BESTEL EREA, HET GEHEIM VAN DE RUNESTEEN
Erea, het geheim van de runensteen is het eerste deel in de trilogie de wereld van de drie manen. Een fascinerend verhaal van Mark van Dijk – voor lezers van 8 tot 88 – over magie in een andere tijd en een andere wereld; over de geheimzinnige runen op de middelsteen van de druïdencirkel, die slechts oplichten als de drie manen in één lijn staan. Eva Gruijters maakte de illustraties, Hieronder volgen het woord vooraf en hoofdstuk 1.
Ooit waren er vier manen.Tot de voorspelling uitkwam dat er een halfgod zal achterblijven die de alleenheerschappij over Erea opeist. De middagmaan spleet en de elfen werden verbannen naar een parallelle wereld. En de groeiende macht van de halfgod-magiër lijkt onstuitbaar. Maar nu blijkt er een herderszoon te zijn die hem kan stoppen. Zal hij daarin slagen?
WOORD VOORAF
Ooit kende Erea vier manen ten tijde dat de Asen, de goden, onder de mensen en de magische wezens leefden. De eerste maan verscheen des middags aan de hemel en werd door de mensen ‘Noen’ genoemd. De magische wezens, waaronder de elfen, gaven alle manen een naam en noemden de Noen ‘Aman’, wat ziel betekent.
In de eeuwen die volgden werd er op Odins troon, de zetel waar de Asen tezamen kwamen, een voorspelling gedaan:
Wanneer de goden zich terugtrekken op het eiland Avalonië blijft een halfgod achter, die zijn macht wil gebruiken om als alleenheerser over Erea te regeren. Als zoon van Loki en de heks Tristitia geeft hij zich uit voor magiër en weet hij de koning van Opper-Osirian te beïnvloeden. Hij sticht een orde die later bekend zal worden als de duistere broederschap, die een oorlog uitlokt tussen de mensen en de magische wezens.
Dit wekte de toorn van de Asen, waardoor de middagmaan spleet en in stukken op Erea neerdaalde. Sindsdien spraken de elfen van de gevallen ziel, toen zij naar een parallelle wereld werden verbannen, en de macht van de magiër groeide. Wat echter ook in de profetieën vaststaat, is dat wanneer de duistere magiër zichzelf tot tovenaar-koning kroont, de komst van een eenvoudige herderszoon zijn ondergang zal betekenen.
HOOFDSTUK 1
De zon staat hoog aan de hemel maar een koude wind steekt op uit het noordwesten. Bran trekt zijn kraag omhoog. Het staat hem niet aan, die koude wind, te koud voor de tijd van het jaar. Bran heeft maar zelden zomers meegemaakt die zo koud zijn. Zijn schapen beginnen onrustig te blaten en instinctief tuurt hij naar de grote rivier. Het water is donker, bijna zwart en dat betekent dat er storm op komst is. Bran kijkt naar de hemel en ziet dat de eerste maan al opkomt. Hij moet opschieten want als de derde maan opkomt, zal het pikdonker zijn. Opnieuw kijkt hij naar de rivier en verzinkt in gedachten.
Zijn grootvader vertelde vaak over de vierde maan en over de magische wezens, die zijn verbannen naar een parallelle wereld. Die wereld staat via poorten nog wel in verbinding met de wereld van de mensen maar bijna niemand weet ze te vinden.
Grote brokstukken van de vierde maan hebben nog lang aan de hemel gestaan maar de laatste grote oorlog tussen de mensen deed ze neerdalen en in kleine stukken uiteenvallen. Al eeuwen worden deze maanstenen opgevist en als schatten verkocht. Maar toen de laatste maanstenen neerdaalden, kwam een wetenschappelijke druïde erachter dat deze energie bevatten die overal voor toegepast kon worden, behalve als warmtebronnen want koud waren de stenen en koud bleven ze.
Opnieuw een koude windvlaag, die Bran uit zijn gedachtegang haalt. De herder is blij dat hij zijn mantel aan heeft en hooi in zijn klompen. Hij fluit naar zijn hond Rijn en die drijft de schapen bijeen. Net als hij de dijk wil afdalen om in de luwte terug naar huis te lopen, hoort hij een snorrend geluid. Het is Eihwa, de streekbewaker. Hij rijdt op een snorder met zijspan waar de motor in ligt met de maansteen.
‘Dag goede vriend van me,’ zegt Eihwa, ‘Hoe gaat het?’
‘Jij noemt iedereen vriend,’ antwoordt Bran, ‘Berkana kan elk moment bevallen.’
‘Ik stuur de vroedvrouw wel naar jullie toe.’ En terwijl Eihwa zijn snorder keert richting de stad Thura, geeft hij Bran nog een knik. ‘Je mag trouwens wel opschieten, het gaat stormen.’
Eihwa start de motor en rijdt naar de stad, terwijl Bran de dijk afdaalt en met zijn kudde naar huis loopt. Het begint te regenen en Bran doet de staldeur open. De tweede maan staat al hoog en de ondergaande zon gaat schuil achter de donkere wolken. De schapen sjokken een voor een naar binnen en Bran is blij dat hij thuis is. Hij sluit de deur en fluit naar Rijn: ‘Kom, ouwe rakker van me, we gaan kijken hoe het met Berkana is.’
