BESTEL DAGBOEK VAN EEN NATUURJONGEN
In zijn ‘Dagboek van een natuurjongen’ houdt de vijftienjarige Dara McAnulty bij hoe zijn wereld verandert, van lente naar zomer, van herfst naar winter, thuis, op school, buiten in de natuur en in zijn hoofd. Beeldend, ongepolijst, levendig en prachtig geschreven: in dit bijzondere boek wordt de wereld verkend vanuit het perspectief van een autistische tiener, die bezig is met huiswerk, examens en vriendschappen naast zijn leven als natuurbeschermer en milieuactivist.
Vol ontzag en verwondering beschrijft Dara de bijzondere ontmoetingen in zijn tuin en in het wild, ontmoetingen met merels, zwanen, rode wouwen, kiekendieven, kikkers, paardenbloemen, leeuweriken, vleermuizen, pinksterbloemen, sneeuwhazen en allerlei andere soorten. Met eenzelfde kracht en warmte schildert hij een liefdevol en ontroerend portret van zijn familie: een hecht gezin dat zijn eigen weg zoekt in de wereld. Dagboek van een natuurjongen is een uniek boek van een zeer jong talent, dat nog lang zal blijven nazingen in het hoofd van elke lezer.
VOORAF
Dit dagboek is een kroniek van de omwenteling in mijn wereld, van lente tot winter, thuis, in de natuur, in mijn hoofd. Het reist van County Fermanagh in het westen van Noord-Ierland naar County Down in het zuidoosten. Het vertelt over het afscheid van een vertrouwd thuis, over de verandering van landstreek en landschap en soms over de ontworteling van mijn zintuigen en mijn geest.
Ik ben Dara, een jongen, een eikel, vrucht van een eik. Toen ik een baby was, noemde mijn moeder me vaak lon dubh (wat Iers is voor merel) en soms doet ze dat nog. Ik heb het hart van een natuuronderzoeker, het hoofd van een aankomend wetenschapper en de botten van iemand die nu al moe is van de apathie tegenover de afbraak van de natuurlijke wereld. De woorden die ik over deze pagina’s heb uitgestort, uiten mijn gevoel van verbondenheid met de levende natuur, proberen uit te leggen hoe ik de wereld zie en beschrijven hoe wij als gezin in stormen overeind blijven.
Ik ben met schrijven begonnen in een doodgewoon huis, te midden van gezinnen die hun kinderen achter gesloten deuren hielden en middelbare echtparen die hun tuin en gazon verzorgden met een schaartje – ja echt, dat heb ik zelf gezien. Daar begonnen zich voor het eerst zinnen te vormen, streed op de pagina’s verwondering om het hardst met frustratie en werd onze tuin (anders dan alle andere in ons straatje) in de lente- en zomermaanden een weide met wilde bloemen en insecten en een bordje met ‘Bee and Bee’ in het hoge gras gestoken, zodat ons gezin urenlang naar de overvloed kon kijken die in andere tuinen ontbrak, zonder ons ook maar iets aan te trekken van de gefrontste wenkbrauwen die af en toe achter buurgordijnen vandaan kwamen.
Sindsdien zijn we verder getrokken, naar de andere kant van het land om daar een nieuw thuis op te bouwen en niet voor het eerst. We hebben in mijn korte leven al op veel plekken gewoond, als een soort nomaden. Maar overal waar we ons vestigen, is ons huis vol boeken, schedels, veren, politiek, eindeloze discussies, tranen, gelach en blijheid. Sommige mensen denken dat wortels van baksteen en specie zijn, maar de onze spreiden zich uit als myceliumnetwerken, verbonden met de bron van een samen geleefd leven, zodat wij geworteld blijven, waar we ook heen gaan.
Mijn ouders komen allebei uit een arbeidersmilieu en behoorden in hun familie tot de eerste generatie die naar de universiteit ging en afstudeerde en nog steeds zitten ze vol idealen om de wereld te verbeteren. Dat betekent dat we in materieel opzicht niet rijk zijn, maar zoals mam zegt: ‘Wij zijn op veel andere manieren rijk.’ Mijn vader is altijd wetenschapper gebleven (in de marine biologie en nu in natuurbehoud). Hij heeft de geheimen en de kennis die in het wild te vinden zijn voor ons tot leven gebracht en de raadsels van de natuur aan ons uitgelegd.
