De gehangene – arcanum 12 van de hermetische tarot – het twaalfde symbool van de Egyptische mysteriën

Op de twaalfde dag sprak de hogepriester aldus;

‘Vandaag sta je voor het twaalfde symbool, mijn zoon. Het heet de beproeving, de gehangene. Zoals bij alle voorgaande symbolen, ontstaat ook deze weer uit het vorige. Zodra zich, dankzij de goden, magische krachten in een leerling ontwikkeld hebben, wordt hem snel de gelegenheid geboden deze te benutten, te oefenen en te bewijzen. Dat zich daarbij obstakels en moeilijkheden voordoen behoeft nauwelijks betoog. Daar bevindt zich naast het symbool dat magische kracht weergeeft, dat van de beproevingen. 

Zoals bij alle symbolen die we besproken hebben, zie je ook hier een scherpe tegenstelling tussen de tegenover elkaar staande afbeeldingen. Symbool XI liet je de zachtmoedige jonge vrouw zien die met bloemen versiert, strelend de leeuw zijn bek snoert en daaartegenover de man, die weerloos aan één voet gebonden aan een dikke tak hangt (symbool XII). De dorre bladen en onvruchtbare takken welke de dwarsbalk waaraan hij hangt dragen, duiden op het ontbreken van beschuttend loof en verfrissende vruchten. Hulpeloos, door iedereen verlaten, hangt hij tussen hemel en aarde. Hij zal overwinnen wanneer hij zijn lichaam uitschakelt en in zijn geest het grote doel voor ogen houdt. Hieruit leer je ook dat magische krachten niet verleend worden ter meerdere glorie van jezelf, doch om anderen, dat wil zeggen de grote wet, te dienen. 

Verder moet de gedachte die door symbool XII wordt uitgedrukt, op een bepaalde wijze met het derde symbool van de Horusweg – de pelgrim (symbool IX) – verband houden. En dat is ook zo; wat in symbool IX aangeduid wordt, voltrekt zich in symbool XII, het vierde symbool van de horusweg, de weg van de geest, die als door adelaarswieken gedragen omhoogvoert. De eenzame pelgrim van symbool IX, die door de dorre woestijn zwerft, is nu in een nog veel hopelozer situatie geraakt. Eenzaam was hij al tijdens zijn omzwervingen door de woestijn; omgekeerd, aan één been aan een dwarsbalk hangend, is zijn eenzaamheid nog groter. Nadat jeeen bepaalde rijpheid bereikt had, werd je tot de beproevingen in de tempel toegelaten en naarmate je meer inzicht verwerft, zullen beproevingen je niet bespaard blijven. Verdraag ze met de lankmoedigheid van een wetende en je zult er wel bij varen. Vrede zij met je.’

Toen de jonge priester ’s avonds zijn lichaam verlaten had, zei zijn begeleider: ‘Ook vandaag moeten we een oord van lijden en loutering bezoeken.’ Zij gingen de diepte in. Weer omhulde hen de koele geurige nevelsluier en betraden ze opnieuw een gebied waar zwaar geleden werd. ‘Dit zijn de regionen van toorn en haat waar slangen, honden en vuur de wacht houden. Bereid je erop voor je persoonlijkheid te moeten offeren.’

Ook hier zagen ze grote scharen geesten die zich met huin gevoelens en waandenkbeelden kwelden. In sommigen viel reeds een zekere vermoeidheid te bespeuren – zij naderden hun bevrijding. Hoge vlammen krinkelden met gele tongen en donkere rookwolken door de rode gloed. De sfeer was drukkend, alsof het zou gaan onweren. 

‘Ziet,’ zei zijn begeleider, ‘hoe ze elkaar met ergernis en haat treiteren en opwinden. Ziet hoe ze gloeiend en smeulend op elkaar afschieten om teleurgesteld weer uit elkaar te springen, want omdat de één niet voor de ander onderdoet, kunnen ze elkaar niets maken. In tegenstelling tot jou hebben ze in hun leven nooit geleerd hun gevoelens en gedachten te beheersen, en moeten nu een veel pijnlijker en langduriger leerschool doorlopen.’

Even verderop zaten weer andere geesten deels geërgerd te discussiëren en te ruzieën, deels morrend of vertwijfeld broeiend in rook en smook terneer. ‘Ze moeten hun dwaasheid leren inzien; ook zij ontvangen onderricht en troost uit hogere regionen. Zie je die lichtstralen daar door de donkere nevels schieten? Dat zijn hulpverlenende geesten.’

Iets terzijde van de overigen stond een groepje bij elkaar dat bezig was zich met touwen aan boomtakken op te knopen, zich met zwaarden of dolken te doorboren, of aan de pijnen van vergiftigingsverschijnselen te sterven. Ze stierven echter nooit geheel, maar leefden steeds weer op om hun lugubere voorbereidingen tot zelfmoord opnieuw te treffen. 

‘Naast godloochenaars vertoeven hier, zoals je ziet, zelfmoordenaars. Het kwaad of verdriet dat ze ontlopen wilden komen ze hier in versterkte mate opnieuw tegen.’
‘Wat een onnoemlijk leed,’ dacht de jonge priester ontzet. 
‘Zouden die ongelukkigen echt niet te helpen zijn?’
‘Gelukkig is hij die mededogen kent,’ zei zijn begeleider, ‘en bereid is zijn persoonlijkheid te offeren om lijdenden te helpen.’
‘Hoe kan dat gerealiseerd worden?’
‘Uit opofferingen bestaat de ketting waaraan sterfelijken uit hun ellende opgetrokken worden. Mededogen heeft vanaf het begin der tijden de hooggevorderde en gelouterde geesten tot zelfopoffering gedreven.’
‘Hoe?’

‘Zoiets kan op twee manieren gebeuren. Of de van medelijden en naastenliefde vervulde geest doet afstand van zijn aanspraken op de vreugden van hogere sferen en duikt in de ellende en het lijden van anderen onder om te troosten en te helpen òf de verlichte, liefhebbende geest stemt er in toe, hoewel het voor zijn eigen vervolmaking niet meer nodig is, weer als mens geboren te worden en wel in een gezin, in een tijd, in een volk, in omstandigheden waar hij veel te lijden en veel te vergeven zal hebben. Hij zal de schuld en het onrecht van anderen op zich nemen en voor hun zonden boeten. Hij zal het kwaad met goedheid bestrijden en zo overwinnen. Hij zal gerechtigd zijn te dienen als voorspraak voor allen die de wet overtreden.’
‘Een zware maar bewonderenswaardige opgave.’
‘Ook jouw uur zal slaan!’…

Vanuit de nevel en de verdoving voelde de jonge priester zich weer tot bewustzijn komen en hij ontwaakte in de tempel achter het altaar.

Bron: Egyptische Mysteriën, Inwijding in de Esoterische Tarot door Woldemar von Uxkull