De bijenhoudster, een waargebeurd verhaal van Meredith May over familiebanden, honingbijen en het leven

BESTEL DE BIJENHOUDSTER

Meredith May was vijf jaar oud toen er voor het eerst een honingbij over haar arm kroop. Ze woonde op dat moment bij haar grootvader, een excentrieke bijenhouder die honing maakte in een roestig oud busje. Die eerste bij was angstaanjagend en opwindend tegelijk, en in de jaren daarna ontdekte ze dat alles wat ze over het leven en familie moest weten verborgen lag in de geheime wereld van de bijen. Het was het begin van een levenslange vriendschapDe bijenhoudster is een buitengewoon mooi geschreven verhaal over onverwachts je plek en roeping vinden, en hoe een klein, vaak verkeerd begrepen insect een leven kan veranderen.

PROLOOG

Zwerm 1980 

Het zwermseizoen kwam altijd per telefoon. Het oranje toestel met de draaischijf stond elk voorjaar roodgloeiend door paniekerige bellers die bijen in hun muur, in hun schoorsteen of in een boom in hun achtertuin wilden melden.

Ik smeerde juist opa’s honing op mijn maisboterham toen hij de keuken uit kwam lopen met dat verholen glimlachje dat verraadde dat ontbijt er voor ons voorlopig niet in zat. Ik was tien jaar en had al bijna mijn halve leven zwermen bijen gevangen, dus wist ik wat er nu zou komen. Hij kiepte zijn koffie in één teug naar binnen en veegde zijn snor af met de binnenkant van zijn onderarm. ‘We hebben d’r weer een,’ zei hij.

Deze keer was het telefoontje afkomstig van de tennisranch, ongeveer anderhalve kilometer verderop aan de CarmelValley Road. Terwijl ik op de passagiersstoel van opa’s kleine, gam- mele bestelwagen met open laadbak ging zitten, trapte hij het gaspedaal in met zijn voet om de oude kar aan de praat te krijgen. Uiteindelijk sloeg de motor aan. Met gierende banden reden we de oprit af en lieten een spoor van opspattend grind achter ons. Hij scheurde langs de maximumsnelheidsborden die veertig kilometer per uur aangaven. We moesten de zwerm zo snel mogelijk vangen, want anders zouden de bijen misschien op het idee komen om ergens anders heen te vliegen.

Opa nam de afslag, denderde over de oprijlaan van de tennisclub en kwam met piepende remmen tot stilstand voor een koeienhek. Grommend van inspanning duwde hij met zijn schouder tegen het klemmende portier tot het openknarste. We stapten uit, regelrecht in een miniwervelwind van bijen; een luid zoemende inktvlek in de lucht, omlaaghellend en weer opve- rend als een zwerm vogels. Mijn hart bonkte in hetzelfde ritme, zowel van schrik als van ontzag. Het leek alsof de lucht zelf bewoog en gonsde.

‘Waarom doen ze dat?’ schreeuwde ik boven de herrie uit. Opa knielde op één knie en bracht zijn mond vlak bij mijn oor.
‘De koningin is uit haar bijenkast vertrokken omdat het er te vol werd,’ legde hij uit. ‘De bijen zijn haar gevolgd, want zonder haar kunnen ze niet overleven. Ze is de enige bij van het volk die eitjes legt.’
Ik knikte om opa te laten zien dat ik het begreep.

De zwerm zweefde nu vlak bij een lijsterbes. Om de paar seconden schoot een handjevol bijen uit de zwerm om tussen de bladeren van de hoge struik te verdwijnen. Ik liep ernaartoe, keek omhoog en zag dat de bijen zich op een tak verzamelden en een bol vormden ongeveer ter grootte van een sinaasappel. Steeds meer bijen sloten zich aan tot de tros zo groot was als een basketbal, pulserend als een hart.

‘Daar is de koningin neergestreken,’ zei opa. ‘De bijen be-schermen haar.’
Toen de laatste bijen hun weg naar de groep hadden gevonden, werd de lucht weer stil.
‘Wacht op me bij de bestelwagen,’ fluisterde opa.

Ik stond tegen de voorbumper geleund te kijken hoe hij op een trapladder klom tot hij oog in oog stond met de bijen. Ze kropen met tientallen tegelijk over zijn blote armen terwijl hij in de tak begon te zagen met een beugelzaag. En toen startte een terreinknecht een elektrische grasmaaier. De bijen schrok- ken zo van het lawaai dat ze in paniek omhoogwervelden. Hun gezoem zwol aan tot een doordringende jammerkreet en ze vormden een dichte, snel bewegende cirkel in de lucht.

‘Wel verdomme!’ hoorde ik opa vloeken.
Hij riep iets naar de terreinknecht en de grasmaaier stopte met ronken.Terwijl opa wachtte tot de zwerm weer in de boom zou landen, voelde ik iets over mijn hoofd kruipen. Ik hief mijn hand voorzichtig op, mijn vinger raakte iets donzigs en toen voelde ik vleugeltjes friemelen en piepkleine pootjes spartelen in mijn haar. Ik schudde krachtig mijn hoofd om de bij los te krijgen, maar ze raakte alleen maar verder verstrikt én gestrest; haar gezoem klonk inmiddels zo hoog en schril als een tandartsboor. Ik haalde een paar keer diep adem en vermande me, want ik wist wat er ging gebeuren.

Toen de bij haar angel diep in mijn huid stak, vlamde de pijn regelrecht van mijn hoofdhuid naar mijn kiezen, en ik klemde mijn kaken op elkaar. Koortsachtig doorzocht ik mijn haar opnieuw, en ik onderdrukte een gil toen ik er nog een rondzwervende bij in ontdekte, en nog een. De paniek in mijn borst groeide en groeide terwijl ik steeds meer donzige bolletjes voelde, meer dan ik kon tellen. Het was een klein legertje bijen dat even panisch was als ikzelf.

Toen rook ik bananen – de geur die bijen afgeven als ze om versterking vragen – en ik wist dat ik werd aangevallen. Ik voel- de weer een bijtende pijn, deze keer op mijn scheiding, gevolgd door een scherpe steek achter mijn oor en ik zakte door mijn knieën. Misschien viel ik flauw, of probeerde ik te bidden. Ik dacht dat ik misschien doodging. Binnen de kortste keren hield opa mijn hoofd tussen zijn handen.