Mams loopbaan lijkt op de manier waarop ze een beek oversteekt: nooit in een rechte lijn. Muziekjournalist, vrijwilligster, academica: dat allemaal is ze nog steeds een beetje en daarnaast geeft ze thuisonderwijs aan mijn negenjarige zusje Bláthnaid. Die naam betekent ‘de bloeiende’ en zij is op dit moment kenner van sprookjes, ze kan je een grote hoeveelheid feiten over insecten geven, houdt slakken als huisdier en repareert ook alle elektrische apparatuur bij ons thuis (waar mam met haar verstand niet bij kan).
Ik heb ook een broer, Lorcan, ‘de vurige’, die dertien is. Lorcan heeft zichzelf opgeleid tot musicus en slaagt er altijd weer in om tegelijkertijd pure verwondering en verwarring in ons op te roepen. Hij is ook adrenalinejunkie: denk aan bergaf rennen, vanaf rotsen in zee springen en in het algemeen door het leven gaan met de energie van een neutronenster.
Dan is er nog Rosie, een winderige windhond met bruin gestreepte vacht, die we in 2014 hebben geadopteerd. We noemen haar het levende kussen en ze is geweldig als gezelschap en tegen de stress. Ik, nou ja, ik ben degene die in gedachten verzonken is, altijd met vuile handen en mijn zakken vol dode dingen en (soms) dierenkeutels.
Voordat ik aan dit dagboek begon, heb ik ook een tijdlang een online blog bijgehouden. Redelijk wat mensen vonden het leuk om te lezen en ik hoorde meer dan eens dat ik een boek zou moeten schrijven. Wat nogal verbazingwekkend is, eigenlijk, als je bedenkt dat een leraar een keer tegen mijn ouders zei: ‘Uw zoon zal nooit een opstel kunnen schrijven of zelfs een alinea in elkaar kunnen draaien.’ En kijk nu eens. Mijn stem borrelt op als een vulkaan en terwijl ik schrijf kunnen al mijn frustraties en hartstochten zomaar uitbarsten, de wereld in.
Ons gezin is niet alleen door bloed verbonden, we zijn ook allemaal autistisch, behalve pap: hij is het buitenbeentje en hij is ook degene die ons helpt de raadsels op te lossen, niet alleen van de natuurwereld, maar ook van de mensenwereld. Samen vormen we een excentriek en chaotisch stelletje. We schijnen nogal ontzagwekkend te zijn. We zijn zo hecht als otters en dicht tegen elkaar aan vinden we onze weg in de wereld.
LENTE
Iets in het donker onderbreekt mijn dromen. Ik zweef ergens tussen naar de oppervlakte zwemmen en boven komen om lucht te happen, wanneer het gefluit in mijn bewustzijn doordringt. De slaapkamermuren verdwijnen. De ruimte tussen mijn bed en de tuin wordt kleiner, wordt één. Ik sta op zonder te bewegen, vastgehouden door de zwaarte van de slaap. De noten blijven op mijn borst vallen. Nu zie ik de merel in mijn hoofd, zijn testosteronpijlen vliegen weg en de territoriumsonates verspreiden zich over de dageraad. Verzonken in deze symfonie, wakker en denkend, begint het gonzen van mijn brein.
De lente is overal anders, maar de dingen en geluiden die elke dag van hemel tot wortels om me heen wervelen, hebben voor mij de meeste magie. Lente is de kikker die ons pad kruiste toen we pas in dit huis woonden, onze eerste ontmoeting was een klodder dril, snel achtergelaten op de weg, zijn onzichtbare route verstoord door de moderniteit. Geschrokken vulden we een waterig heiligdom met hoop: een ingegraven emmertje water met potscherven, kiezels, planten en wat stokjes als in en uitgang. We wisten niet echt of het zou werken. (Voor iets diepers zouden we een graafmachine nodig hebben gehad om door de keileem heen te komen waarmee we gezegend zijn in onze voorstedelijke tuin in Enniskillen.)
