Fatsoenlijke mensen stelen olifanten – roman van de Zweedse journalist Peter Hammarbäck

BESTEL FATSOENLIJKE MENSEN STELEN OLIFANTEN SOFTBACK

BESTEL FATSOENLIJKE MENSEN STELEN OLIFANTEN EBOOK – VAN € 9,99 VOOR € 4,99

In ‘Fatsoenlijke mensen stelen olifanten’ van de Zweedse journalist Peter Hammarbäck werkt Adam als dierenverzorger is een dierentuin in Stockholm. Wanneer de directeur olifanten en leeuwen overneemt van een circus in een poging om bezoekers aan te trekken, komt hij in actie om de dieren te redden van een treurig bestaan. Samen met collega en dierenvriend Natalie bekokstooft hij een grandioos plan om de exotische viervoeters vrij te laten in Kenia. Gaandeweg bloeit de liefde op tussen de twee… ‘Fatsoenlijke mensen stelen olifanten’ is een heerlijk met absurde humor geschreven verhaal over liefde en opkomen voor je idealen.

1

Dundee, het koalamannetje, lag plat op zijn rug op de betonnen vloer van het verblijf. Met zijn stijve korte pootjes, net vier gevoerde kinderwantjes, recht omhoog in de lucht. Adam wist vrijwel alles wat er over koala’s te weten viel, maar toch snapte hij niet wat Dundee was overkomen.

Op zijn zesde had hij al geleerd dat koala’s achttien uur per dag slapen. Voor wie dramatisch aangelegd is: dat is driekwart van hun leven. Hij had geleerd dat koala’s maar één ding eten – eucalyptusbladeren – en dat die zo veel vocht bevatten dat de dieren niet eens water hoeven te drinken. Koala’s hebben het geluk dat er honderd verschillende eucalyptussoorten bestaan, waardoor ze toch een enigszins gevarieerde kost kunnen krijgen.

Adam keek naar Dundee, die eenzaam op het beton lag naast het eucalyptusbosje dat ze hier na een paar mislukte pogingen toch hadden kunnen laten overwinteren. Eucalyptus gedijt niet in het Zweedse klimaat. Misschien koala’s ook niet, bedacht Adam. Hij herinnerde zich dat het voor hem als jonge jongen een bijna geestverruimende gedachte was geweest dat de natuur het koalamannetje niet met één, maar twee penissen had uitgerust, en het koalavrouwtje met een bijpassende set vagina’s.

Hij had alle beschikbare feiten over koala’s in zich opgezogen. Dat de moeder haar koalababy, die zo klein is als een cashewnoot, boven in de bomen baart en dat het piepkleine koalajong daarna meteen in de buidel van de moeder kruipt, waar het nog een halfjaar blijft zitten. Dat koala’s, objectief gezien, niet de beste dieren zijn. Ze zijn traag, ze hebben verhoudingsgewijs kleine hersenen en het ontbreekt hun aan goede afweermechanismen tegen vijanden. Hun enige superkracht, afgezien van de dubbele penis, is dat ze zich met enkel eucalyptusbladeren kunnen voeden, waardoor ze hun hele leven in de boomkronen kunnen doorbrengen zonder ooit een vijand tegen te komen.

Dat soort dingen onthield de zesjarige Adam. Niet zelden dagdroomde hij dat hij een koala was, die zijn leven in een schaduwrijke boomtop doorbracht, samen met zijn moeder. Toen zijn opa hem een keer had meegenomen naar een kwekerij, waar hij nieuwe planten voor zijn balkon wilde kopen, had Adam geprobeerd eucalyptus te eten. Het blad bleek moeilijk te kauwen en hij moest het stiekem uitspugen op de vloer.

Aan al die kennis over koala’s had Adam niets, nu hij op tweeëndertigjarige leeftijd naar Dundee, de levenloze mannetjeskoala, stond te kijken. Gisteren was er niets aan de hand geweest met Dundee. Misschien was hij wat lusteloos geweest, of was dat een achterafconstructie? Adam had nooit eerder een koala verloren. Hij stond voor het hoge ijzeren hek dat het terrein van de koala’s in de dierentuin omgaf. Dundee lag buiten, de andere vier koala’s waren door de kunststof sluis naar het overdekte deel van hun verblijf gegaan. Adam zag uit een ooghoek dat iemand naar hem toe kwam sluipen.

‘Zielsverdriet. Het duidelijkste voorbeeld dat ik ooit heb gezien.’
Adams collega Malin Larsson klonk zeker van haar zaak.
Zij weet een heleboel níét van koala’s, dacht Adam. Zoals dat ze niet in paren leven en buiten de paartijd nauwelijks notitie van elkaar nemen. Met andere woorden: hij zag zielsverdriet niet als een erg waarschijnlijke doodsoorzaak.
Desondanks volhardde Malin in haar theorie.

