Kierkegaard, een biografie door Joakim Garff, vertaald door Edith Koenders en Jan Millekamp

BESTEL KIERKEGAARD – EEN BIOGRAFIE

Deze internationaal geprezen biografie van Joakim Garff is de perfecte combinatie van geschiedenis, filosofie en psychologisch inzicht. Niet eerder werd de Deense filosoof, theoloog en cultuurcriticus Søren Kierkegaard (1813–1855) zo grondig geportretteerd. Dit boek ontrafelt Kierkegaards schuldbewuste verhouding tot zijn vader, de rivaliteit met zijn broers en de turbulente relatie met zijn verloofde Regine Olsen. Een must-have voor alle Kierkegaard-liefhebbers. Dr. Joakim Garff (1960) is als onderzoeker verbonden aan het Søren Kierkegaard Research Centre in Kopenhagen. Hij wordt gezien als een van de grootste kenners van Kierkegaards leven en werk.

‘Monumentaal.’ – John Updike, The New Yorker

‘Meesterlijke biografie van Deense excentriekeling.’ – Die Zeit

‘De meest complete, meest gedurfde en best geschreven
biografie van Søren Kierkegaard. Een pageturner’ – de Volkskrant

‘Het geeft je als lezer onmiddellijk het gevoel
dat je erbij aanwezig bent.’ – Nederlands Dagblad

‘Leest als een roman’ – Filosofie Magazine

INLEIDING

Bisschop Martensen stond half verscholen achter een gordijn in zijn bisschoppelijke residentie. Vanuit een erker had hij een prachtig uitzicht over het plein Frue Plads met de Metropolitanschool op de achtergrond, de universiteit aan de linker- en de Vor Frue Kirke [Onze-Lieve-Vrouwekerk] aan de rechterkant. Het was zondag 18 november 1855 en de klok sloeg bijna twee. Ineens golfde er een menigte in het zwart geklede mensen naar buiten, die eerst nog even in groepjes bleven staan maar vervolgens in alle richtingen verdwenen.

Een paar uur later krast de bisschoppelijke pen verontwaardigd over het papier als Martensen een brief schrijft aan zijn oude vriend en vroegere leerling, Ludvig Gude, die dominee is in Hunseby op het eiland Lolland: ‘Vandaag is Kierkegaard vanuit de Frue Kirke begraven met een grote stoet (Met alles erop en eraan! Ironie!). Ongekend tactloos van de familie om hem op een zondag te begraven, precies tussen twee diensten in, vanuit de belangrijkste kerk van het land. Dat kon niet bij wet verboden worden, maar Tryde had best kunnen ingrijpen, alleen dat heeft hij zoals gebruikelijk weer eens nagelaten. Zijn [Kierkegaards] broer sprak in de kerk (als broer, niet als dominee). Wat hij gezegd heeft en hoe, weet ik nog niet. De bladen zullen wel bol staan van de verhalen over deze begrafenis. De stoet schijnt vooral uit jonge mensen en een heleboel obscure personen bestaan te hebben. Voor zover bekend was niemand van de hooggeplaatsten aanwezig.’

In de naar het schijnt zeer kleine kist, die op die bewuste dag in november naar het familiegraf op Assistens Kirkegård werd gereden, lag het lijk van een man die zich in de loop der tijd zo onmogelijk had gemaakt dat men zich na zijn dood geen raad met hem wist. Want wat doe je met een man die in de laatste jaren van zijn leven een theologische eenmansrevolutie was begonnen waarbij hij dominees uitmaakte voor kannibalen, na-apers, uilskuikens en wat dies meer zij? Wat had het voor zin om zo iemand een christelijke begrafenis in gewijde grond te geven? Dat dezelfde man ook nog eens een oeuvre naliet dat zijn weerga niet kende wat betreft spanwijdte, originaliteit en betekenis, maakte de toestand er bepaald niet minder penibel op.

