De wolk van niet-weten – geschrift uit circa 1380 van een anonieme Engelse mysticus

BESTEL DE WOLK VAN NIET WETEN

Uit verlangen naar innerlijke vrede leggen velen zich toe op meditatie in de hoop zo ook te komen tot de mystieke beleving van het hogere of goddelijke. Vandaar dat er een groeiende belangstelling bestaat voor oude mystieke en gnostische teksten. Dit maakt ‘De wolk van niet-weten’ opnieuw actueel. Met deze tekst bereikte de Engelse mystiek omstreeks 1380 haar hoogtepunt. De auteur is een anonieme Engelse mysticus, die put uit de zuiverste bronnen van de mystieke literatuur. Hij geeft blijk die traditie goed te kennen, maar ook persoonlijk te hebben verwerkt, hetgeen zijn woorden authenticiteit verleent.

Vanuit een sterke gedrevenheid beschrijft de auteur de innerlijke relatie met God als een kennen en ervaren dat uiteraard verborgen blijft. Het is als een kennen en ervaren van een Licht dat in een wolk is gehuld. De auteur geeft een directe, praktische en levendige inleiding tot deze ‘duistere schouwing’. Zijn Engelse achtergrond kleurt dit werk weldadig, want bij alle mystiek blijft hij nuchter, pragmatisch, humoristisch, discreet en sober.

Deze schouwing voltrekt zich heel concreet, in een handelen door niet te handelen en te weten door niet te weten, want denken en willen kunnen niets onthullen van het mysterie van Gods verborgenheid. Een boek voor wie dit begrijpt: dat wil zeggen voor ieder die het leest en er, zonder pretenties, naar tracht te leven.

DE WOLK VAN NIET-WETEN

Hier begint het boek over beschouwing, getiteld: Wolk van niet-weten, in welke wolk de ziel wordt verenigd met God.

God,
voor wie alle harten open liggen, tot wie iedere wil zich wendt,
en voor wie geen geheim verborgen is,
ik smeek U : zuiver zó het verlangen van mijn hart
door de onuitsprekelijke gave van uw genade,
dat ik volmaakt U beminnen en waardig U lof toezingen mag.

Amen.

PROLOOG

In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest

Jij die dit boek nu in bezit hebt, of het nu je eigendom is of dat je het alleen maar in bewaring hebt, of je het ergens heen brengt, of dat je het hebt geleend, wie je bent, om één ding vraag ik je dringend en dat geef ik je ook als opdracht. Je moet eerlijk en vastbesloten beloven het niet te lezen, het niet over te schrijven of er met iemand over te spreken, en niet toe te laten dat iemand anders het leest, het overschrijft of erover spreekt, tenzij diegene die volgens jouw oordeel werkelijk met heel zijn persoon besloten is Christus volmaakt te volgen. En dat niet alleen in het werkende leven, maar tot de hoogste top van het beschouwende leven, die een volmaakt mens met zijn sterfelijk lichaam door Gods genade bereiken kan. Jij moet van oordeel zijn dat hij iemand is die al geruime tijd al wat hij ‘maar kan gedaan heeft om tot het beschouwende leven te geraken door de stuwkracht van zijn actieve leven. Anders zal dit boek hem niets te zeggen hebben.

Bovendien geef ik je als opdracht en vraag ik je met het gezag van de liefde: als iemand dit boek leest, het overschrijft, of erover spreekt, of het hoort voorlezen of spreken, draag jij hem dan op, zoals ik het jou nu doe. Om ruim de tijd te nemen voor de lezing, het gesprek of het overschrijven. Want wellicht is er iets, in het begin bijvoorbeeld of middenin, dat in de lucht is blijven hangen of dat op die speciale plaats niet volledig is verklaard. Wel als het dáár niet is behandeld, dan is het dat misschien wel spoedig daarna of aan het einde van het boek. Maar als iemand de stof slechts ten dele las, zou hij gemakkelijk op een dwaalspoor kunnen raken. Om deze fout zowel voor jezelf als voor anderen te vermijden bid ik je, omwille van de liefde: doe wat ik je nu zeg.