‘Begon Dundee zich niet vreemd te gedragen nadat Adelaide naar Kolmården was verhuisd? Ik ben er honderd procent van overtuigd dat hij daaraan is doodgegaan. Ik denk dat het net zoiets is als bij mensen die tot hun drieënnegentigste samenleven, dat de ene doodgaat en twee maanden later de partner ook, terwijl hij of zij tot dan toe kerngezond was. Die valt dan dood neer, als een donderslag bij heldere hemel, zeg maar. Ik weet dat het verdrietig is, maar geef toe dat het ook vet romantisch is!’

Adam pakte de spijlen van het ijzeren hek vast en schudde zachtjes zijn hoofd. Hij ging niet tegen Malin in, maar mompelde dat hij meteen de dierenarts moest bellen en liet zijn collega bij het hek van het koalaverblijf staan. Hij liep schuin tussen barakken met gereedschap door en verliet de dierentuin door de personeelsingang. Buiten ging hij op een houten bankje zitten en haalde een sigaret uit het borstzakje van zijn overall.

Hij keek uit over de stad. Het was laat in april en een bijna suikerzoete roze en oranje hemel hulde Stockholm in een warm, bleek licht, zoals wel vaker ’s avonds in deze maand.

Het was zijn taak om ervoor te zorgen dat het goed ging met de dieren. Van een dode koala kon je niet echt zeggen dat het goed met hem ging. Waarom had hij niets gemerkt?

Adam werd gestoord in zijn overpeinzingen toen Maciej door de personeelsingang naar buiten kwam. De elektricien werkte al heel lang in de dierentuin, misschien wel het langst van iedereen, en hij was een van de weinige collega’s die Adam echt aardig vond. Hoe oud was hij? Adam wist het niet, maar hij schatte hem in de vijftig. Maciej bemoeide zich met zijn eigen zaken. Hij hield zich niet onnodig bezig met het werk of het leven van de andere medewerkers, en daarin was hij tamelijk uniek in deze dierentuin. Soms had Adam het gevoel dat hij op kamp was met een groep tieners, in plaats van op zijn werk. Wie heeft in het weekend met wie zitten vozen? Wie heeft te veel gedronken op de vrijdagmiddagborrel? Die dingen leken Maciej even weinig te interesseren als Adam.

Maciej knikte even naar Adam, kwam naast hem op het bankje zitten en stak een sigaret op.
‘Ik heb vandaag een koala verloren,’ zei Adam.
Ze keken elkaar niet aan. Ze keken recht voor zich, naar de stad onder hen, aan de andere kant van de pastelkleurige waterspiegel. Maciejs trekken waren grof, alsof zijn gezicht met een bijl uit een stronk was gehakt. Zijn kin en zijn wangen waren bedekt met dichte, donkere baardstoppels. Zijn aanwezigheid versterkte het jongensachtige van Adams verschijning – een voorbijganger had hen voor vader en zoon kunnen aanzien.

‘Malin zei het. Gecondoleerd. Hoe oud was hij, de koala?’ ‘Nog maar zeven,’ zei Adam.
‘Voor een koala is dat niks, toch?’
Maciej nam een stevige hijs van zijn sigaret. Adam trok zijn wenkbrauwen op en draaide zich naar Maciej om. ‘Weet je iets van koala’s?’
‘Ik weet dat ze schattig zijn,’ zei Maciej. ‘Kapot schattig.’
Mijn dochter heeft een koalaknuffel. Of is het een Pokémon… Maar helaas proberen ze nooit weg te lopen, zelfs een elektrisch hek met laagspanning is niet nodig.’
‘Nee, ze blijven meestal zitten waar ze zitten. Als ze niet doodgaan dus… Maar ik snap het niet, er moeten tekenen zijn geweest dat hij ziek was en die had ik moeten zien. Het is mijn taak om voor de dieren te zorgen, niet om ze dood te laten gaan. Ik ben dierenverzorger.’

Maciej was even stil. Hij zette zijn versleten pet van rode denim recht en nam nog een lange haal van zijn sigaret. Daarna brak er een grote glimlach door op zijn gezicht.
‘Vandaag, broer, ben je eerder een dierendoder. Een echte bad ass koalakiller. Bam!’
Maciej gooide zijn peuk nonchalant in een aardewerken bloempot die naast het bankje stond, een massagraf voor Marlboro’s. Hij grijnsde, klopte Adam even op zijn schouder en ging weer door de personeelsingang naar binnen.