Als Martensen bijna klaar is met zijn brief aan Gude, bereikt hem het bericht over een incident dat op Assistens Kirkegård heeft plaatsgevonden en als was hij een verslaggever die live verslag moet uitbrengen, vervolgt hij zijn relaas ontzet maar ook enigszins verlekkerd: ‘Het is me zojuist bekend geworden dat er iets zeer schandaligs is gebeurd bij het graf. Nadat Tryde aarde op de kist had geworpen, trad een neef van Kierkegaard, een zekere Lund, naar voren met ‘Het ogenblik’ en het Nieuwe Testament in de hand als waarheidsgetuigen tegen de kerk, die Søren Kierkegaard ’tegen betaling’ had begraven etc. ‒ Ik heb het nog niet langs de officiële kanalen gehoord, maar de mensen hebben er zonder meer aanstoot aan genomen en het lijkt me dat dit aanleiding genoeg is om met serieuze maatregelen te komen.’

Het gerucht dat zo snel zijn weg naar de bisschoppelijke residentie wist te vinden, klopte en nog geen etmaal later stond het schandalige voorval in bijna alle Kopenhaagse kranten. De Berlingske Tidende gaf de volgende morgen al een nauwgezet verslag van het gebeurde en drukte in de avondeditie de grafrede af die de oudere broer van de overledene, Peter Christian Kierkegaard, in de kerk had gehouden. Op diezelfde maandag rolden ook de kranten Flyve-Posten en Fædrelandet al voor dag en dauw van de persen met kersverse reportages, en droegen zo hun steentje bij aan het debat over de vraag in hoeverre de verantwoordelijke geestelijken in gebreke waren gebleven, terwijl Morgenposten een paar dagen later uitriep: ‘Een man die beweerde geen officiële christen te zijn, was nog niet dood of de officiële kerk eigende zich zijn weerloze lijk al toe en ging ermee aan de haal.’

Als hoofd van de kerk kon Martensen natuurlijk niet met de handen in de schoot toekijken. Hij wenste zich niet publiekelijk uit te spreken, dat was te riskant, maar uit hoofde van zijn functie kwam hij meteen in actie en eiste van proost Tryde een schriftelijke verklaring over de hele gang van zaken. Uit deze verklaring blijkt dat de begrafenis ingeleid werd met de gebruikelijke psalm ‘Wie weet hoe nabij de dood is’, waarop Peter Christian Kierkegaard ‘mooi en passend’ had gesproken. Na nog een psalm werd de kist de kerk uitgedragen en naar Assistens Kirkegård gebracht, waar Tryde aarde op de kist wierp.

Nauwelijks was dit gebeurd of de jonge arts Henrik Lund trad naar voren en nam het woord ondanks de protesten van Tryde en de aanwezigheid van de politiemannen Hertz en Klein, die speciaal voor deze bijeenkomst naar het kerkhof waren gestuurd. Volgens Tryde richtte Lund zich tot de ‘menigte die hoofdzakelijk uit mensen van de middenklasse bestond’, het waren er ongeveer duizend, waarbij Lund eerst te kennen gaf dat hij een vertrouwelijke relatie had gehad met wijlen zijn oom en vervolgens diens aanval op het officiële christendom uiteenzette. Tot slot las Lund voor uit Kierkegaards laatste werken en uit de Openbaring van Johannes.

Tryde schreef in zijn verklaring dat hij verdere vervolging niet noodzakelijk achtte, maar Martensen was een andere mening toegedaan en adviseerde per direct het ministerie van Cultuur om de zaak aanhangig te maken, teneinde die ‘nadrukkelijk te veroordelen’. Ondertussen had Lund de toespraak die hij uit zijn hoofd had gehouden, opgeschreven en die werd op donderdag 22 november in Fædrelandet gedrukt onder de titel ‘Mijn protest; wat ik gezegd heb en wat niet’. Als een gloeiende vulkaan liet Lund zijn verbale lava alle kanten op stromen, maar toen hij zijn missie een paar dagen later wilde voortzetten met ‘Het volgende ogenblik ‒ en nu?’, was zijn woordenmassa gestold tot je reinste cliché.

Tegelijkertijd maakte zijn geëxalteerde stemming plaats voor een diepe vertwijfeling, die in december tot een zelfmoordpoging leidde, die op het allerlaatste moment door zijn vader, Johan Christian Lund, verijdeld kon worden. Deze ondernemende en welgestelde grossier wendde zich kort daarna tot minister van Cultuur C.C. Hall met het verzoek om genade boven de wet te laten gelden: zijn zoon was moreel noch crimineel toerekeningsvatbaar. Martensen was echter onverbiddelijk en beriep zich op de toekomst van de kerk, het algemene gevoel voor fatsoen en de botte opdringerigheid van de pers.