‘Niet bewegen,’ zei hij. ‘Er zitten er nog ongeveer vijf in je haar. Ik haal ze er allemaal uit, maar misschien word je nog een keer geprikt.’
Een andere bij stak me. Elke steek versterkte de pijn tot het voelde alsof mijn hoofdhuid in brand stond, maar ik greep de voorband van de bestelwagen en klampte me eraan vast.
‘Hoeveel nog?’ fluisterde ik.
‘Eentje maar,’ zei hij.

Toen het voorbij was, sloeg opa zijn armen om me heen. Ik legde mijn bonzende hoofd tegen zijn borst, die gespierd was van een leven lang bijenkasten optillen met twintig kilo honing erin. Zachtjes legde hij zijn eeltige hand in mijn nek.
‘Zit je keel dicht?’
Ik ademde demonstratief heel diep in en uit. Ik had een vreemd tintelend gevoel in mijn lippen.

‘Waarom heb je me niet geroepen?’ vroeg hij.
Daar had ik geen antwoord op. Ik wist het niet.
Mijn benen waren slap en ik liet me door opa naar de bestelwagen dragen en op de voorbank tillen. Ik was weleens eerder gestoken, maar nog nooit door zoveel bijen tegelijk, en opa was ongerust omdat mijn lichaam misschien in shock zou raken. Als mijn gezicht erg dik werd, zei hij, moest ik misschien naar de spoedeisende hulp. Ik wachtte op hem met de instructie om op de claxon te drukken als ik geen adem kon krijgen, terwijl hij de tak verder afzaagde. Hij schudde de bijen in een witte houten doos die hij een hoogsel noemde, en bracht hem naar de open laadbak van de bestelwagen. Ondertussen betastte ik voorzichtig de warme, schrijnende knobbeltjes op mijn hoofdhuid. Ze voelden stevig en hard aan en het leek alsof ze groter werden. Ik was bang dat mijn hoofd in een mum van tijd zo dik zou zijn als een pompoen.

Opa schoof haastig op de bestuurdersstoel van de bestelwagen en startte de motor.
‘Nog heel even,’ zei hij terwijl hij mijn hoofd in zijn handen nam en mijn hoofdhuid met zijn vingers onderzocht. Ik kromp ineen, het voelde alsof hij knikkers in mijn hoofd drukte.
‘Ik heb er een gemist,’ zei hij, en hij kraste met een vuile vingernagel zachtjes zijwaarts over mijn hoofdhuid om de angel eruit te trekken. Opa zei altijd dat de angel tussen je duim en wijsvinger klemmen de slechtste manier is om hem te verwijderen, omdat hij dan al het gif in je pompt. Hij strekte zijn open hand naar me uit om de angel te laten zien met het speldenkopgrote gifzakje dat er nog steeds aan vastzat.‘Het werkt nog,’ zei hij, wijzend op het witte orgaantje dat samentrok en gif uitpompte en er duidelijk geen weet van had dat het nutteloos was geworden. Het was walgelijk en deed me denken aan een kip die rondliep terwijl haar kop was afgehakt; ik haalde mijn neus op. Hij gooide het uit het autoraam en wendde zich weer tot mij met een tevreden blik in zijn ogen, alsof ik hem daarnet mijn schoolrapport met allemaal achten en negens had laten zien.

‘Je was heel dapper. Je raakte niet in paniek… Ik ben trots op jou, weet je dat?’
Mijn hart maakte een radslag in mijn borst en ik had een voldaan gevoel, omdat ik me door de bijen had laten steken zonder te gaan gillen als een meisje.

Thuisgekomen zette opa de houten doos met bijen bij de zes bijenkasten die al buiten op het achtererf stonden vlak bij de schutting. De zwerm was nu van ons en zou binnenkort geacclimatiseerd zijn in zijn nieuwe thuis. De bijen schoten nu al de ingang uit en vlogen in kleine cirkeltjes rond om hun omgeving te verkennen en nieuwe oriëntatiepunten in hun geheugen te prenten. Binnen een paar dagen zouden ze honing maken.

Terwijl ik toekeek hoe opa suikerwater in een glazen pot deed voor de nieuwelingen, dacht ik aan wat hij over de bijen had gezegd: dat ze de koningin volgen omdat ze zonder haar niet kunnen overleven. Zelfs bijen hadden hun moeder nodig.

De bijen op de tennisranch vielen me aan omdat hun koningin uit de bijenkast was gevlucht. Ze was kwetsbaar en zij probeerden haar te beschermen. Gek van ongerustheid hadden ze uitgehaald naar het eerste wat ze tegenkwamen: mij.

Misschien had ik daarom niet geschreeuwd. Omdat ik ze begreep. Bijen gedragen zich soms als mensen – ze hebben gevoelens en kunnen bezorgd zijn om dingen. Het is echt waar, je kunt het zelf zien als je je heel stilhoudt en kijkt hoe ze zich bewegen; het zal je opvallen dat ze als water zo stil en rustig samenvloeien, maar dan in de lucht. Of je ziet ze op een holletje over de honingraat lopen, trillend alsof ze overal jeuk hebben. Bijen hebben de warmte van familie nodig en een bij in haar eentje zal niet eens één nacht overleven. Als hun koningin sterft, rennen de werkbijen compleet ontredderd door de bijenkast om haar te zoeken. Het volk zal snel kleiner worden, de bijen raken ontmoedigd en depressief. Ze waggelen traag rond in de bijenkast in plaats van nectar te verzamelen; ze doden de tijd totdat de tijd hen ten slotte doodt.

Ik kende dat knagende verlangen naar familie, naar een gezin. Ooit hoorde ik bij een gezin, en toen ineens was het van de ene op de andere dag weg. Kort voordat ik vijf jaar werd, gingen mijn ouders uit elkaar en woonde ik plotseling aan de tegenoverliggende kust van Noord-Amerika, in Californië. Ik, mijn moeder en mijn jongere broertje moesten ons samen in één slaapkamertje persen in het kleine huis van mijn grootouders. Mijn moeder kroop permanent onder de dekens en zakte weg in een lange depressie, en over mijn vader werd nooit meer gepraat. In de lege stilte die volgde, deed ik mijn best om te begrijpen wat er gebeurd was. Naarmate mijn lijst met levensvragen langer werd, maakte ik me steeds meer zorgen. Wie ging me nou eindelijk alles uitleggen?