Maar er kwam nog een ontmoeting, het jaar daarop, toen onze amfibische vriend een rondedansje deed op het gras en een andere zich bij hem voegde, waarna wij achterbleven met een geschenk: kikkerdril in de emmer opvang. We waren dolenthousiast, onze vreugdekreten waren tot onder aan de heuvel te horen, ze overstemden even het geluid van auto’s op weg naar Sligo of Dublin en namen het zelfs op tegen het achtergrondlawaai van de betonfabriek verderop.
Het eb en vloed van de tijd, met het ritme van het vertrouwde, brengt een cyclus van verwonderen en ontdekken mee, elk jaar weer alsof het de eerste keer is. Die golvende opwinding vlakt nooit af. De nieuwheid is altijd fris.
Bosviooltjes komen als eerste op, wanneer de mussen het mos uit de goten graven en de lucht zo opgeblazen is als de borst van een roodborstje. Paardenbloemen en boterbloemen verschijnen als zonnestralen en geven bijen het sein dat ze nu veilig naar buiten kunnen komen, eindelijk. Lente is een en al kijken naar elk nieuw herleven. Bláthnaid viert het door elke dag madeliefjes te tellen en als er dan genoeg zijn om een krans van te maken, wordt ze de ‘Lentekoningin’; zijn er nog wat over, dan maakt ze daarvan een armband en bijpassende ring om de drieeenheid compleet te maken. Op een bepaald moment, het lijkt wel tovenarij, zijn er genoeg madeliefjes voor een hele week sieraden en tovermiddeltjes en legt ze voor ons allemaal madeliefjescadeautjes in huis neer.
Mij is meer dan eens verteld dat ik een aurorababy was: altijd wakker bij het krieken van de dag. Ik ben in de lente geboren en mijn eerste ochtenden werden begeleid door de sonate van de mannetjesmerel, die de groei van lichaam en geest voedde. Misschien was zijn lied de eerste lokroep van de wilde natuur. Mijn roeping. Ik denk vaak aan St. Kevin, Caoimhín, en zie dan voor me hoe hij daar staat met zijn uitgestrekte hand waarin hij een merelnest wiegt tot het enige jong is uitgevlogen. Caoimhín van Glendalough was een kluizenaar die vertroosting zocht in de natuur. Geleidelijk aan kwamen er steeds meer mensen naar de heilige man toe voor zijn advies en zijn lessen en zo groeide er een klooster gemeenschap.
Ik hou van de verhalen over Caoimhín, misschien omdat Caoimhín ook de naam is die ik bij mijn vormsel heb aangenomen. Weliswaar vind ik nu dat die ervaring meer een ‘volwassenwording’ was, maar zijn naam is nog steeds belangrijk voor me, belangrijker zelfs nu, omdat zijn verhaal laat zien dat we er niets aan kunnen doen als we wilde plekken binnendringen en het evenwicht tussen mens en natuur veranderen. Misschien voelde Caoimhín het ook zo, toen er steeds meer volgelingen kwamen.
De rijkdom van de noten. Ik kan ze er zo uit halen, hoeveel drukte er ook in de lucht heerst. Zij zijn het begin van alles, van zoveel ontwaken. Het lied voert me verder terug: ik ben drie en leef ofwel in mijn hoofd of tussen de sluipende, kruipende, fladderende, wilde dingen. Die begrijp ik allemaal. Mensen niet. Ik lig te wachten tot het licht van de dageraad de kamer van mijn ouders binnenkomt. Lorcan ligt tussen mam en pap in genesteld. Ik luister of ik de noten hoor en ze komen net als het eerste streepje licht het gordijn bereikt. Gouden schaduwen tonen de vorm waarop ik lag te wachten: de merel jubelend vanaf de keukenuitbouw, een schitterende boodschapper op het dak van de slapenden en wakenden.
Met de komst van de merel kon ik een zucht van verlichting slaken. Het betekende dat de dag begonnen was als alle andere. Er was symmetrie. Een uurwerk. En elke morgen luisterde ik en raakte ik de schaduw aan, maar wilde de gordijnen niet opendoen en zo iedereen wakker maken.
