De toren of de verwoesting – arcanum 16 van de hermetische tarot – het zestiende symbool

Op de zestiende dag sprak de hogepriester aldus: ‘Het symbool waarvoor je vandaag geplaatst staat heet verwoesting. Je ziet een door de bliksem getroffen toren in tweeën breken en in vlammen opgaan. Vanuit het raam van de bovenste verdieping stort zijn gekroonde bouwer, van wie de kroon van het hoofd valt, met uitgespreide armen omlaag. Dit symbool ontstaat net als alle andere uit het voorafgaande. Met leugen en onwaarachtigheid (symbool XV) kan niet worden op gebouwd, maar slechts vernietigd. 

Vernietiging – (symbool XVI) is dan ook de weerschijn van het vijfde symbool van de weg van Osiris – de dood (symbool XIII), de scheiding van lichaam en ziel is in eerste instantie vernietiging van het lichaam, maar ook van de vele aardse banden en verhoudingen. Het staat tegenover symbool XII, dat van de verwerkelijking van het grote plan. Verwerkelijking en vernietiging zijn twee heel grote tegenstellingen.  

De verwoesting van de toren door de bliksem zegt ons dat de tijd alles wat mensenhanden voor hun eigen verheerlijking oprichten, vernietigen zal. Dat is de grote wet, geldig tot in oneindigheid. Wat mensen voor hun verheerlijking opbouwen, of het in naam van de godsdienst of in naam van de staat geschiedt, zal niet beklijven. De eeuwigheid zal het vernietigen en de wereldlijke of geestelijke bouwer of bezitter van de toren zal van het in elkaar zakkende gebouw ter aarde storten en zijn kroon verliezen. 

Een kroon geeft in feite uitdrukking aan het ontbreken van wezenlijke grootheid en bekwaamheid tot leiden. Daar waar de verlichte geest zou moeten heersen, regeert glanzend metaal. Werk, mijn zoon, niet voor je eigen baat, roem of eer, maar tot nut van het algemeen in de zin van de grote wet, de ontwikkeling van de werelden, en je zult iets blijvends neerzetten en oogsten wat je gezaaid hebt.’ Ga heen in vrede!’

Toen de jonge priester ’s avonds met zijn begeleider door de nachtelijke hemel zweefde, zei deze: ‘Vandaag zul je de kracht van het heilig vuur leren kennen. Het vuur van onze onzichtbare wereld is, zoals alles hier, een weerspiegeling van iets verwants in die geestelijke wereld, waarin zich de oerbeelden van alle dingen en wezens, die we hier zien, bevinden. En dit oerbeeld en zijn weerspiegeling hebben steeds dezelfde kern, dezelfde eigenschappen, gemeen. Daarom kunnen we uit de eigenschappen van het aardse vuur de aard van het geestelijke vaststellen; het moet zowel verlichten en verwarmen als vernietigen en verbranden. Het hemelvuur dat je vanmorgen op symbool XVI aanschouwde, vernietigde mensenwerk; vannacht zul je de weldoende macht van het geestelijk vuur leren kennen.’

Ze vlogen hoger en hoger. Het scheen de jonge priester toe alsof hij zich ruimtelijk van de aarde verwijderde, hij had het gevoel een geheel andere sfeer te betreden. Ruimte en tijd vielen van hem af en het kwam hem voor als zou hij voor het eerst een glimp van de eeuwigheid ervaren.

Kleuren en vormen zweefden, vloeiden en gleden aan hem voorbij om in de verte te verdwijnen. Eerst zacht, maar steeds sterker klonk het in alle toonaarden om hem heen. Als geweldige geluidsgolven zwollen de harmonieën aan, om dan in een inspirerende, verdriet en pijn oplossende overgang in een andere toonaard, in een ander ritme, weg te ebben. En iedere toon was vorm en kleur. Elke klank was geest en zin … onuitsprekelijk, maar toch begrijpelijk…

‘We naderen het rijk van de oerbeelden, het grote geheim,’ zei de begeleider eerbiedig. Voor hen doemde een hemelshoge berg op. Ze stegen hoger, tot zij bij een op een hoogvlakte gelegen tempel kwamen die door een binnenplaats omringd was. Een weg leidde naar uit rotsblokken vervaardigd groot altaar, waarop hout lag opgestapeld. In het heiligdom stond een gouden altaar, waarop wierook gloeide en geurde. Rookslierten stegen omhoog en vulden de hoge ruimte. Op de achtegrond brandde een stralende luchter. 