Ik begon opa overal te volgen. Ik klom ’s ochtends in zijn bestelwagen en ging met hem mee naar zijn werk. Dat was de start van de bijenlessen die ik op de imkerij van Big Sur kreeg, waar ik leerde dat een bijenkolonie om één principe draait: familie. Opa leerde me de geheime taal van bijen, hij leerde me hun bewegingen en geluiden te interpreteren en de verschillende geuren te herkennen die ze afscheiden om te communiceren met hun kastgenoten. Zijn verhalen over de Shakespeare-achtige intriges van het bijenvolk om de koningin van de troon te stoten en over de unieke bijenkastcarrièreladder voerden me weg naar een verborgen rijk wanneer mijn eigen wereld te moeilijk werd.

Hoe meer ik in de loop van de jaren ontdekte over de kleine verborgen wereld van de bijen, hoe beter ik wijs kon worden uit de grote buitenwereld van de mensen. Terwijl mijn moeder steeds wanhopiger werd, verdiepte mijn relatie met de natuur zich. Ik leerde hoe bijen voor elkaar zorgen en hoe hard ze werken; hoe ze democratisch beslissen waar ze voedsel gaan verzamelen, wanneer ze gaan zwermen en hoe ze vooruitkijken om de toekomst van hun kolonie veilig te stellen. Zelfs hun steken hebben me iets geleerd, namelijk dapper zijn.

De bijen trokken me zo aan omdat ik voelde dat er oeroude wijsheid schuilde in hun manier van leven, en dat ze mij dingen konden bijbrengen die mijn ouders me niet konden leren. Van de honingbij, een soort die de afgelopen honderd miljoen jaar heeft overleefd, heb ik geleerd om nooit op te geven.

EEN – VLIEGROUTE

Februari 1975

Ik zag niet wie hem gooide.
De pepermolen vloog in een angstaanjagende boog over de volle lengte van de eettafel en kletterde op de keukenvloer in een explosie van wegspattende zwarte peperkorrels. Óf mijn moeder probeerde mijn vader te vermoorden, of andersom. Als hij of zij beter zou hebben gemikt was het mogelijk geweest, want de molen was zo’n zwaar geval van massief donker hout, en langer dan mijn onderarm.

Mijn gok was dat mam het had gedaan. Ze kon de stilte in haar huwelijk niet meer aan, dus trok ze paps aandacht door te smijten met wat er ook maar binnen handbereik was. Ze rukte gordijnen van de rails, keilde Matthews babyblokken tegen de muren en gooide borden kapot op de vloer om ons ervan te overtuigen dat het menens was. Het was haar manier om te weigeren onzichtbaar te worden. En het werkte. Ik leerde altijd met mijn rug naar de muur te staan of te zitten en haar continu in de gaten te houden.

Deze avond straalde de opgekropte woede in golven van haar af en haar albasten huid was knalroze geworden. Een bekende angst balde zich samen in mijn maag, ik hield mijn adem in en staarde strak naar het behangpatroon van klimopranken die zich rond koperen potten en deegrollen slingerden. Ik was doodsbang dat door het minste geluid van mij de onzichtbare withete stralenbundel tussen mijn ouders van richting zou veranderen en alleen een rookwolkje zou achterlaten op de plek waar juist nog een vijfjarig meisje zat. Ik herkende deze stilte voor de storm, de tijdelijke stop van door de kamer scherende gebruiksvoorwerpen die schijnbaar in de lucht bleven hangen in afwachting van de verbale ontploffing die eraan kwam. Niemand bewoog, zelfs mijn tweejarige broertje niet, dat in zijn kinderstoel leek te bevriezen op het moment dat hij een hap van een peuterkoekje wilde nemen. Pap legde kalm zijn vork neer en vroeg mam of ze nog van plan was die rotzooi op te ruimen.

Mam liet haar papieren servet op haar bord onaangeroerd avondeten vallen; we aten weer Amerikaanse chop suey, een goedkope mengelmoes van macaroni, gehakt en de blikgroente die we op dat ogenblik toevallig in huis hadden, met tomatensaus erdoorheen gehusseld. Ze stak heel langzaam een sigaret op en blies de rook uit in de richting van mijn vader. Ik verwachtte dat hij zou doen wat hij altijd deed: zijn lange lichaam uitvouwen en opstaan van de eetstoel, naar de woonkamer verdwijnen en The Beatles zo hard zetten dat hij haar niet kon horen. Maar deze avond bleef hij gewoon zitten, met zijn armen over elkaar geslagen en zijn donkergrijze, nu gloeiende ogen door de rook heen op mam gericht. Ze tikte de as van haar sigaret op haar bord zonder haar blik van de zijne af te wenden. Hij keek haar aan met walging op zijn gezicht.

‘Je had beloofd dat je zou stoppen.’
‘Ben van gedachten veranderd,’ zei ze terwijl ze zo diep inhaleerde dat ik de brandende tabak hoorde knisperen. Pap sloeg op tafel en het bestek kletterde. Mijn broertje schrok, krulde zijn onderlip naar buiten en zijn adem stokte even terwijl hij zich oplaadde voor een stevige huilpartij. Mam blies opnieuw een rookwolk naar pap en kneep haar ogen tot spleetjes. Mijn zenuwen stuiterden rond in mijn lichaam als een druppel water in een hete koekenpan. Nerveus trommelde ik onder de tafel met mijn vingers op mijn bovenbeen terwijl ik de seconden aftelde tot het moment dat een van hen een uitval zou doen. Ik was bij zeven toen ik het begin van een boos spottend glimlachje rond mams mondhoeken zag. Ze drukte haar sigaret uit op haar bord, kwam overeind, omzeilde de peperkorrels en stampte vervolgens naar de keuken. Ik hoorde haar pannen neersmakken en er viel een deksel op de vloer dat een paar keer rinkelend ronddraaide voor het stillag. Ze was iets van plan, en dat was nooit oké.

Mam kwam terug naar de tafel met een dampende pan, nog warm van het fornuis. Ze tilde de pan boven haar hoofd en ik gilde, uit angst dat ze pap zou verbranden en doodmaken. Zijn stoelpoten piepten terwijl hij achteruitschoof. Hij stond op en staarde haar uitdagend aan. Doe het dan, zeiden zijn ogen. Mijn maag keerde zich om alsof de tafel en de stoelen plotseling van de vloer opstegen en mij te snel ronddraaiden, zoals in zo’n theekopjesdraaimolen op de kermis.

