragen wie het zoengeld voor de gewelddadige dood van Esopus wilde opeisen, meldde Iadmon zich, de kleinzoon van de oude eigenaar van Esopus. Herodotus vermeldt niet de omstandigheden van Esopus’ dood. Blijkbaar ging hij ervan uit dat het verhaal algemeen bekend was bij het publiek. Pas in teksten van een half millennium later – zoals een werk van Plutarchus (ca. 46-120) en de Vita Aesopi, de levensbeschrijving van Esopus – wordt het hele verhaal verteld. Daarin staat vermeld hoe de bewoners van Delphi hem vals beschuldigden van heiligschennis en hem terechtstelden.

Ook de toneelschrijver Aristophanes (ca. 452-388 v.Chr.) zinspeelt op deze affaire. In zijn komedie ‘De wespen’ (422 v.Chr.) vermeldt hij dat Esopus door de Delphiërs werd beschuldigd van het stelen van een schaal van de god Apollo. Esopus wordt ook genoemd in De vogels, een komedie van deze auteur die in 414 v.Chr. voor het eerst werd opgevoerd. De Athener Pisthetaerus, een van de personages, vertelt dat de vogels het oudst zijn, zelfs ouder dan de goden. Als de koorleider zegt dat hij dat niet wist, antwoordt Pisthetaerus: ‘Dat komt omdat je onwetend en niet nieuwsgierig bent en je Esopus niet stukgelezen hebt.’ Er bestond dus blijkbaar een verzameling met fabels van Esopus waar je wat van kon leren.

Aristoteles (384-322 v.Chr.) was eveneens bekend met het leven en de fabels van Esopus. Niet alleen in de Retorica – een verhandeling over de kunst van het overtuigen – komen wij de naam Esopus tegen, maar ook in een aantal van zijn andere werken. In een scholion (een geleerde aantekening) bij vers 471 van De vogels van Aristophanes staat dit: ‘Aristoteles zegt in de Staatsinrichting van de Samiërs dat Esopus beroemd was door het vertellen van fabels.’

De bron van Aristoteles was de Hooroi Samioon (ca. 510 v.Chr.) van de Samische kroniekschrijver Eugeon; dit werk is verloren gegaan. Meer informatie over Esopus is in hetzelfde scholion terug te vinden: ‘Esopus was een Thraciër en hij werd vrijgelaten door Iadmon de Stomme. Hij was eerst de slaaf van Xanthus.’ De Amerikaanse classicus en filoloog Ben Edwin Perry (1892-1968) merkt op dat de namen Iadmon en Xanthus ergens in de lange overlevering van leven en werken van Esopus verwisseld zijn. In het levensverhaal van Esopus, dat veel later is opgetekend, is het namelijk Xanthus die Esopus in vrijheid stelt en niet Iadmon.

In de eerste eeuw n.Chr. heeft een onbekende schrijver het levensverhaal van Esopus op schrift gesteld: Bios Aisoopou. Perry sluit echter niet uit dat het reeds in de vijfde eeuw v.Chr. is opgeschreven en verwijst bij deze speculatie naar De wespen van Aristophanes (zie hiervoor). Deze levensbeschrijving is in Griekse handschriften in drie versies overgeleverd, die nogal van elkaar verschillen.

Aan het begin van de veertiende eeuw vond de Byzantijnse monnik Maximus Planudes (ca. 1255-1305) in Constantinopel een tekst met de Bios Aisoopou en bracht deze naar Italië. Deze versie werd in 1479 in Milaan gedrukt door Bonus Accursius en staat dan ook bekend onder de naam Vita Accursiana. Een tweede, kortere versie werd in 1845 door Westermann gepubliceerd. Een derde versie (Vita G) werd in 1952 door Perry uitgegeven. De tekst die Planudes vond, werd door Rinuccio da Castiglione (1395-1457) in het Latijn vertaald: de Vita Aesopi. Hij voegde er honderd fabels aan toe die toentertijd toegeschreven werden aan Esopus. Dit werk werd in 1474 voor het eerst gedrukt in Milaan door Antonius Zarotus.

Volgens deze Vita zou Esopus geleefd hebben in de eerste helft van de zesde eeuw v.Chr. Hij zou afkomstig zijn uit Phrygië, dus geen Griek, en oorspronkelijk een slaaf zijn uit het plaatsje Amorion bij Troje. Deze plaats is verder onbekend en de naam zou ook weleens fictief kunnen zijn. Het betekent zoiets als ‘plaats van verschoppelingen’. De tekst van de Bios Aisoopou heeft in de loop der eeuwen – van vertaling naar vertaling en van druk naar druk – veel veranderingen ondergaan, voordat hij door Leeu werd uitgegeven. Het uiterlijk van Esopus veranderde mee. Hij zou oerlelijk, gebocheld en zwart van huidskleur zijn geweest. En aanvankelijk was de man die beroemd zou worden door verhalen waarin stomme dieren kunnen spreken, zelf ook stom.