Toen zijn sigaret op was, bleef Adam nog een hele poos zitten. Voor wie slooft deze aprilhemel zich zo uit? Niet voor mij, dacht hij. Een koalakiller. Ik ben geen koalakiller. Misschien een koalaverwaarlozer.
Maar wat was eigenlijk het verschil tussen die twee? Dundee was op hem aangewezen geweest.

2

Toen Adam de volgende ochtend de personeelskantine binnenkwam, stond Camilla Stensson bij de koffieautomaat. De kantine had Adam altijd al slechte vibes bezorgd. Het linoleum op de vloer, de ongeïnspireerde grenen meubels en de tl-buizen aan het plafond herinnerden hem aan zijn oude basisschool. Had Zweden tussen 1960 en 1990 dezelfde inrichters gebruikt voor alle openbare ruimten, of was linoleum vloerbedekking in die tijd bij wet verplicht gesteld door de sociaaldemocratische politiek?

‘Goedemorgen, Adam. Fris en fruitig als altijd?’ vroeg Camilla.
Met haar scherpe neus en felle oogjes had Camilla veel weg van een vos, bedacht Adam. Maar wel een luxe vos, een vos die geld had om naar een kapper te gaan waar een knipbeurt tweeënhalfduizend kronen kostte en waar je een glas cava kreeg voordat de schaar in je haar werd gezet.
‘Hallo. Ja hoor, prima. Het gaat goed met me, naar omstandigheden.’

Camilla was sinds een halfjaar directeur van de dierentuin en zij had alles wat de bescheiden personeelsruimte niet had: een dure, kleurrijke uitstraling die je het gevoel gaf dat ze tot grootse dingen in staat was. Ze was niet van elders in de dierenbranche aangetrokken, maar had als marketingchef bij een landelijke supermarktketen gewerkt. Aangezien de dierentuin al een tijdje met teruglopende bezoekersaantallen kampte, wilde de raad van bestuur vers bloed in het managementteam. Camilla kon indrukwekkende stijgingen in verkoopcijfers laten zien en ze had de baan aangenomen omdat ze dieren veel leuker vond dan ingeblikte tomatenblokjes.

Ze was de enige medewerker van de dierentuin die geen mosgroene overall droeg, maar een mantelpak of een jurk – vaak met een gewaagd dessin dat Adam niet helemaal begreep, maar dat waarschijnlijk reuze exclusief was. Toen ze er net was, schrokken sommige dieren soms van het getik van haar pumps. Ze waren gewend aan verzorgers die op Birkenstocks en rubberlaarzen rondsloften. Het ergst waren de damherten, die haar aantoonbaar van grote afstand konden horen. Als Camilla aan de andere kant van de dierentuin liep, werden ze al nerveus en renden ze naar de verste, meest beschutte hoek van hun hertenkamp.

Adam stond te wachten tot zijn bekertje gevuld was met koffie en Camilla zette een stap in zijn richting. Ze bleef vlak voor zijn neus staan. Hij keek naar de vloer.
‘O ja, ik heb het natuurlijk gehoord, van de koala,’ zei ze. ‘Dundee,’ zei Adam.
‘Wat?’
‘De koala had een naam. Hij heette Dundee.’

Adams stem stokte. Hij slikte om van de brok in zijn keel af te komen. De dierenarts had Dundees kleine lichaampje in geel plastic verpakt en hem in een VW Transporter afgevoerd. Nu was hij zijn naam ook al bijna kwijt. Adams gedachten gingen naar Jane Goodall. Zij was de eerste wetenschapper geweest die de dieren die ze observeerde een naam gaf. Haar chimpansees heetten Frodo, Fifi, Goliath en Flint. In die tijd, de jaren zestig, werd het als niet serieus beschouwd om dieren een naam te geven – ze moesten een cijfercombinatie krijgen. Punt uit. Hun een naam geven, betekende dat je ze op ronduit ongepaste wijze gelijkstelde aan mensen. Toen Jane Goodall haar eerste artikel naar een wetenschappelijk tijdschrift stuurde, werd het geweigerd, niet vanwege de inhoud, maar puur omdat ze de chimpansees een naam had gegeven.

Camilla schoof een blonde lok achter haar oor.
‘O, ja, Dundee. Zo’n schattige naam. Ik ben dol op Australië, het eten in Sydney, ongelooflijk! Maar hé, gecondoleerd. Echt heel erg van die koala. Weet dat je mijn steun en die van de directie hebt in deze moeilijke tijd. Jij was dan wel de verantwoordelijke dierenverzorger voor deze soort, en dit gaat natuurlijk extra kosten voor ons meebrengen, maar je bent een gewaardeerde collega en ik weet dat je normaal gesproken je werk goed doet.’