Ik sloot mijn ogen en wenste dat ik in een tijdmachine zat waarmee ik terug kon gaan naar vorig jaar, toen mijn ouders nog met elkaar praatten.Als ik nou alleen maar het exacte mo- ment aan kon wijzen voordat alles misging, dan zou ik op een of andere manier voorkomen wat er volgde zodat deze dag nooit echt zou gebeuren. Misschien zou ik hun de vergeten doos kleurendia’s in de kelder laten zien, het bewijs dat ze ooit van elkaar hielden. Toen ik die dia’s voor het eerst tegen het zonlicht hield, ontdekte ik dat mam vroeger een vrolijk gezicht had, net alsof ze altijd op het punt stond een grap te maken. Dat ze korte jurkjes en glimmende, hoge witte laarzen droeg en haar sigaretten door een lang pijpje rookte als een filmster. Ze had nog steeds hetzelfde korte jongenskapsel, maar toen was het feller rood, en haar ogen waren opvallender smaragdgroen. Op elke dia glimlachte mam, of knipoogde ze over haar schouder naar pap. Hij had de foto’s niet lang nadat hij haar voor het eerst gezien had genomen, toen zij zich inschreef voor cursus- sen aan het Monterey Peninsula College en hij haar had uitgenodigd om samen langs de kust naar Big Sur te rijden.

Hij had haar herkend van een paar zomerfeesten. Zij was degene geweest met de aanstekelijke schaterlach, de grappenmaakster die van nature altijd omringd werd door publiek. Mijn stille vader zag hoe makkelijk ze zich in een menigte onbekenden bewoog en zelfs hem zijn verlegenheid liet verge- ten. Hij was streng opgevoed en mocht als kind niet praten in gezelschap tenzij iemand hem aansprak, en hij vond het leuk om ‘mensen te kijken’ voor hij besloot een praatje met hen te maken. Dit maakte hem een beetje mysterieus voor mijn moeder, die het wel een uitdaging vond om de lange onbekende jongen met de dramatische V-vormige haarlok op zijn voorhoofd en de donkere ogen uit zijn tent te lokken.Toen hij haar vertelde dat hij bij de marine wilde en na zijn studie een buitenlandse reis wilde maken, was mam, die nog nooit buiten de grenzen van Californië was geweest, verkocht.

Ze trouwden in 1966, en binnen vier jaar verplaatste de marine hen naar Newport, Rhode Island, waar Matthew en ik werden geboren. Na zijn diensttijd werkte pap als elektrotechnisch ingenieur. Hij maakte apparaten waarmee andere apparaten geijkt werden. Mam nam ons mee als ze boodschappen ging doen bij de slager en de supermarkt, maakte wandelingetjes met ons en zorgde dat om vijf uur het warme eten op tafel stond. Van buitenaf gezien leek ons leven op rolletjes te lopen, keurig en georganiseerd.We woonden in een rijtjeshuis met houten dakspanen en mijn broertje en ik hadden op de tweede verdieping onze eigen kamers waartussen een spoor van bouwblokken, Lite-Brite-pinnetjes en klodders Play-Doh liep, dingen die we hadden laten vallen op de plek waar we ze voor het laatst hadden gebruikt.

Pap installeerde een schommel op de veranda voor het huis en we speelden met de buurkinderen die in de andere, identieke huizen vlak bij ons in de straat woon- den. Op weekendochtenden kwam pap naar mijn slaapkamer, keken we samen door mijn slaapkamerraam naar de voorbijtrekkende wolken en wezen we dino’s, paddenstoelen en vliegende schotels aan die wij erin herkenden. Voor ik ging slapen las hij me voor uit Sprookjes van Grimm, en hoewel alle verhalen uitliepen op een of andere gewelddadige dood, heeft hij nooit tegen me gezegd dat ik nog te klein was om dit soort dingen te horen. We leken gelukkig, maar het huwelijk van mijn ouders schudde op zijn grondvesten.

Ik neem aan dat als ze mot hadden, ze het aanvankelijk probeerden uit te praten, maar uiteindelijk werden hun menings- verschillen steeds groter en woekerden ze als een kankergezwel tot ze zichzelf gevangen hadden gezet in één grote, lange ruzie. Inmiddels schreeuwde mam regelmatig het huis bij elkaar, wat vast en zeker door de dunne muren heen te horen was, dus waarschijnlijk waren de problemen van mijn ouders algemeen bekend in de straat.

Ik deed mijn ogen open en zag mijn moeder staan, die er duidelijk klaar voor was om met de pan macaroni met toma- tensaus te gooien. Hun dreigementen vlogen over en weer, over en weer, en zijn beheerste, monotone stem vermengde zich met haar steeds hoger wordende falset tot hun woorden vervloeiden tot één langgerekte schelle pieptoon in mijn oren. Ik probeerde het kabaal weg te toveren door zachtjes ‘Yellow Submarine’ te neuriën. Dat liedje zongen pap en ik vaak samen met houten lepels als microfoon.Vroeger, toen ons huis nog vol muziek was. Pap nam elke Beatles-song van de radio of van singles op band op en bewaarde zijn verzameling banden in ivoorkleurige plastic hoezen naast elkaar op de boekenplank, zodat het net een rij tanden leek. Hij luisterde naar banden op zijn tweesporenbandrecorder, en de laatste tijd was ‘Maxwell’s Silver Hammer’ zijn favoriete liedje, dat ging over een man die zijn vijanden doodknuppelde, en dat dan op volle kracht uit de speakers in de woonkamer dreunde tot mam onvermijdelijk riep dat hij die rotherrie zachter moest zetten.