Met een ernstig gezicht wees de begeleider naar het altaar, en de jonge priester die de betekenis begreep, vroeg: ‘Op het altaar wordt zeker een offerdier geslacht en verbrand?’ Zijn begeleider knikte instemmend: ‘Het offerdier wordt gedood in plaats van de overtreders – de wet van plaatsvervanging. Wat houdt het verbranden van een offerdier voor jou in?’ 

‘Ik denk … het stoffelijke vergaat …,’ antwoordde de jonge priester weifelend.
‘Zeker, deze waarheid zit er in, maar dat is niet de essentie van het grote altaar.’
De jonge priester zweeg. Hij wist niets anders te bedenken. Zijn begeleider glimlachte goedig en sprak: ‘Het hoofdthema dat dit altaar ons leert is die van het offer, en wel van het vrijwillige. “Wees bereid je persoonlijkheid te offeren”, is je al eerder gezegd. Dat is het grote geheim dat dit altaar ons voorhoudt; de stimulans en kracht daartoe vind je in de liefde.’

‘Wanneer moet dat gebeuren?’
‘Oefen je in het dagelijks leven, offer je gerieflijkheden, je voordelen en meevallers. Wees onzelfzuchtig en ook voor jou zal het uur van opoffering, van de grote beslissing slaan. Zelfs de grootste wordt niet gespaard. Dan zal al het onwezenlijke in je vernietigd worden. Dit is de reinigende werking van het vuur.’

Ze traden het heiligdom verder binnen. De begeleider sprak: Kijk eens naar het reukwerk op het kleine altaar. – Is het uit zichzelf ontbrand?’
‘Nee – dat geloof ik niet – het zal wel aangestoken zijn.’
‘Juist, en zo moet ook jij smeken dat het vuur in je ontbrandt.’
‘Welk vuur?’
‘Het vuur van de liefde tot je medemens, tot de goden en het leven.’

‘Maar wie ontsteekt het?’
‘Geen mensenhand.’
‘Wie dan?’
‘Vraag het de hemelse machten! Zelfs diep onder as en puin gloeit en smeult in ieder mensenhart de heilige vonk. Smeek de eeuwige adem  jouw vonk tot een vuur aan te wakkeren.’
‘En dan?’
‘Dan zal ook vanuit jouw innerlijk een aan de goden welgevallig reukwerk opstijgen. Dit vuur zal je echter ook in staat stellen voor anderen op te komen, voorspraak te doen voor zieken en overtreders, geneeskracht zal uit je handen vloeien…’

De begeleider wees op de luchter: ‘Licht, de derde en grootste werking van het vuur.’
‘Zie je wat?’
‘Ja, een wonder!’
‘Wat voor een wonder?’
‘Ik zie een gewijde weg die van altaar tot altaar en tenslotte tot de luchter voert. Ik schrijd van inzicht tot inzicht, leer het vergankelijke van het onvergankelijke te onderscheiden en ik zie hoe middels zelfopoffering, de eeuwige adem het vuur in de mens ontsteekt en hoe deze uiteindelijk in stralend licht getransformeerd wordt.’
‘Je hebt juist gezien, dat is de weg – kom.’

Tempel en berg verdwenen. De begeleider en de jonge priester vlogen door hun wil gedreven de verre aarde tegemoet. In de eindeloze ruimte zagen ze zonnensystemen hun banen trekken. Als vurige kogels draaiden de planeten om de zonnen waar ze bij hoorden. Ontelbare werelden die zich in het donker van de verten oplosten. ‘Ze zijn allemaal uit het woord, de onuitsprekelijke naam geboren,’ zei de begeleider eerbiedig. Ze naderden de aarde snel. 

De jonge priester voelde dat hij nog een vraag mocht stellen. ‘Kunnen ook niet-geroependen het rijk van het licht binnenkomen?’
‘Ja, op onnatuurlijke wijze en slechts in de onderste lagen.’
‘Wat houdt dat in, langs onnatuurlijke weg?’
‘Er bestaan plantensappen waarvan het gebruik een voorbijgaande scheiding van de delen waaruit de mens bestaat, bewerkstelligt, zoals dat ook in de slaap, bij doodgaan of bij een inwijding gebeurt. Je speelt dan echter wel met vuur.’
‘Hoezo?’
‘De indrukken zijn voor de onvoorbereide te sterk en hij zal daarom langdurig ziek of waanzinnig worden. De op onnatuurlijke wijze bewerkte splitsing van geest en lichaam ondermijnt de kracht van het zenuwstelsel.’

Er volgden nevelsluiers en het gevoel in een bodemloze put te vallen. De jonge priester ontwaakte in het heiligdom achter het altaar.

Bron: Egyptische Mysteriën, Inwijding in de Esoterische Tarot door Woldemar von Uxkull