De zaak belandde aldus toch in de vijfde kamer van het Gerechtshof aan het Nytorv, pal naast het ouderlijk huis van Kierkegaard. De aanklager wilde Lund naar de gevangenis sturen, diens verdediger verzocht om vrijspraak, de getuigen vlogen elkaar in de haren en de zaak liep uit, zodat het vonnis pas op 5 juni 1856 uitgesproken kon worden: Lund kreeg een boete opgelegd van 100 rijksdaalders, die ten goede zouden komen aan de Armenzorg van Kopenhagen. De jonge arts hoorde het vonnis aan zonder een spier te vertrekken. Maanden eerder had hij al boetvaardig een knieval gemaakt voor de instanties die hij eerder juist had aangevallen. ‘Ik zie nu in,’ verklaarde hij in een brief aan Peter Christian Kierkegaard, ‘dat het enige juiste voor mij is om de strijd op te geven waarin ik me ongevraagd gemengd heb, en mijn heil te zoeken bij de christelijke kerk.’ Wat vermoedelijk heeft bijgedragen aan deze resignatie is het feit dat Lund zich in het vroege voorjaar van 1856 medisch heeft laten behandelen voor een niet nader gespecificeerde ‘zenuwaandoening’.

De toestand bij de begrafenis bewijst eens te meer dat in het geval van Kierkegaard zelfs de dood de mens en zijn werk niet van elkaar kan scheiden. Toch is het aantal Deense biografieën dat na het kritische portret van Georg Brandes uit 1877 verscheen, op de vingers van één hand te tellen. Johannes Hohlenbergs biografie van 1940 is het recentste werk in dit genre. Ook heeft men altijd weinig respect gehad voor degenen die Kierkegaard vanuit een biografisch perspectief benaderden ‒ alles mocht maar juist dát niet ‒ en decennialang heeft men bijna systematisch geprobeerd om de man uit zijn werk te bannen.

In elke standaardintroductie wordt de privépersoon Kierkegaard, zoals dat altijd enigszins neerbuigend wordt genoemd, opgevoerd als een excentriek aanhangsel bij een geniaal oeuvre. De oorzaak hiervan is niet alleen gelegen in het feit dat Kierkegaard zich van zijn pseudonieme werken distantieerde en ook niets moest hebben van de belangstelling van de lezer voor zijn persoon: vermoedelijk was men bang dat een biografische benadering vroeg of laat tot een versimpeling zou leiden, waarbij theologische en filosofische vraagstukken op banale wijze tot verdringingen van de schrijver, tot oedipale conflicten of tot noodlottige confrontaties met een koude pispot in de nacht gereduceerd zouden worden.

Deze aversie tegen een biografische benadering heeft iets paradoxaals omdat het hier juist een schrijver betreft die niet alleen al denkend en schrijvend zelf deel uitmaakte van zijn werk, maar die zich er ten volle van bewust was dat zijn ‘bestaan’ het ‘interessantste was dat enig schrijver in Denemarken ooit te bieden heeft gehad’ en dat hij daarom ‘in de toekomst gelezen en bestudeerd zou worden’. Op on-Deense, buitengewoon zelfverzekerde toon noteert hij dan ook in november 1847 in zijn dagboek: ‘… en daarom zal niet alleen mijn werk, maar juist ook mijn leven, dat intrigerende geheim van de hele machinerie, keer op keer bestudeerd worden’.

Dat deze voorspelling aanvankelijk geen weerklank in de werkelijkheid vond, bewees filosoof Hans Brøchner toen hij helaas aan een bekende van hem beloofd had om een paar regels over Kierkegaards leven en persoonlijkheid te schrijven, maar overvallen werd door paniek: ‘Als we ons tot de uiterlijke gebeurtenissen beperken, valt er weinig over zijn leven te zeggen. Dat hij geboren is op 5 mei 1813, dat hij in 1830 eindexamen deed, in 1840 zijn kandidaats haalde, promoveerde in 1841 en overleed in 1855, dat zijn ongeveer de uiterlijke biografische gegevens die er zijn, en die zijn niet interessant. Zijn innerlijk leven is veel rijker, zijn persoonlijke ontwikkeling, maar die vinden hun weerklank in zijn geschriften en het beste ervan heeft hij daarin waarschijnlijk verwerkt.’ Zo schrijf je een ultrakorte biografie.