Ik was ergens in het tweede couplet toen ik haar arm omhoog zag gaan en het handvat van de pan schijnbaar in slow motion uit haar hand zweefde. Pap dook weg en het restant van ons avondeten vloog door de lucht en kletterde tegen de muur, waarlangs het omlaaggleed met achterlating van een vetvlek en zich ten slotte bij de peperkorrels op de vloer voegde. Pap bukte, pakte vlak bij zijn voeten de pan van de vloer en kwam weer overeind. Hij trilde over zijn hele lichaam van ingehouden woede. Met een harde knal zette hij de pan op tafel zonder de moeite te nemen om eerst een onderzetter neer te leggen, zoals hij hoorde te doen. Matthew huilde nu met lange uithalen, stak zijn armen uit om opgetild te worden en mam liep naar hem toe alsof er niets gebeurd was. Ze wiegde hem zachtjes verend op haar arm en maakte sussende geluidjes in zijn oor, met haar rug naar pap en mij gekeerd. Pap draaide zich abrupt om en verdween naar de zolder, waar hij de avond zou doorbrengen met morsesignalen uitzenden via zijn zendamateurradio, wachtend op antwoorden van vriendelijke vreemden.

Ik deed geen moeite om te vragen of ik van tafel mocht, maar stormde naar de trap, stoof met twee treden tegelijk naar boven, sjeesde mijn kamer in en gooide de deur dicht. Ik trok mijn Flintstones-sprei van mijn bed en sjorde de zachte stof tot onder mijn hobbelpaard. Het was een plastic, met vilt bekleed paard op vier stalen spiraalveren; één aan elke poot en die waren dan weer bevestigd op een metalen frame. Ik schoof mijn voeten onder de vilten buik en duwde die net zolang op en neer tot ik een geruststellend ritme had gevonden. Ik schermde mijn ogen af met mijn schouderlange haar om de realiteit uit te bannen, zodat ik bijna kon denken dat ik veilig in een gele onderzeeër zat – paps yellow submarine – onder het wateroppervlak, alleen, en zo diep dat ik helemaal geen stemmen meer kon horen.

Al snapte ik niet waarom mijn ouders zoveel ruziemaakten, ik besefte diep vanbinnen wel dat er iets belangrijks veranderde in ons huis. Pap was gestopt met praten en mam praatte juist te veel. Ik probeerde er wijs uit te worden door snippers informatie bijeen te sprokkelen die ik opving als mijn peetmoeder Betty langskwam wanneer pap op zijn werk was. Mam en Betty zaten dan op de bank te praten over van alles en nog wat en Betty speelde met mijn haar. Matthew deed zijn middagdutje en ik zat op het tapijt tussen hun benen, waar Betty verstrooid over mijn haar streek, er strengen van begon te draaien en die om haar vingers wond. Ze draaide mijn haarstrengen in elkaar tot opgerolde slangen en liet die weer uitrollen, steeds opnieuw, terwijl zij en mam hun problemen bespraken. Ze rolde mijn haar zo strak op als een bolletje touw, trok even en liet los. Draai, ruk, los. Draai, ruk, los. Het voelde alsof ik gekrabd werd op een jeukplek waar ik zelf niet bij kon, een tintelende hoofdhuidmassage die net zolang kon duren als de tijd die zij nodig hadden om samen een heel pakje sigaretten op te roken.

Ze praatten de middagen weg, en ik hield me zo stil dat ze me vergaten en dingen bespraken die ik waarschijnlijk niet had mogen horen. Wat ik vooral leerde, was dat mannen teleurstellend zijn. Dat ze je gouden bergen beloven om vervolgens nog niet genoeg geld mee naar huis te brengen voor de boodschappen. Ik hoorde mam zeggen dat pap misschien zijn baan zou kwijtraken, omdat zijn baas bezig was met iets wat ‘bezuinigen’ heette.

‘Ontslagen?’ vroeg Betty. Draai, ruk, draai, ruk.
‘Blijkbaar wel,’ zei mam.‘Ze sturen alle junior ingenieurs de laan uit.’
‘Wat een shit.’
‘Dat kun je wel zeggen.’
‘Wat ga je doen?’ Draai, ruk.
‘Ik zou het bij god niet weten.’

Betty trok nog een laatste keer aan mijn haar en liet de gedraaide streng van haar wijsvinger rollen. Ik zat zo stil als een standbeeld met mijn oren gespitst. Ze zwegen even en Betty begon zacht over mijn hoofdhuid te krabben, zodat kikkervis- jes van extase in een kronkellijn langs mijn nek omlaaggleden. Mam stond op, haalde nog twee blikjes suikervrije cola uit de koelkast, wipte ze open en gaf er een aan Betty. Mam plofte terug op de bank en legde haar voeten op de uitgezakte poef. Ze zuchtte zo luid dat het klonk alsof ze leegliep.

‘Echt waar, Betty, wat er allemaal over het huwelijk gezwij- meld wordt, daar klopt geen moer van. Ik ben negenentwintig en ik voel me tweeënnegentig.’

Betty trok haar dikke bovenbenen los van de kunstleren bekleding en strekte ze in de lengte voor zich uit. Ze boog voorover in een poging met haar handen haar tenen te raken, maar kwam amper verder dan haar knieën. Ze kreunde van inspanning en ging rechtop zitten. Ze duwde de gordijnen opzij en keek uit het raam.

‘Single zijn is ook niet een en al rozengeur en maneschijn, hoor.’
Mam blies een rookwolkje uit haar mondhoek en liet haar peuk in een leeg roze frisdrankblikje vallen, waar hij sissend uitdoofde. ‘Nou, als ik zie hoe hard het bij ons achteruitholt,’ zei ze,‘zou ik graag met je willen ruilen.’
Betty draaide zich om en keek mam recht aan om zeker te weten dat ze haar volle aandacht had.‘Soms is het eenzaam.’
‘Liever eenzaam zijn in je uppie dan eenzaam en getrouwd.’

Betty trok een wenkbrauw op naar mam, alsof ze nadere uitleg vroeg. En mam kwam direct over de brug met de belangrijkste bewijslast – de keer dat ze terugkwam van een wandeling met mij in de buggy en pap uit het raam van de eerste verdieping naar haar schreeuwde dat ze vlug naar boven moest komen. Ze schrok zich een ongeluk, dacht dat er iets ergs aan de hand was met Matthew, liet mij in de buggy op het trottoir achter en rende het huis in en de trap op… Om erachter te komen dat de crisis een luier betrof die verschoond moest worden.

Mams stem klonk nu verontwaardigd. ‘Opvoeden doe je samen, toch? Je dient de lusten én de lasten fiftyfifty te verdelen, dacht ik zo.’
Betty floot zacht en meelevend. Ik wilde mam vragen of ze toen nog naar mij in de buggy was teruggegaan, maar wist dat dit niet het moment was om hen eraan te herinneren dat ik meeluisterde.
‘Betty, een welgemeend advies van mij: trouw nooit met een man zonder eerst één cruciale vraag te stellen.’