Ik heb nooit het moment willen bederven. Ik kon de rest van de wereld niet binnenlaten, met zijn drukte en gedoe, zijn lawaai, zijn verwarring. Dus ik luisterde en keek, naar de kleine bewegingen van snavel en lijf, de rechte lijnen van de telefoondraden, de pauzes van dertig seconden tussen de strofen.
Ik wist dat ‘mijn vogel’ het mannetje was omdat ik een keer naar beneden was geslopen, één keer maar, om door de terrasdeuren naar buiten en omhoog te kijken. Het was somber en grijs, maar hij zat er, hij zat er altijd. Ik telde en onthield elke maat en sloop toen weer naar boven om naar het schaduwspel op het gordijn te kijken. De merel was de dirigent van mijn dag, elke dag, een hele tijd lang, of zo leek het. Toen hield het op en dacht ik dat mijn wereld zou instorten. Ik moest een nieuwe manier vinden om wakker te worden en toen heb ik leren lezen. Eerst boeken over vogels en daarna over alle leven in de natuur. De boeken moesten correcte illustraties hebben en veel informatie bevatten.
De boeken vormden een brug naar mijn mereldroom. Ze verbonden me fysiek met de vogel. Ik leerde dat alleen de mannetjesmerel zo intens zingt en dat vogels zingen wanneer ze daar een reden voor hebben, bijvoorbeeld om hun territorium te verdedigen of een vrouwtje aan te trekken.
Ze zongen niet voor mij of voor iemand anders. Het verlies van dat lied in de herfst en winter was traumatisch, maar het lezen leerde me dat de merel zou terugkomen.
Lente doet iets met je vanbinnen. Alles komt los van de grond en kan alleen maar omhoog en vooruitgaan. Er is ook meer licht, meer tijd, meer activiteit. Elke voorbije lente vormt één collage vol materie, met alles wat telt. En die eerste lente, zo scherp en levendig in mijn herinnering, was het begin van een fascinatie voor de wereld buiten muren en ramen. Alles daarin drong zich met zachte kracht op, smeekte me om te luisteren en te begrijpen.
De wereld werd multidimensionaal en voor het eerst begreep ik haar. Ik begon elk deeltje te voelen en kon erin groeien, tot er geen onderscheid meer was tussen mij en de ruimte om me heen. Ik wilde alleen maar dat die niet werd verstoord door vliegtuigen, auto’s, stemmen, bevelen, vragen, veranderingen van uitdrukking, snel gebabbel dat ik niet kon bijhouden. Ik sloot me af voor dit lawaai en voor de wereld en de mensen die het maakten; ik opende mezelf weer tussen bomen en vogels en in kleine beschutte ruimtes die mijn moeder vaak instinctief voor me wist te vinden in parken, bossen, op stranden. Kennelijk kwam ik op die plekken los: met mijn hoofd schuin, mijn gezicht heel ernstig en geconcentreerd, nam ik de dingen, de geluiden in me op.
Opeens zoom ik uit en in en realiseer me dat het buiten licht is en het dageraadkoor is opgehouden. De betovering is verbroken. Het is tijd om naar school te gaan. De laatste tijd is het alsof er iets verandert. Ik ben hier, op de drempel van mijn veertiende jaar en de merel, die dirigent van mijn dag, is nog even belangrijk als toen ik drie was. Ik heb nog steeds dat verlangen naar symmetrie. Die uurwerkbehoefte. De enige verandering is een ander soort ontwaken: de behoefte om te schrijven over mijn dagen, over wat ik zie, hoe ik me voel. Midden in dit slagveld van leven, examens, verwachtingen (vooral die van mezelf) duiken deze ontboezemingen op en zij worden een radertje in de cyclus tussen ontwaken en slapen en de veranderende wereld.
INHOUDSOPGAVE
Vooraf
Lente
Zomer
Herfst
Winter
Woordenlijst
Dankwoord
Bron: ‘Dagboek van een natuurjongen’ door Dara McAnulty