Het kan mij helemaal niet schelen wanneer schreeuwers of vleiers, of quasie-nederigen, of muggenzifters, kletsmeiers, zeurpieten, kwaadsprekers of wat voor soort brompotten ook, dit boek nooit onder ogen zouden krijgen. Het was helemaal mijn bedoeling niet iets voor hen te schrijven. Zij kunnen er dus van afblijven. En dat geldt ook voor al die geleerde mannen (en eveneens de niet-geleerden) die enkel maar nieuwsgierig zijn. Zelfs al zijn zij, vanuit het standpunt van het ‘actieve’ leven bezien, goede lieden, dan zal dit alles voor hen toch niets te betekenen hebben.

Maar wel zal het iets betekenen voor hen die uiterlijk staan in het actieve leven, maar die toch door de innerlijke werking van de Heilige Geest (zijn oordelen zijn ondoorgrondelijk) gevoelig zijn voor de beschouwing. Niet voortdurend misschien, zoals de echte schouwers, maar zo nu en dan vol verlangen om deel te krijgen aan de diepere dingen van de beschouwing. Als zulke mensen dit boek zien, zouden zij, met Gods genade, er intens door geïnspireerd kunnen worden. Er zijn vijfenzeventig hoofdstukken in dit boek. Het allerlaatste geeft onmiskenbare tekenen aan de hand waarvan je met zekerheid kunt vaststellen of God jou tot dit werk van schouwing roept of niet.

Mijn vriend in God, heel dringend vraag ik je: zie met de grootste aandacht toe op de weg en de beleving van je roeping. En breng God van ganser harte dank: dat je met behulp van zijn genade onversaagd de staat en de plaats en de levenswijze die je met volle overgave hebt aanvaard, beleven mag, tegen al de listen en aanvallen van je vijanden naar lichaam en geest in; en dat je door alle moeilijkheden heen de kroon mag verwerven van het eeuwig leven.

Amen

HOOFDSTUK 1

Eerste hoofdstuk. Over de vier stadia van het christelijk leven, en over de roeping van hem voor wie dit boek geschreven werd.

Het komt mij, in mijn simpele wijze van denken, voor dat er vier staten of wijzen zijn van christelijk leven. Het zijn de volgende: de gewone, de bijzondere, de eenzame en de volmaakte staat. Drie ervan kunnen worden begonnen en beëindigd in dit leven; met de vierde kun je, door Gods genade, wel hier een begin maken, maar zij duurt eeuwig voort in de hemelse zaligheid. Je zult wel opgemerkt hebben dat ik deze vier in een bepaalde volgorde heb geplaatst (de gewone, de bijzondere, de eenzame en de volmaakte) precies zo nu heeft, naar ik denk, onze Heer in zijn grote barmhartigheid jou geroepen, in dezelfde volgorde en op eendere wijze, door jou gestaag naar zich toe te trekken met het innig verlangen van je hart.

Want je weet heel goed dat God, toen je in de gewone staat van het christelijk leven was en omging met je vrienden in de wereld, niet wilde toestaan dat je dat soort van leven zou gaan leiden dat zo ver van Hem verwijderd is. En dit vanwege zijn oneindige liefde, waarmee Hij je vormde en schiep toen je nog niets was, en waarmee Hij je daarna, toen je met Adam verloren was, vrijkocht tegen de prijs van zijn kostbaar bloed. Maar op de Hem eigen beminnelijke wijze deed Hij in jou een verlangen ontvlammen en Hij bond je aan Hem vast met de keten van dit verlangen.

Zo leidde Hij je naar dat meer bijzondere leven: dat van dienaar onder zijn heel eigen dienaren. Hij deed dit om je te leren op een meer bijzondere wijze van Hem te zijn en geestelijk te leven dan je ooit had kunnen doen in de gewone wijze van leven.