Betty’s vingers rustten even werkloos in mijn haar, wachtend tot het geheim van het huwelijksgeluk werd onthuld.
‘Vraag of hij bereid is luiers te verschonen. Afhankelijk van zijn ja of nee zal hij je behandelen als zijn gelijke óf als zijn dienstmeisje.’

Ik schurkte als een kat met mijn hoofd langs Betty’s vingertoppen om haar te herinneren aan haar taak. Haar vingers kromden zich automatisch rond een haarstreng, die ze in elkaar begon te draaien. Ik wist dat ik niets mocht doorvertellen van wat er op de bank werd besproken. Ik vond het een beetje gênant dat ik hen afluisterde, maar genoot te veel van het gefriemel aan mijn hoofd om weg te gaan.

Ik moest in slaap gevallen zijn onder het hobbelpaard. Ik herinnerde me namelijk niet hoe ik in mijn bed was gekomen toen mam mijn slaapkamerdeur met zoveel kracht openduwde dat hij tegen de muur knalde en mij wakker schudde. Ze rukte ladekasten open en kwakte handenvol kleren van me in een witte koffer met satijnachtige oranje voering. Ik ging overeind zitten en probeerde mijn slaapogen op haar te focussen, maar ze bewoog zo snel dat ik haar wazig bleef zien.

‘Vijf minuten,’ zei ze toen ze een seconde stilstond. ‘Ik ga je broertje halen. Zorg dat je aangekleed bent als ik terugkom.’

Mam sjeesde de kamer uit. Het was donker buiten. Mijn lichaam voelde alsof het van beton was en ik wilde helemaal niet de kou in. Ze had dit eerder gedaan. Ons midden in de nacht wakker maken, ons in ijltempo in sneeuwbroeken hijsen, onze mutsen opzetten en wanten aantrekken en dan zelf stampend de trap af rennen, schreeuwend dat ze het helemaal gehad had en dat ze ervandoor ging. Dan liet pap haar door het huis jakkeren en koffers pakken tot ze zichzelf had uitgeput en haalde hij haar ten langen leste over om naast hem op de bank te komen zitten om te praten. Hij had een lage, geruststellende stem en zij was net een tv die te hard stond. Ik zat dan boven aan de trap te luisteren tot het geschreeuw was gestopt en ik haar hoorde snikken; het sein dat de ruzie voorbij was en dat iedereen weer kon gaan slapen.

Ik besloot deze keer onder de dekens te wachten tot mam was uitgeraasd.Toen ze weer in de deuropening verscheen met Matthew op haar heup, zat ik nog steeds als een levend vraagteken rechtop in bed.

‘Waar gaan we naartoe?’
‘Nu even niet, Meredith. Ik ben het zó zat.’
Terwijl ze mijn broertje in haar ene arm vasthield, rukte ze mijn pyjama uit en propte me in kleren voor overdag. Ze duwde me al naar de deur toen ik me omdraaide.
‘Mag ik Morris meenemen?’

Morris was mijn roze knuffel, een kat met een rok aan die mijn ouders in een drogisterij voor me hadden gekocht onderweg van de kraamafdeling in het mariniersziekenhuis naar huis, vlak nadat ik was geboren. Ik had hem Morris genoemd naar de kat in de tv-reclame en hij was mijn dierbaarste bezit. Ik was zo aan hem gehecht geraakt, vooral in het afgelopen jaar, dat ik niet in slaap kon komen zonder hem in mijn arm geklemd. Mam knikte van ja, ik wroette rond in mijn lakens en kreeg mijn grote schat nog net te pakken voordat ze me aan mijn pols de kamer uit trok.

Terwijl mam me in de gang in mijn jas hielp, liep pap met van verslagenheid hangende schouders langs ons heen. Hij trok de voordeur open en liep naar buiten de kille lucht in. Ik rende naar het woonkamerraam en keek toe terwijl hij in het schijnsel van de verandaverlichting deVolvo startte.Hij krabde het ijs van de voorruit en intussen kwam zijn adem in zilveren wolkjes uit zijn mond. Ik zag hem de koffer in de achterbak tillen en achter het stuur stappen terwijl mam Matthew vastgespte in het autostoeltje om vervolgens terug naar binnen te komen om mij te halen. Ik klemde Morris nog steviger tegen mijn borst en wreef met mijn kin voor- en achteruit over het zachte fleece van zijn roze oren.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ik opnieuw, deze keer zachter. Mam ritste mijn gewatteerde jack dicht en legde haar handen op mijn schouders.
‘Californië. Bij oma en opa logeren.’
Haar stem beefde, maar ze dwong zichzelf te glimlachen en ik klaarde een klein beetje op.Afgelopen zomer waren oma en opa bij ons op bezoek gekomen en omdat ze bleven logeren, was er een hele week lang geen ruzie geweest bij ons thuis. Opa en pap hadden me meegenomen naar het strand om te leren bodysurfen, waarbij de golven me optilden en me in het sissende schuim slingerden tot ik glijdend op mijn buik tot stilstand kwam in het zand. Opa zette me op zijn schouders, groef venusschelpen uit het natte zand op met zijn tenen en leerde me hoe je erachter kwam waar ze zich verstopten door op de miniwaterbelletjes te letten die de schelpen uitspuugden. We hadden een hele emmer venusschelpen verzameld, mee naar huis genomen en in de keuken op het aanrecht leeggekieperd voor het avondeten. Misschien waren er in Californië ook venusschelpen.

In de auto wendde mam haar hoofd af van pap en tekende met haar vinger natte strepen op het ijskoude autoraam. Matthew viel in slaap met zijn hoofd naar mij toe. Zijn lichtbruine haar viel over zijn oogleden en zijn rode lipjes produceerden een puffend geluidje in plaats van echt gesnurk. Anders dan ik, die luid krijsend ter wereld kwam, werd mijn broertje geboren zonder één kik te geven; hij knipperde een paar keer met zijn ogen en glimlachte alleen maar. Mam zei weleens dat ik kennelijk zoveel drukte had geschopt dat er voor Matthew niets dan rust was overgebleven.