De fysieke kenmerken van Esopus verschillen in diverse bronnen. Anton van Duinkerken (1903-1968) vatte het leven van Esopus samen in een essay dat opgenomen is in een bundel over schrijvers met lichamelijke gebreken. Naast bijvoorbeeld de blinde Homerus en de jichtlijder Erasmus komt ook de gebochelde Esopus voor in dit boek. Van Duinkerken haalt in zijn essay de Antwerpse schoolmeester en dichter Anthoni Smyters (ca. 1545-1626) aan. Smyters gaf in 1612 in Rotterdam bij de drukkerij van Jan van Waesberghe een bundeltje esopische fabels uit. Bij aanvang van de levensbeschrijving van Esopus somt hij alle gebreken van de fabeldichter op:

‘Want hy hadde een grof groot hoofd, eenen in-ghedructen platten neuse, een groot aenzicht, een langh kinnebacken, scherpe ooghen, eenen korten hals, lanc, hanghende lippen, dic van buic, ghebult, kromme beenen, breede voeten, swert van lijve (waer van hy den naem Esopus hadde) ende alzoo leelijc ende mismaect, dattet niet schrijvelijc en is. Ende het quaetste was: hy hadde een langzame onbequame sprake, met een donckere onaerdige stemme.’

Een aantal van deze kenmerken vinden we niet terug in de beschrijving van Leeu. Allereerst de bochel, maar vreemd genoeg wordt Esopus op de titelpagina wel met een flinke bochel afgebeeld. De afbeelding is gebaseerd op de tekst van Steinhöwel in de druk uit 1476/1477. Daar treffen we bij de beschrijving van de mismaakte Esopus wel de bochel aan: ‘gybberosus atque ventrosus’ (gebocheld en met een dikke buik). Ook Macho neemt deze beschrijving over: ‘bosse et grosse pance’ (bult en dikke pens).

Verder laat meester Smyters ons weten dat Esopus een ‘langzame, onbequame sprake’ heeft. Dit betekent dat hij naast alle andere gebreken ook nog moeizaam sprak en dat vinden wij ook niet terug in de Esopus van Leeu. Ook hier brengt de druk van Steinhöwel opheldering: ‘lingua tardus atque blactero’ (hij was traag van tong en stotterde). Maar bij Macho lezen we dat hij ‘ne savoit parler’ (niet kon praten). Leeu houdt wat de beperking van de spraak betreft zijn Franse voorbeeld aan: Esopus kan aanvankelijk niet praten, maar hij ontvangt na bemiddeling van een priester die door hem geholpen was, zijn spraakvermogen van de godin van de gastvrijheid. In het boek van meester Smyters raakt hij, in navolging van Steinhöwel, zijn gestotter kwijt.

De etymologische verklaring dat hij aan zijn zwarte uiterlijk zijn naam ontleent, ontbreekt zowel bij Steinhöwel als bij Macho. Ook in de druk van Leeu komt deze verklaring niet voor. Smyters heeft hoogstwaarschijnlijk een druk van Johannes Frobenius (ca. 1460-1527) voor zich gehad. In de tweetalige druk (Grieks en Latijn) van Frobenius uit 1517 staat dat Esopus naast al die andere kenmerken ook zwart was en dat hij daaraan zijn naam ontleende: ‘niger, unde et nomen adeptus est; idem enim Aesopus, quod aethiops’ (zwart, vanwaar hij ook zijn naam verkreeg; Aesopus betekent namelijk hetzelfde als Ethiopiër). Dit is de letterlijke vertaling van wat er in het Grieks staat in de Vita Accursiana.

Deze etymologie – Aesopus = aethiops: man met donker verbrand gezicht (aithein: verbranden; oops: gezicht) – zou later aan de naam toegevoegd kunnen zijn om een tegenstelling te vormen met de naam Xanthos, die ‘blonde’ betekent. De naam Esopus zou ook een andere betekenis kunnen hebben: man met gelukbrengend gezicht (aisios: gunstig, voorspoedig; oops: gezicht). Bij Steinhöwel treffen we wél aan dat hij zwart is: ‘nigro colore’. Maar dit kenmerk ontbreekt in de Duitse vertaling en komt ook niet voor bij Macho en Leeu. Opmerkelijk is ook dat hij niet zwart wordt afgebeeld, zoals in de Latijnse tekst staat.

Esopus staat met zijn lelijke uiterlijk en scherpe tong in een lange traditie. Hij heeft voorgangers gehad. Bij Homerus al heeft Thersites – van nederige afkomst, foeilelijk en voorzien van een bochel – de lachers op zijn hand, wanneer hij grappen maakt ten koste van de Griekse helden. Maar iedereen moet ook hartelijk om hem lachen, als hij vanwege zijn kritiek een pak slaag krijgt (Ilias II, 211-277). Esopus is zelf weer de voorganger van een lange reeks zotten en narren, Pulcinella’s en Jan Klaassens, allemaal bedoeld om de mensen aan het lachen te maken en bijna allemaal voorzien van een bochel. Het is van alle tijden te lachen om mismaaktheid.