Maar er is nog meer. Het schijnt dat Hij er niet mee tevreden is je daar te laten blijven; zo groot is de liefde waarmee Hij je altijd al heeft bemind. En op zijn eigen liefelijke en beminnelijke manier heeft Hij je getrokken naar de derde staat: die van de eenzaamheid. En het is in deze staat dat je zult Ieren de eerste verliefde schreden te zetten naar het leven van volmaaktheid, de allerlaatste etappe.

HOOFDSTUK 2

Het tweede hoofdstuk. Een dringende aansporing om in nederigheid het door dit boek beoogde werk aan te vatten.

Sta hier een ogenblik stil, arme zwakkeling. Om rekenschap te geven over jezelf. Wie ben je en waar heb je het aan verdiend om op deze wijze door onze Heer geroepen te worden? Hoe sloom en traag is toch eigenlijk degene die niet beantwoordt aan het appel en de uitnodiging van de liefde.

Maar op dit punt gekomen, arm mensenkind, moet je je aartsvijand goed in het oog houden. Je moet je niet inbeelden heiliger of beter te zijn vanwege de hoge waarde van je roeping en omdat je het leven van een kluizenaar leidt. Nee, eerder het tegendeel is waar. Je bent zelfs armzaliger en verfoeilijker, tenzij je alles op alles zet om te leven volgens je roeping, omdat je immers geholpen wordt door de leiding der genade. Je moet des te nederiger en liefdevoller zijn voor je geestelijke bruidegom; want hoewel Hij de almachtige God, de koning der koningen en Heer der heren is, heeft Hij zich toch in alle nederigheid verlaagd tot bij jou en je zo genadig uit zijn kudde verkozen om een van zijn ‘meest geliefden’ te zijn. En Hij heeft je gebracht naar zijn grazige weiden om daar verzadigd te worden met de zoete spijs van zijn liefde: een voorsmaak van je erfdeel in het rijk der hemelen.

Ga dus, smeek ik je, met alle spoed voort. Zie vooruit, kijk niet achterom. Let op wat je nog ontbreekt, niet op wat je al hebt; want dat is de kortste weg om de nederigheid te verwerven en te behouden. Heel je leven moet nu één groot verlangen zijn, wanneer je de volmaaktheid wilt verwerven. En dit verlangen moet wortelen in het diepst van je wil, daarin met jouw goedvinden door God geplant.

Maar wel één ding ter waarschuwing: Hij is een naijverig minnaar en duldt geen mededinger; Hij zal niets in je wil bewerken als Hij er niet alléén de leiding heeft. Hij vraagt geen hulp. Hij vraagt jou zelf. Hij wil dat je op Hem het oog gericht houdt en Hem Iaat begaan. Maar je moet wel je innerlijke vensters en deuren bewaken tegen vijandelijke aanvallen. Als je hiertoe bereid bent, hoef je je alleen maar in alle eenvoud in gebed aan God vast te grijpen en Hij zal je spoedig helpen. Grijp Hem dan vast en zie hoe goed het je gaat. God staat klaar als jij klaar staat en Hij wacht al lang op jou. Maar wat moet ik doen. zeg je, en hoe moet ik mij aan Hem vastgrijpen?

HOOFDSTUK 3

Het derde hoofdstuk. Hoe het door dit boek beoogde werk gedaan moet worden. en dat het meer waard is dan alle ander werk.

Verhef je hart tot God in nederige liefde; en zoek God zelf niet wat je van Hem krijgt. Inderdaad. je mag in geen geval aan iets anders denken dan aan God zelf, zodat je verstand en je wil door niets anders beziggehouden worden dan door God alleen. Probeer alles wat Hij ooit geschapen heeft te vergeten, en vergeet waaróm dat alles geschapen is; dan zullen je gedachten en verlangens zich er niet op richten of ernaar streven, noch in het algemeen. noch in het bijzonder. Laat het voor wat het is en schenk er geen aandacht aan. Dit is het innerlijk werk dat God het meest behaagt. Alle engelen en heiligen verblijden zich erover en beijveren zich om je hierin met alle macht vooruit te helpen.