En inderdaad: Matthew had een kalm, vriendelijk karakter. Hij was een jongetje dat ervan uitging dat iedereen het goed bedoelde. Welke driejarige glimlacht er nou als je een snoepje van hem afpakt, gewoon omdat hij zeker weet dat hij er iets voor terugkrijgt wat nog veel lekkerder is? Ik voelde Matthews grote vertrouwen in de mensheid als hij zijn handje rond mijn wijsvinger kromde en tegen mijn rug geleund in een zigzaglijn achter me aan waggelde, er volledig van overtuigd dat ik hem niet zou laten vallen. Hij volgde me overal, pikte woorden op uit mijn zinnen en papegaaide ze na alsof hij mijn persoonlijk eenkoppig achtergrondkoor was. Vanwege dit soort dingen was ik stapelgek op hem, ook al was hij geen boeiende gesprekspartner. Toch kende hij één woord dat een levenslange band tussen ons smeedde. Altijd als hij wakker werd na zijn dutje en mij zijn kamer in zag lopen, hees hij zich rechtop in zijn ledikantje en strekte zijn mollige handjes naar me uit.

‘Merrie-dit!’ riep hij dan.
Ik had een superfan, en zijn immense genegenheid gaf mij de diepe overtuiging dat ik belangrijk was.

Pap trapte krachtig de koppeling in. Ik trok mijn knieën op naar mijn borst, sloeg mijn armen stijf om mijn onderbenen en wiegde heen en weer op de achterbank, vurig wensend dat iemand zou gaan praten. Maar mam zei maar één keer iets tijdens de anderhalf uur durende rit naar Boston: ze vroeg pap een omweg te maken langs Fall River, zodat ze even bij een vriendin kon aanwippen om afscheid te nemen.Toen we ein- delijk de parkeerplaats van de luchthaven van Boston opreden, ging alles plotseling te snel. Portieren werden open- en dichtgegooid. Wij vieren snelwandelden zwijgend naar de grote draaideur. Terwijl glazen panelen om ons heen draaiden, had ik het gevoel dat ik in een put viel, dieper en dieper. Ik begreep niet wat er gebeurde, behalve dat het iets groots en belangrijks was en dat ik er geen vragen over mocht stellen. Ik greep mams hand en hield haar stevig vast.

Pap kocht tickets voor ons en zette onze koffer neer voor de vrouw achter de balie. Ik zag de witte koffer wegglijden over een transportband en door een gat in de muur verdwijnen. Toen we bij de gate kwamen, nam pap me mee naar het grote raam en wees me het vliegtuig aan dat we zouden nemen naar oma en opa. Het glansde in het ochtendlicht, een gestroomlijnde vogel met schuin naar boven wijzende vleugels. Ik voelde iets fladderen in mijn buik toen ik me voorstelde dat ik erin zat en door de lucht zweefde. Ik bestookte pap met vragen: hoe hoog ging het vliegtuig, hoe kon het in de lucht blijven en mocht ik naast hem zitten? Toen het tijd was om in te stappen, knielde pap voor me neer en gaf me zo’n stevige knuffel dat ik hem voelde beven.

‘Hou je taai, meissie,’ zei hij met een geforceerde glimlach. ‘Ik hou van je.’
Opeens had ik het ijskoud. Ik voelde iets scheuren in mijn buik toen pap zich in een luchthavenstoel liet zakken terwijl mam me meesjorde in de richting van de instapzone. Dit klopte niet. Hij moest met ons meekomen. Mam trok aan mijn arm terwijl ik met stijve benen in de tegenovergestelde richting ging hangen. Ik was niet van plan om nog één stap te zetten zonder pap.
‘Kom óp,’ snauwde ze.‘Meekomen!’

‘En pap dan?’ vroeg ik met klem, zonder een voet te verzetten. Maar zij gooide haar volle gewicht in de strijd en ik was gedwongen om met stijve benen in haar richting te huppen.
‘Stel je niet aan.’

Ik liet mijn lichaam slap worden. De stemmen om me heen klonken nu gedempt, alsof ik onder water was. Ik viel compleet stil, voelde hoe ik de overdekte passage in werd getrokken en toen ik omkeek om pap te zoeken, waren er te veel mensen achter me die mijn uitzicht belemmerden. Mijn hoofd tolde. Willoos liet ik me door mam door het middenpad loodsen en in een stoel bij het raam duwen, waar ik mijn voorhoofd tegen het kille ovaal drukte tot ik een lange gestalte zag met pikzwart haar en een geruite broek, die achter het glazen paneel van de terminal stond. Het leek alsof pap in een televisie zat. Ik zwaaide naar hem, maar hij zag me niet. Hij bleef onbeweeglijk staan toen het vliegtuig achteruitgeduwd werd van de gate. Ik hield hem vast met mijn blik terwijl hij kleiner en kleiner werd, tot het vliegtuig afzwenkte.

Tijdens de vlucht blies mam continu rook naar het klaptafeltje voor haar en pulkte ze met trillende handen aan haar koperkleurige nagellak. Het leek alsof ze verschrompelde. Ik wierp steelse blikken op haar terwijl ik net deed alsof ik tekende in het kleurboek dat de stewardess me had gegeven. Ik vond mam er nog steeds mooi uitzien, maar haar huid leek grauwer in het witte schijnsel van de lamp boven haar. Thuis besteedde ze altijd veel zorg aan haar uiterlijk en ging ze nooit de deur uit zonder eerst haar sproeten te bedekken met beige crème en glinsterende blauwe oogschaduw op te doen. Ik vond het leuk om naar haar ritueel te kijken en alle gereedschappen die erbij hoorden. Een föhn om haar korte krullende haar rechtovereind te laten staan; dikke kwastjes om roze poeder op haar wangen te doen en het klemding dat ze op haar wimpers zette om die te laten opkrullen. Soms liet ze mij haar lipstick voor die dag kiezen uit de tientallen kokertjes die ze in de badkamer bewaarde. Als laatste kwam de wolk stinkspray die ze over haar hoofd spoot om te zorgen dat haar haar goed bleef zitten.

‘Het geeft niet als je een beetje mollig bent, als je maar een knap gezicht hebt,’ zei ze dan terwijl ze dunne goudkleurige ringen aan haar oorlelletjes hing. Ze ging trouwens ook nooit de deur uit zonder haar filmsterrenzonnebril: twee bruine cirkels zo groot als onderzetters voor drinkglazen.