‘Sorry, ik weet dat ik had moeten…’ Hij viel zichzelf in de rede. ‘Hoezo doe ik mijn werk “normaal gesproken” goed?’
‘Nou, die koala, sorry, Dundee, was nog maar zeven, dus er moet iets fout zijn gegaan, toch? Ik heb gegoogeld en koala’s worden gemiddeld vijftien jaar oud, dus… Maar op een eerste keer word je niet afgerekend. Normaal gesproken.’

Camilla’s woorden deden Adam pijn. Hij had echt niet het idee dat hem niets te verwijten viel, maar hij wist zeker dat zijn collega’s en hij alle procedures hadden gevolgd en toch was Dundee doodgegaan. Misschien lag het aan de procedures en niet aan hem.
‘En Adam, probeer niet zo sip te kijken als de bezoekers komen, oké? Onthoud dat we in de showbusiness zitten. Ik bedoel natuurlijk niet dat je direct iets fout hebt gedaan, dieren gaan soms dood, dat is gewoon zo. En er zijn meer koala’s op de wereld, als we aanvulling zouden willen.’

‘Ik… ik moet bij de nijlpaarden gaan kijken.’
Hij liet zijn koffie onaangeroerd op het aanrecht staan.
De dierentuin had zeven nijlpaarden. Bezoekers bleven meestal niet lang bij hun verblijf staan, zelfs niet als er pasgeboren jongen waren.

Toen Camilla bij de dierentuin begon, had ze de dieren in twee categorieën verdeeld: must see en nice to see. Must-see-dieren: wolven, beren, lynxen, koala’s en elanden. Al waren de elanden alleen een must voor buitenlandse bezoekers; de Zweden hadden er in de regel weinig belangstelling voor. Nice-to-see-dieren: alle andere. Camilla wilde dat alle bezoekers tijdens elk bezoek aan de dierentuin minstens drie wakkere must-see-dieren zouden kunnen zien en fotograferen, en vijf wakkere nice-to-see-dieren. Dat was haar doel en daarmee ook dat van de medewerkers. Haar strategie had lichtelijk belachelijke gevolgen gekregen, zoals nieuwe wekroutines. Een van Camilla’s inzichten was dat bezoekers slapende dieren niet leuk vonden.

‘Slapende dieren zijn supersaai,’ had ze al tijdens Adams eerste gesprek met haar verklaard, terwijl ze tevergeefs naar lynxen spiedde. Adam had uitgelegd dat ze actiever waren tijdens de donkere uren van het etmaal.
‘Ja, maar dan is hier toch niemand! Kom op, lynxen, jullie zitten nu in de showbizz,’ had ze over de omheining geroepen.
De lynxen hadden zich alsnog niet laten zien.

De drukste tijden in de dierentuin waren in het weekend tussen elf en vier, en binnen dat tijdsbestek mochten de must-see-dieren in totaal maximaal twee uur slapen, en niet meer dan een uur aan één stuk. Of de dieren een natuurlijk dag-en-nachtritme hadden waarin op dat moment een diepe, langdurige slaap paste, daar werd geen rekening mee gehouden.

In dat opzicht was het beter voor de dieren om minder in trek te zijn, want dan mochten ze het veel meer zelf uitzoeken. De nijlpaarden bijvoorbeeld stonden onderaan op Camilla’s lijstje van spannende dieren en hadden dus een hoge mate van zelfbeschikking.

Toen ze er net was, had Camilla elke dag twintig minuten uitgetrokken voor het bonden met een nieuwe dierensoort. Bij het nijlpaardenverblijf had ze gefrustreerd opgemerkt: ‘Je ziet hier nooit iets, behalve neusgaten in bruin water.’ Deze tournee had vervolgens de indeling van de dieren bepaald.
Het idiote was, had Adam gemerkt, dat Camilla, een nieuwkomer in de branche, honderd procent gelijk had gehad toen ze haar dieren naar populariteit indeelde.

Hoewel hij in zijn naïviteit had geargumenteerd dat de bezoekers echt wel nijlpaarden wilden zien, had Camilla geweigerd ze op haar must-see-lijstje te zetten. Als Adam nu bij het nijlpaardenbassin stond, bestudeerde hij het gedrag van de bezoekers. Eerst ontstond er altijd enige opschudding als het gezin of de groep de nijlpaarden ontdekte. ‘O wauw, ze hebben nijlpaarden!’ De bezoekers rekten zich uit om beter over de muur te kunnen kijken en namen hun kinderen op de arm of op de schouders. Nijlpaarden lijken spannende dieren, omdat ze uit Afrika komen. De mensen wezen: ‘Kijk, daar beweegt er eentje!’