Ze stappen het huis in en Bran ziet dat Pethra het vuur al heeft aangestoken. Bran vindt zijn schoonzuster best streng, maar weet ook dat ze het meestal bij het rechte eind heeft. Hij kijkt in de ketel die boven het vuur hangt. ‘Is dit eten of is dit water voor Berkana?’
‘Heet water heb ik al boven staan, voeg jij de groente er maar bij en blijven roeren tot het gaar is.’
Bran doet wat Pethra zegt en gaat bij de haard zitten. Hij staart naar het vuur en roert zo af en toe in de ketel. Zijn gedachten gaan weer terug naar wat zijn vader en ook zijn grootvader vertelden. De laatste grote oorlog heeft Neder-Osirian onafhankelijk ge- maakt, maar ook de laatste grote maanstenen doen neerstorten. Keltië werd losgerukt van het continent en de hele westkust stond een week lang in brand, in de periode dat Bran geboren werd. Zijn grootvader heeft hij niet lang gekend. Hij is samen met Brans vader onder leiding van de prinsen van Neder-Osirian ten strijde getrokken tegen de koning van Opper-Osirian en later aan zijn oorlogswonden overleden.
Er wordt op de deur geklopt en meteen staat Bran op van zijn stoel en doet de deur open.
‘Ah, ben jij het, goed dat je zo snel gekomen bent.’ Bran kijkt Merinde in haar heldere, blauwe ogen; hij bewondert haar, dat zij op zo’n jonge leeftijd al vroedvrouw is. Op dat moment komt Pethra naar beneden. ‘Kom gauw boven, het kan elk moment gebeuren.’ Ze kijkt met een strenge blik naar Bran. ‘Je eten begint over te koken.’
Bran trekt de ketel bij het vuur weg en zet die op tafel, pakt een bord uit de kast en schept het vol. Hij vist er een been uit en geeft dat aan Rijn. Bran gaat weer op zijn stoel bij de haard zitten en begint te eten.
Het begint te onweren en de wind loeit door de schoorsteen. Het is echt guur weer, denkt Bran en voordat hij een nieuwe hap neemt, bliksemt het zo hard dat hij van schrik zijn eten op de grond laat vallen. Bran hoort zijn vrouw krijsen en meteen daarna een baby huilen. Hij holt naar boven en valt zowat de slaapkamer binnen. Daar ligt zijn vrouw, met hun zoon in haar armen.
Berkana is erg vermoeid van de bevalling. Bran gaat op de rand van het bed zitten en kust haar op het voorhoofd. Hij kijkt van zijn vrouw naar zijn zoon en zijn ogen beginnen te glinsteren. Pethra staat op en vraagt Merinde of ze ook eten wil. ‘Laat die twee maar even alleen met die kleine,’ zegt ze. ‘Zal ik anders voor jullie het eten opwarmen?’
Bran wil omhoog komen. Pethra kijkt Bran streng aan, zoals ze dat al zo vaak heeft gedaan. ‘Jouw taak ligt nu even hier, en durf eens beneden te komen…’
De twee vrouwen dalen de trap af en stappen het woonvertrek bin- nen. Merinde gaat aan tafel zitten en Pethra hangt de ketel weer boven het vuur. Ze bukt en pakt wat hout van onder de haard. Ze pookt het vuur wat op.
‘Het is beter dat je vannacht hier blijft,’ zegt Pethra. ‘Het stormt nog steeds en niet één van de drie manen is zichtbaar.’
Merinde kijkt door het kleine venster naar buiten en ziet dat het inderdaad pikdonker is. ‘Mijn moeders zuster kan ook elk moment bevallen,’ zegt ze. Pethra schept twee borden vol. ‘Ik denk niet dat het vannacht nog zal gebeuren!’
Ze eten in stilte hun soep op, als Bran ineens het woonvertrek betreedt. ‘Moeder en kind slapen nu,’ zegt hij. Hij gaat ook aan tafel zitten en pakt Pethra’s hand vast. ‘Ik ben jullie dankbaar voor jullie hulp.’ Hij kijkt naar Pethra en haar strenge blik verandert in een glimlach.
Pethra staat op en schept voor Bran ook een bord soep op. ‘Je zal wel trek hebben want je eerste bord heb je niet eens leeggegeten.’ Rijn legt zijn kop op de schoot van zijn baas. Bran streelt het dier. Hij heeft wel trek maar is te moe om te eten.
‘Ga maar naar bed, en voor jou maak ik wel een slaapplaats op de bank,’ keert Pethra zich naar Merinde. ‘Ik blijf wel op.’
Als ook Merinde ligt te slapen, gaat Pethra op de stoel bij de haard zitten en pookt wat in het vuur. Ze luistert naar het loeien van de wind en hoort dat de storm afneemt. Pethra kijkt door het kleine venster naar buiten en kan de derde maan door de wolkenflarden zien. Ze weet dat de eerste maan al onder is en dat de dageraad snel zal komen.