Eeuwenlang leek iedereen ervan overtuigd dat Esopus de auteur was van de fabels die zijn naam droegen. Tegenwoordig wordt daar door onderzoekers anders over gedacht. Er wordt zelfs getwijfeld aan de historiciteit van Esopus zelf. Of hij werkelijk in de eerste helft van de zesde eeuw v.Chr. op Samos leefde, zoals is aangenomen, zal misschien wel nooit bewezen kunnen worden. Wel is zeker dat in de tweede helft van de vijfde eeuw v.Chr. allerlei verhalen over hem al bekend waren in Athene.

Fabels en anekdotes

Het genre van de fabel is lastig te omschrijven en niet scherp af te grenzen van verwante genres als het exempel en de parabel. In moderne wetenschappelijke studies treffen we min of meer overeenkomende definities aan. Onder een fabel verstaan vrijwel alle studies een kort fictief verhaal met een moraal. De handelende personen (ook wel protagonisten genoemd) kunnen sprekende dieren zijn, maar ook natuurfenomenen (zon, maan, sterren, regen of wind), bomen, planten en gebruiksvoorwerpen. De protagonisten hebben vaak onderlinge geschillen over wie de meeste macht heeft. Mensen raken in gesprek met elkaar, maar ook met de hierboven genoemde protagonisten. Een goede fabel bevat naast een pakkend verhaal ook een directe boodschap en een moraal waaruit lering getrokken kan worden.

Deze definitie van de fabel komt overeen met die van Jill Mann in haar studie From Aesop to Reynard. In het hoofdstuk ‘How animals mean’ behandelt zij uitgebreid de eigenschappen van fabels waarin dieren optreden. Zij geeft een aantal verhelderende aanvullingen op bestaande definities, waarvan er hier enkele volgen.

Mann haalt veelvuldig Klaus Doderer aan, die onderzoek heeft gedaan naar de kenmerken van de fabel. Fabels spelen zich af op een ‘emptied stage’. Alleen de noodzakelijke rekwisieten worden genoemd: ‘Hinter diesem Requisit ist die Bühne leer.’ Het ontbreken van alledaagse details voorkomt dat je de dieren als mensen gaat beschouwen. De dieren hebben geen verleden. Ze zijn gekozen puur op grond van hun functionele eigenschappen: de kraanvogel vanwege zijn lange hals, de vos vanwege zijn sluwheid, de wolf vanwege zijn vraatzucht.

Het handelen van de dieren wordt bepaald door de natuur, niet door menselijke overwegingen. Als dieren zich tegennatuurlijk gedragen, loopt het slecht met ze af. De ezel die een schoothondje wil zijn, wordt afgerost; de ekster die zich met pauwenveren opdoft, krijgt van zijn soortgenoten een flink pak slaag. Dieren die het slachtoffer worden van de streken die hen door andere dieren worden geleverd, worden niet als zielig beschreven. Niet: ‘en de gemene wolf vrat het arme lammetje op’, maar: ‘en de wolf vrat het lam op’, want een wolf is een roofdier en eet nu eenmaal lammetjes.

In veel fabels wordt gewaarschuwd voor misleidend taalgebruik (verba blanda). Alleen zotten hechten waarde aan vleierijen, bluf, bedreigingen, beloftes of argumenten. Het doel van deze eenvoudige verhalen is om de boodschap, de moraal – ontdaan van alle emotionele ruis – kort en bondig tot zijn recht te laten komen.

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

Inleiding
Esopus, de fabelverteller
Fabels en anekdotes
Fabels: zeer oude verhaaltjes met een moraal
Fabelverzamelingen
De Esopus van Steinhöwel (1476/1477)
De bronnen van Steinhöwel
De compositie van de Esopus
De verspreiding van Steinhöwels tekst in Europa
Julien Macho’s Esope (1480)
Gheraert Leeu, drukker van fabels
Gheraert Leeu’s Esopus (1485)
De Esopet
De houtsneden
Overzicht ontstaansgeschiedenis van de Esopus

Beschrijving van de bron

Verantwoording

Lijst met de episodes, fabels en anekdotes in ‘Het leven van Esopus’ en de daaropvolgende fabels en anekdotes

Editie en hertaling
Dye hystorien ende fabulen van Esopus / Het leven en de fabels van Esopus
Het leven van Esopus (Rinuccio)
Boek I (Romulus)
Boek II (Romulus)
Boek III (Romulus)
Boek IV (Romulus)
Boek V (Extravagantes)
Boek VI (Rinuccio)
Boek VII (Avianus)
Boek VIII (Petrus Alfonsi en Poggio)

Bijlage
De ontbrekende anekdotes in het boek van Leeu

Lijst van emendaties
Verantwoording van de afbeeldingen
Bibliografie
Dankwoord
Register van eigennamen, goden, plaatsen en landen
Register van dieren, personen, hemellichamen, planten, bomen en
voorwerpen

BESTEL HET LEVEN EN DE FABELS VAN ESOPUS