Israel Levin, die jarenlang de secretaris van Kierkegaard was, benadert het probleem op een andere manier, van binnenuit, maar hij staat net zo wantrouwend tegenover Kierkegaards biografie als Brøchner: ‘Wie het leven van Søren Kierkegaard wil behandelen, moet oppassen dat hij zich niet brandt, zo vol tegenstellingen was zijn leven, zo moeilijk is het om zijn karakter te doorgronden. Hij heeft het vaak over dubbele reflectie; maar alles wat hij zei was meer dan een zevenvoudige reflectie. Hij vocht om helderheid voor zichzelf te krijgen, maar hij werd geplaagd door zeer uiteenlopende stemmingen en was zo’n gevoelsmens dat hij vaak dingen beweerde die onwaar waren, maar waarvan hij zich inbeeldde dat het de waarheid was.’

Deze herinnering van Levin is belangrijk, want hieruit blijkt hoe grillig het bronnenmateriaal eigenlijk is, en indirect blijkt hoe zorgvuldig Kierkegaard zijn postume wedergeboorte gepland heeft. Als je een biografie over Kierkegaard wilt schrijven, moet je je er daarom van bewust zijn dat er in diens oeuvre al een autobiografie verscholen zit. De kans dat je onbedoeld medeauteur wordt van de mythe over Kierkegaard is groot, want zijn werk geeft volop aanleiding om kritiekloos de loftrompet over zijn genie af te steken.

Mijn aanpak is kritischer, historischer, minder eerbiedig. Ik heb niet alleen de grote gebeurtenissen uit het leven van Kierkegaard willen vertellen, maar ik ben ook op zoek gegaan naar de kleine voorvallen en bijkomstigheden, naar de scheuren in het graniet van zijn genie, naar de gekte die vlak onder de oppervlakte school, naar zijn intensiteit en de prijs die hij, zowel financieel al psychisch, heeft moeten betalen voor zijn maniakale geschrijf, en naar de onpeilbare ondoorgrondelijkheid van deze man, met wie je nooit helemaal klaar bent. Met dit boek beoog ik zo uitgebreid mogelijk een complexe Kierkegaard te beschrijven.

Verder heb ik Kierkegaard teruggeplaatst in zijn tijd, in zijn eigen context, zodat hij niet langer ‘de enkeling’ is die we door een sleutelgat in een van de Kopenhaagse stadspoorten staan te begluren, maar zodat hij zich weer beweegt tussen de mensen die zich indertijd ook in de stad bevonden en die lang niet zo onmogelijk waren als Kierkegaard ons heeft voorgespiegeld. Daarom heb ik Kierkegaard niet alleen naar anderen laten kijken, maar ook anderen naar Kierkegaard. Ik heb met andere woorden geprobeerd om opnieuw de actieve dialoog tot stand te brengen tussen Kierkegaards leven en werk, waaruit Kierkegaard zich heeft ontwikkeld. Als je de man losmaakt van zijn werk, dan haal je ook de ziel eruit. Als er iets is wat ik wil laten zien met dit verhaal, dan is het de innige en wijdvertakte verbondenheid die er was tussen Kierkegaard, zijn werk en zijn tijd.

Tot slot wil ik graag een aantal vrienden, kennissen en andere deskundigen bedanken bij wie ik tijdens het schrijven een luisterend oor gevonden heb, en die grotere of kleinere stukken van mijn manuscript hebben gelezen en van waar- devol commentaar hebben voorzien. Het voert te ver om iedereen apart te bedanken voor zijn of haar inzet, daarom volsta ik met een prozaïsche, alfabetische opsomming: Søren Bruun, Niels Jørgen Cappelørn, Ulrik Høy, Jette Knudsen, Klaus P. Mortensen, Peter Tudvad, Poul Erik Tøjner, Bodil Wamberg.

Dit boek is een werk van liefde, begonnen en voltooid in de late avonduren, maar de spirit van het Søren Kierkegaard Onderzoekscentrum, waar ik het geluk heb te mogen werken, is een grote inspiratiebron voor mij geweest. Ik heb volop gebruik kunnen maken van de tekstverklaringen en vele commentaren die uitgewerkt zijn in verband met de nieuwe uitgave van Søren Kierkegaards Skrifter [het Verzameld werk van Søren Kierkegaard].