Er wordt gebonsd op de deur en Pethra schrikt wakker. De ochtendschemer schijnt door het venster naar binnen. Ze staat op van haar stoel en doet de deur open.
Het is Eihwa, maar dit keer is hij met een snormobiel. ‘Ik kom Merinde ophalen, haar moeders zuster verwacht haar kind al.’ Pethra maakt Merinde wakker en loopt met haar naar de snormo- biel. Ze wendt zich tot Eihwa: ‘Geef aan de druïdenpriester door dat Bran en Berkana een zoon is geschonken.’
Het is stralend weer en de mensen van de stad Thura zijn de storm van twee dagen terug in feite al vergeten. Het is feest, of in ieder geval worden er twee kinderen gedoopt. De stad Thura is niet groot en het gros van de bevolking is aanwezig.
Het is een hechte gemeenschap en iedereen kent zowat iedereen. De tempelkerk en ook het gemeenschapshuis zijn rijkelijk met bloemen versierd, niet alleen vanwege het doopfeest maar ook omdat de volgende dag het zonnewendefeest zal worden gevierd.
De druïden staan op het voorplein klaar voor de plechtigheid. Het zijn evenveel mannen als vrouwen in even aantallen. Bran en Berkana staan met hun zoon voor de priesterschare te wachten, maar staan daar niet alleen. Naast hen staan Bjurn en Inga. Hun dochter is gisteren geboren. Achter Bran staat zijn broer Fernuz en achter Berkana haar zuster Pethra. Het is gebruikelijk dat een direct familielid bij de doop aanwezig is. Achter Inga staat Merinde omdat haar moeder ziek is. En omdat Bjurn alleen ooit een moeder had, staat de vader van Merinde achter hem.
Ansuz, de druïdenpriester, zet een stap naar voren en dan opzij. Hij gebaart iedereen dat de tempelkerk betreden kan worden. Eerst betreden de kersverse ouders met hun directe familie de tempelkerk, met daarachter de priesterschare en vervolgens de rest van de aanwezigen. En zij volgen in stilte. De ouders worden bij het altaar geplaatst met hun familieleden daarachter en pas als de laatste van de aanwezigen zijn plaats inneemt, schrijdt de druïdenpriester naar voren.
Ansuz betreedt het altaar en gaat in het licht staan dat door het grote venster achter hem naar binnen schijnt. In het venster zit gebrandschilderd glas-in-lood en het heeft de vorm van een pentagram en een fakkel. Dit symbool staat voor geloof en onafhankelijkheid en is ontstaan na de afscheiding van Opper-Osirian. Sindsdien wordt het in ieder wapen of vaandel gedragen.
Ansuz spreekt de aanwezigen toe. ‘Broeders en zusters, vandaag zijn wij hier aanwezig om te aanschouwen welke namen de pasgeborenen van de goden zullen krijgen.’
Ansuz draait zich om en pakt van bij het venster een grote schaal. Hij richt zich weer tot de aanwezigen en plaatst de schaal op een vergulde standaard. Ansuz houdt een korte stilte en spreekt dan in een oude taal, die door de witte en heldere ruimte van de tempelkerk galmt. Dan pakt hij van het venster een gouden kelk en vult de schaal met water. Ansuz gebaart Bjurn en Inga naar voren te komen. Zij pakken ieder een handje van hun dochter en dopen het voorzichtig in het water. Opnieuw galmt Ansuz’ stem. Hij vraagt de goden welke naam en welk lot het meisje zal krijgen. De schaal wordt zorgvuldig geleegd in de kelk en Ansuz houdt de schaal bij het licht van het venster. De laatste druppels glijden door de schaal en vormen het teken:
Het betekent ‘Mannaz’, wat staat voor het zelf, familielid en vriendschap. Ansuz kijkt naar Bjurn en Inga en vraagt hen of ze het ermee eens zijn. Ouders zijn nimmer verplicht het teken van de goden aan hun kinderen mee te geven. Ze geven hun dochter de naam Mirthe, wat bijna hetzelfde betekende.
De druïdenpriester plaatst de schaal terug op de standaard en zijn stem galmt in de oude taal opnieuw door de ruimte van de tempelkerk. Hij vult de schaal en gebaart Bran en Berkana naar voren te treden. Ook zij dopen de handjes van hun zoon in het water en Ansuz vraagt de goden om het teken. Weer wordt de gouden schaal zorgvuldig geleegd en tegen het licht gehouden. De druppels glijden niet eens; het teken is direct zichtbaar en glinstert in het licht van het venster.
Dit heeft de druïdenpriester nog nooit meegemaakt. Hij houdt de schaal nogmaals tegen het licht en daar glinstert het opnieuw, in al zijn zuiverheid: Het betekent ‘Thurisaz’, wat staat voor bescherming, heldendaden, doorn en reus. Ansuz kijkt ook Bran en Berkana aan maar ziet aan hun gezichten dat hij het hun niet hoeft te vragen. Thurisaz wordt zijn naam en zijn lot wordt bezegeld door het licht van de goden.