Mam had wat vetrolletjes bij haar middel, maar haar benen waren dun, dus verborg ze haar lichaam in jurken met drukke patronen en schreeuwende kleuren. De jurken stopten boven haar knie, waardoor ze op een boeket bloemen op twee stelen leek. Ik vond haar mooi. Mijn favoriete moment bij het toekijken terwijl ze zich aankleedde was als ze haar schoenen uitkoos. Op de vloer van haar klerenkast stond een perfect rechte rij pumps met de tenen naar binnen gericht, in alle kleuren van de regenboog. Ik mocht haar spullen niet aanraken, maar ik bewonderde haar schoenen van een afstandje en stelde me voor dat ik als een echte dame op hoge hakken over het trottoir schreed op weg naar mijn volwassen baan. Zodra ze haar outfit aanhad, draaide ze heen en weer voor de spiegel en vroeg ze me steevast of ze te dik was. Dat vond ik nooit, maar toch stond haar gezicht altijd teleurgesteld wanneer ze naar haar spiegelbeeld keek.

Minstens één keer per maand kleedde ze zich extra mooi aan om naar het Vanderbilt-huis te gaan. Het torenhoge kalkstenen ‘zomerhuis’ was gebouwd op een klif met uitzicht op de Atlantische Oceaan, had zeventig kamers en zag eruit als zes huizen die tegen elkaar geduwd waren. Het was vijf minuten rijden vanaf ons huis. We parkeerden vlak bij de ingang en liepen door de enorme, openstaande smeedijzeren hekken, mams jurk ritselde zacht en een wolk van Charlie-parfum zweefde achter haar aan terwijl ze Matthew in de wandelwagen voortduwde langs de in nauwkeurige driehoekfiguren gesnoeide bomen en struiken, en het grind onder onze voeten kraakte.

We gingen nooit naar binnen voor de rondleiding, maar streken neer op ons lievelingsbankje, waar mam uitzicht had op de ramen van de bovenste verdieping. Mijn broertje koos kiezels uit die ik voor hem in de parkfonteinen gooide. Ondertussen hield mam de ramen scherp in de gaten in de hoop een glimp op te van- gen van een van de erfgenamen die naar verluidt op de zolder- etage woonden.

Als we daar waren, leek mam volledig in de ban van het kolossale landhuis en zo hevig geïnteresseerd alsof ze zich vertrouwd wilde maken met leven in weelde om goed voorbereid te zijn als de rijkdom op haar pad zou komen. Ze las boeken over gewone mensen die uit de anonimiteit werden gehaald en voorbestemd waren om een ster te worden. Ze was gefascineerd door films over het opgraven van verborgen schatten en verzot op allerhande spelshows. Ze was een droomster zonder plan, en naarmate de jaren verstreken zonder dat haar Assepoester-metamorfose plaatsvond, voelde ze zich meer en meer beroofd van het grootse, meeslepende bestaan waar ze recht op had en raakte ze steeds dieper teleurgesteld in mijn vader, omdat hij het haar niet kon bieden. Ze wachtte altijd en eeuwig tot het ‘ware’ leven haar zou overkomen en hoe langer dat op zich liet wachten, hoe meer zij het spoor bijster raakte.

Het vliegtuig maakte een sprongetje toen het in een lichte turbulentie terechtkwam en ik wierp weer een spiedende blik op mam. Ze zag er slaperig uit. Haar ogen waren open, maar uitdrukkingsloos. Een verzameling Kleenex-proppen lag in haar schoot en dunne straaltjes zwarte make-up liepen over haar wangen met vlekken op de plaatsen waar ze geprobeerd had ze weg te vegen, zodat haar gezicht onder de blauwe plekken leek te zitten. Af en toe slaakte ze een lange, zware zucht, die klonk alsof alle lucht uit haar wegstroomde. Ik klopte op haar arm en ze legde afwezig haar hand op de mijne. Ik wilde vragen waarom pap niet met ons meeging, maar wist dat ik geen antwoord zou krijgen. Ze zat dan wel in de stoel naast me, maar haar gedachten waren heel ergens anders. Ik klepperde een tijdje met de deksel van de metalen asbak die in de armleuning van de stoel was ingebouwd – open, dicht, open, dicht – in de hoop dat het lawaai zo irritant zou worden dat ze wel moest praten, gewoon om te zeggen dat ik moest ophouden.

Zei ze nou maar iets, het gaf niet wat. Ze mocht huilen, gillen of met iets gooien, gewoon als teken voor mij dat de dingen nog hetzelfde waren. Maar ze was griezelig stil en dat was angstaanjagend. Als ze een woede-uitbarsting had, wist ik ten- minste wat ze op haar hart had. Stilzwijgen was niet haar stijl, wat dus betekende dat er iets echt ernstig mis was. De ontzetting sijpelde uit mijn mondholte mijn keel in en liet een bittere smaak als van gebrande walnoten achter.

Ik probeerde wakker te blijven om op mam te passen, maar uiteindelijk suste het gebrom van de vliegtuigmotor me in slaap. Ik droomde dat in de vloer van het vliegtuig, vlak bij mijn voeten een klein, vierkant gat met een bak eronder zat waaruit een lange hendel stak. Ik maakte Matthews veiligheidsgordel los, duwde hem in het gat en trok aan de hendel. Er steeg een sissende dampwolk op uit de bak en toen ik de hendel losliet, was Matthew veranderd in een blauw glazen beeldje ter grootte van een frisdrankblikje. Hij zat gevangen in het glas; ik kon hem horen gillen dat hij eruit wilde. Ik schoof hem in mijn jaszak met de belofte dat ik hem zou terugveranderen in een jongen, maar dat dit voorlopig de veiligste plek voor hem was tot we bij het huis van opa en oma aankwamen.

Mijn intuïtie zei me dat ik mijn kleine broertje moest beschermen. Tijdens de vlucht had ik duidelijk het gevoel dat mam ertussenuit kneep. Ik voelde haar van ons wegglippen, maar het was zo subtiel dat ik het niet onder woorden kon brengen. Zoiets als een kind dat groeit: je kunt het niet waarnemen totdat het al gebeurd is. Toen we ten slotte landden, waren haar ogen leeg en keek ze dwars door me heen. Ergens elfduizend meter boven Midden-Amerika had ze afstand gedaan van het ouderschap.

BESTEL DE BIJENHOUDSTER

LEES MEER OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER HONINGBIJEN