In het bijzonder wil ik Gads Forlag en met name Barbara Vibæk bedanken voor haar sturende mildheid, overdadige humor en engelachtige toewijding.

Tot slot dank ik mijn geliefde echtgenote Synne uit het diepst van mijn hart ‒ sine qua non.
Ik neem de volledige verantwoordelijkheid op me voor eventuele fouten en onvolkomenheden, zowel de feitelijke als de morele.

Joakim Garff

VOORWOORD BIJ DEZE UITGAVE

‘Wat ik schrijf is vooral voor de herinnering, voor de poëtische herinnering geknipt en ooit zal de tijd aanbreken dat de meisjes zullen blozen van enthousiasme als een schrijver alles zal vertellen over hoe ik mijn leven zin en betekenis wilde geven.’ Deze profetische woorden schreef Kierkegaard in een dagboekaantekening van 1846, en op die manier verbond hij zijn oeuvre en zijn persoon en maakte er een elegante, biografische strik van waar de meisjes nauwelijks van zullen blozen, maar waar volwassen mannen wellicht bleek van wegtrekken, want Kierkegaard had duidelijk geen gewone historicus voor ogen toen hij zich zijn toekomstige biograaf voorstelde, maar een ‘dichter-schrijver’, die als het ware tussen de regels door zou kunnen schilderen hoe hij zijn leven zin en betekenis wilde geven. Dit was een dwingende voorwaarde, met minder kon het niet.

Ik ben schrijver noch dichter, maar volgens mij is een geslaagde biografie meer dan de som der delen, meer dan de losse feiten die je over de persoon in kwestie kunt vergaren. De kans is namelijk groter dat die persoon opnieuw het loodje legt onder de gigantische stapel materiaal dan dat hij voor de ogen van de lezer tot leven wordt gewekt. Søren Kierkegaard is echter geen biografische roman, maar een boek waarbij ik gebruik heb gemaakt van de stijlmiddelen van de roman, zonder de feitelijke gegevens geweld aan te doen. Als je hoofdpersoon ervoor kiest om rechtsaf te slaan, dan heeft het geen zin dat zijn biograaf hem verderop in de straat linksaf laat slaan, alleen omdat dat aanlokkelijk lijkt en het de biograaf de kans biedt zijn fantasie de vrije loop te laten.

Wat ik met deze biografie beoog, en dit ligt in het verlengde van Kierkegaards voorspelling van 1846, is dat ik het verhaal van zijn leven wil vertellen ‒ dat ik zijn leven wil presenteren als het verhaal dat zijn leven ‒ mede ‒ was. Toen ik moest gaan snijden in het zeer omvangrijke materiaal dat Søren Kierkegaard heeft achtergelaten, was het mijn streven om het narratieve potentieel ervan naar voren te halen, zodat de levens van de personen over wie ik me ontfermde niet in brokstukken uiteen zouden vallen, maar deel uit zouden maken van een samenhangend verhaal met een kop en staart. Materiaal dat niet aan deze eis voldeed, schoof ik terzijde ‒ met een selectief gebaar dat de biograaf eigen is, en waarin zowel zijn beperking als voorrecht schuilt.

Het valt niet mee om de biograaf van Kierkegaard te zijn, zoals het ook niet meevalt om de kabouter te tekenen die we in Over het begrip ironie tegenkomen, of beter gezegd niet tegenkomen. Hierin vertelt Kierkegaard dat de ironie bij Socrates net zo moeilijk is uit te beelden als het is om ‘een kabouter af te beelden met de hoed op die hem onzichtbaar maakt’. In feite is Kierkegaard zelf net zo’n kabouter met net zo’n hoed, zichtbaar en onzichtbaar tegelijk. Hij hield ervan zich te hullen in pseudonieme gewaden, hij vond het heerlijk om zijn lezers een rad voor ogen te draaien en ze van alles op de mouw te spelden. Hij schreef niet alleen om iets te verhelderen, maar ook om te verbergen ‒ bij- voorbeeld Kierkegaard.