Maar het enthousiasme verflauwde snel als ze merkten dat de ontmoeting met de nijlpaarden al bij de eerste aanblik had gepiekt. Want de nijlpaarden deden niet veel. Ze vegeteerden voornamelijk, met het grootste deel van hun lichaam net onder het wateroppervlak. Ze aten gras en andere saaie dingen, vooral ’s nachts, dus zelfs het voeren was niet must-see. Dieren die niets bijzonders doen, die bijvoorbeeld niet cool klimmen of snel rennen, en niet eens andere dieren eten, zijn gewoon geen must-see-dieren. Camilla had gelijk gehad.

Adam liep om het verblijf heen, haalde zijn pasje tevoorschijn en opende de dikke stalen deur waardoor hij bij de nijlpaarden kwam. In het ondiepe water lagen zes dieren dicht bij elkaar. Het zevende, een eenjarig kalf, stond op het kleine grasveldje te grazen. Adam bleef bij de deur naar het kalf staan kijken en verzonk in gedachten. Op zijn zevende had hij al geleerd dat nijlpaarden niet kunnen zwemmen, ook al brengen ze het grootste deel van hun leven in het water door. Hij had ook geleerd dat wat de meeste mensen bij nijlpaarden voor geeuwen aanzien, in werkelijkheid een waarschuwingssignaal is. Een signaal dat je heel serieus moet nemen, aangezien nijlpaarden heel goed in staat zijn een mens te doden – en dat ook verbazingwekkend vaak doen. Bovendien rennen ze sneller dan mensen als ze de vaart er eenmaal in hebben.

‘Hallo, jongens,’ zei hij rustig tegen de kudde.
Het oudste vrouwtje, Florence, draaide haar kop naar hem om. Er dreven fruitschillen in het water. Adam en de andere verzorgers gooiden altijd stukken appel en meloen naar de nijlpaarden ter compensatie van het veel te krap bemeten veldje dat ze hadden om op te grazen. Florence’ kop verdween onder water om snel weer op te duiken, dichter bij hem, op het glooiende stuk aan de rand. Florence zette een paar langzame stappen over het droge beton en bleef vlak voor Adam staan. Het water drupte van haar ruwe huid en vormde plassen op de grond. Ze keken elkaar aan. Het op twee na grootste landdier van de wereld en toch geen must see? Nou ja, dat was maar beter ook voor de nijlpaarden.

Adam keek in Florence’ ogen. Haar blik was volkomen oprecht. Alle andere gedachten verdwenen uit Adams hoofd, hij was nooit zo aanwezig als op dit soort momenten. De adrenaline gierde door zijn lichaam en zijn huid tintelde. Hij dwong zichzelf rustig door te ademen en deed een stap in Florence’ richting. Ze had een tijdje last gehad van een achterpoot en hij moest kijken hoe het daarmee stond, maar hij wist ook wat de risico’s waren. Als hij een onverhoedse beweging maakte, zou de situatie snel gevaarlijk kunnen worden. Florence’ ogen waren nog steeds kalm, ook al stonden haar geronde oren recht omhoog. Adam zette nog een stap en kwam langzaam dichter bij het nijlpaard.

Opeens voelde hij de telefoon in zijn broekzak trillen. Het toestel bromde nog eens en Florence brieste, opende haar bek en liet haar decimeters lange gele tanden zien. Nu mocht hij vooral niet in paniek raken.
‘Sorry, ik moet er weer vandoor,’ zei Adam en hij begon langzaam achteruit naar de deur te lopen, aldoor met zijn gezicht naar Florence toe. Je keert een nijlpaard niet de rug toe.

Toen hij het verblijf uit was, pakte hij zijn mobiel en zag dat Camilla een bericht had gestuurd in een groepsapp voor alle medewerkers van de dierentuin.
‘Kom over 15 minuten naar de kantine. Groot nieuws!’
Ze eindigde haar bericht met een duimpje omhoog en een flamencodanseres. En een leeuw.
Adam checkte of de deur van het nijlpaardenverblijf goed dichtzat en wierp een verbaasde blik op zijn telefoon. Waarom een leeuw?

BESTEL FATSOENLIJKE MENSEN STELEN OLIFANTEN SOFTBACK

BESTEL FATSOENLIJKE MENSEN STELEN OLIFANTEN EBOOK – VAN € 9,99 VOOR € 4,99