Zoals hij zigzaggend over de stoep liep, waarbij hij zijn medewandelaar nu eens tegen de huismuren aandrukte en dan weer de goot in dwong, zo bewoog hij zich ook op een grillige, krabachtige manier in zijn dagboeken, en zijn biograaf liet hij hooguit fragmenten, stijloefeningen, vage sporen, een blinde muur of helemaal niets na. Dat hij zichzelf consequent ‘dichter-schrijver’ noemt, heeft ermee te maken dat hij niet zozeer historische feiten wilde vastleggen, als wel de gedachten over de artistieke bewerking ervan; het bijzondere van een persoon, het universele karakter van een voorval of het symbolische van een bepaalde situatie. Zijn teksten leven in hoge mate bij de gratie van de enorme sensibiliteit waarmee hij als persoon gezegend was, van zijn bijzondere kijk op de wereld, van zijn stem.

Zonder de feiten te fictionaliseren of te weerspreken, heb ik met Søren Kierkegaard de afstand tussen een ware geschiedenis en een goed verhaal zo klein mogelijk willen maken. Dat betekent zoals gezegd niet dat ik het historische materiaal op dezelfde luchthartige manier heb kunnen behandelen als Kierkegaard zelf deed. Hoewel ik niet de illusie koester dat een biografische presentatie louter berust op een reconstructie van historisch bronnenmateriaal ‒ was het maar zo eenvoudig! ‒ heb ik natuurlijk geprobeerd om de relevante bronnen aan te boren en dankbaar gebruikgemaakt van de bestaande en onontbeerlijke secundaire literatuur.

De primaire bronnen die ten grondslag liggen aan de interpretatie die de volgende zevenhonderd bladzijden behelzen, zijn toch vooral Kierkegaards eigen geschriften ‒ zijn dagboeken en brieven en zijn uitgegeven en onuitgegeven werk. Mocht iemand daartegenin willen brengen dat Søren Kierkegaard hierdoor een subjectieve biografie is geworden, dan zal ik daar niet luidkeels tegen protesteren, maar ik wil ter verdediging wel aanvoeren dat een objectieve biografie over de denker van de subjectiviteit misschien ook niet bepaald in harmonie zou zijn met zijn onderwerp.

Søren Kierkegaard is op 3 november 2000 verschenen, waarna het een aantal herdrukken heeft beleefd. Ook is het boek in verschillende talen vertaald, wat menigeen heeft verrast en niet in het minst de biograaf zelf, die zijn werk indertijd met een aanzienlijk kleiner publiek voor ogen heeft geschreven, en die nooit had kunnen bedenken dat Hongaarse lezers zich waarschijnlijk net zo weinig bij de Ronde Toren in Kopenhagen konden voorstellen als de Amerikanen bij de stad Ringkøbing en de Italianen bij de Badstuestræde ‒ wat de verschillende vertalers gelukkig op behendige wijze hebben weten te verklaren.

Sinds Søren Kierkegaard het licht zag, is de nieuwe uitgave van Søren Kierkegaards Skriften, zijn verzameld werk, voltooid. De verwijzingen in deze uitgave van Søren Kierkegaard zijn hiermee up-to-date gebracht. Het verzameld werk heeft met zijn vele waardevolle noten, tekstverklaringen en manuscriptbeschrijvingen nieuwe niveaus en dimensies aangeboord in het onwaarschijnlijk rijke oeuvre van Kierkegaard, waar toekomstige lezers hun voordeel mee kunnen doen. Dat heeft Søren Kierkegaard ook gedaan.

In dit verband wil ik graag al die vriendelijke mensen bedanken die mij in de loop der jaren correcties en voorstellen voor verbeteringen in het oor hebben gefluisterd. Zoals vermoedelijk velen weten heeft Peter Tudvad, mijn voormalige collega met wie ik jaren intensief en in goede verstandhouding heb samengewerkt, een aantal aantekeningen geplaatst bij mijn aanpak, die ik voor zover de omstandigheden dat toelieten, de biografie ten goede heb laten komen.

Op de drempel van het jubileumjaar 2013 wil ik elke nieuwe lezer dankbaar verwelkomen en ik sluit me van harte aan bij de opgeruimde groet waarmee Vigilius Haufniensis, de man achter Het begrip angst, zíjn voorwoord afsloot: ‘Verder heb ik hier niets aan toe te voegen: alleen roep ik ieder die mijn mening deelt en ieder die haar niet deelt, ieder die dit boek leest en ieder die aan het voorwoord genoeg heeft, uit de grond van mijn hart toe: vaarwel!’

Joakim Garff, december 2012

BESTEL KIERKEGAARD – EEN BIOGRAFIE

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN EN OVER KIERKEGAARD