Maar alle duivels zijn razend om wat je aan het doen bent en proberen op alle mogelijke manieren het teniet te doen. Bovendien wordt de gehele mensheid op wonderlijke wijze geholpen door wat je doet, op wijzen die jou onnaspeurbaar zijn. Ja, zelfs de zielen in het vagevuur ervaren door de kracht van jouw werk een verlichting van hun pijn. Er is ook geen betere manier om zelf zuiver of deugdzaam te worden dan door je hierop toe te leggen.

En toch is het verreweg het gemakkelijkste werk, als je maar geholpen wordt door de genade en bewust verlangt. Dan kan het ook heel vlug bereikt worden. Anders is het zwaar en gaat
het je krachten te boven. Geef het dus niet op, maar blijf eraan werken totdat je je dit verlangen hebt eigen gemaakt. Als je pas begint, vind je alleen maar duisternis, en als het ware een wolk van niet-weten. Je begrijpt niet wat dat te betekenen heeft, behalve dan dat je in je wil een onwrikbaar verlangen ontdekt dat uitgaat naar God.

Wat je ook probeert te doen, deze duisternis, deze wolk blijft tussen jou en God en verhindert je niet alleen Hem te zien in het klare licht van verstandelijk begrijpen maar ook zijn liefelijke zoetheid te ervaren met je gevoel. Neem er vrede mee in deze duisternis te moeten wachten zo lang dat nodig is, maar blijf toch steeds naar Hem die je lief hebt verlangen. Want áls je Hem in dit leven zult voelen of zien, dan zal het toch in deze wolk, in deze duisternis zijn. En als je bereid bent hard te werken aan wat ik je voorhoud, dan geloof ik dat je door Gods barmhartigheid juist dit zult bereiken.

OVERZICHT VAN DE HOOFDSTUKKEN:

  1. Over de vier stadia van het christelijk leven, en over de roeping van hem voor wie dit boek geschreven werd.
  2. Een dringende aansporing om in nederigheid het door dit boek beoogde werk aan te vatten.
  3. Hoe het door dit boek beoogde werk gedaan moet worden, en dat het meer waard is dan alle andere werk.
  4. Over de kortheid van dit werk, en dat het niet verworven kan worden door het ongestadig zoekende verstand, noch door de verbeelding.
  5. Dat ten tijde van dit werk al de schepselen die ooit hebben bestaan, die nu bestaan, of ooit zullen bestaan, en al de werken van die schepselen, verborgen moeten worden onder de wolk van vergeten.
  6. Een kort overzicht van het door dit boek beoogde werk, aan de hand van een vraag.
  7. Hoe men zich bij dit werk te gedragen heeft ten opzichte van alle gedachten, en in het bijzonder ten opzichte van al die gedachten die opkomen uit de eigen ongestadigheid en uit het natuurlijk verstand.
  8. Over twijfels die bij dit werk kunnen opkomen, behandeld aan de hand van een vraag: de vernietiging van ’s mensen ongestadigheid en van zijn natuurlijk verstand; het onderscheid van de stadia en van de delen van het actieve en contemplatieve leven.
  9. Dat ten tijde van dit werk de gedachte aan het heiligste schepsel dat God ooit maakte meer hindert dan van voordeel is.
  10. Hoe men kan weten of zijn gedachten zondig zijn of niet; en of het dan, zo zij zondig zijn, een doodzonde of een dagelijkse zonde is.
  11. Dat men iedere gedachte en elke opwelling moet afwegen naar wat het is, en dat men niet zorgeloos mag zijn met betrekking tot de dagelijkse zonde.
  12. Door de kracht van dit werk wordt niet alleen de zonde vernietigd, maar ook verwerft men er deugden door.
  13. Wat nederigheid eigenlijk is; wanneer deze volmaakt en wanneer ze onvolmaakt is.
  14. Dat zonder voorafgaande onvolmaakte nederigheid het voor een zondaar niet mogelijk is in dit leven te geraken tot de volmaakte deugd van nederigheid.
  15. Een kleine weerlegging van de dwaling van hen die zeggen dat er geen volmaaktere reden is om nederig te zijn dan de gedachte aan de eigen ellende.
  16. Dat door de kracht van dit werk een zondaar die zich werkelijk bekeert en die geroepen is tot de beschouwing, sneller tot de volmaaktheid komt dan door een ander werk; en dat hij zo het snelst van God vergeving van zonden zal verkrijgen.
  17. Dat de ware contemplatief zich niet bemoeit met het actieve leven, noch met wat met betrekking tot hemzelf gedaan en gezegd wordt; en ook antwoordt hij niet tot zijn eigen verontschuldiging hen die hem laken.
  18. Hoe tot op deze dag de actieven zich over de contemplatieven beklagen, zoals Marta deed over Maria; dat van dit beklag onwetendheid de oorzaak is.
  19. Een klein excuus van schrijver dezes voor het feit dat hij leert dat de contemplatieven het de actieven volstrekt niet kwalijk moeten nemen dat zij hen met woorden en daden aanklagen.
  20. Hoe de almachtige God geestelijk zal antwoorden in de plaats van al diegenen die, om niet te hoeven ophouden Hem lief te hebben, zichzelf niet verontschuldigen.
  21. De juiste uitleg van het evangeliewoord: Maria heeft het beste deel gekozen.
  22. Over de wonderlijke liefde die Christus had voor Maria, die het symbool is van alle zondaars die zich werkelijk bekeerd hebben en die geroepen zijn tot de genade der beschouwing.
  23. Hoe God geestelijk zal antwoorden en zorgen voor hen die wegens hun liefde voor Hem verhinderd zijn om voor zichzelf te antwoorden of te zorgen.
  24. Wat liefde eigenlijk is, en hoe deze op subtiele wijze volmaakt vervat ligt in het door dit boek beoogde werk.
  25. Dat iemand die volmaakt is, ten tijde van dit werk voor niemand enige voorkeur heeft.
  26. Dat zonder een speciale en grote genade, of zonder lang met de gewone genade geleefd te hebben, het door dit boek beoogde werk echt zwaar is; en wat hierin het werk van de mens is, geholpen door Gods genade, en wat het werk van God.
  27. Wie zich zou moeten wijden aan het door dit boek beoogde werk van genade.
  28. Dat niemand het mag wagen om zich aan dit werk te wijden voordat hij zich naar recht en geweten gezuiverd heeft van al zijn zonden.
  29. Dat men zich geduldig op dit werk moet toeleggen, de lasten daarvan moet dragen, en niemand mag oordelen.
  30. Wie andermans fouten mag laken en veroordelen
  31. Hoe iemand die met dit werk begint zich moet gedragen ten aanzien van al zijn gedachten en zondige neigingen.
  32. Over twee listen die van nut kunnen zijn voor iemand die met het door dit boek beoogde werk begint.
  33. Dat iemand door dit werk gezuiverd wordt van de zonden die hij begaan heeft en van de zondestraf; en hoe er desondanks geen volmaakte rust is in dit leven.
  34. Dat God deze genade vrij en zonder enige tussenkomst geeft, en dat zij niet verdiend kan worden.
  35. Over de drie middelen waaraan de beginneling in de beschouwing zich moet wijden: lezen, overdenken en bidden.
  36. Over de overweging van degenen die zich gestaag toeleggen op het door dit boek beoogde werk.
  37. Over de bijzondere gebeden van hen die zich gestaag toeleggen op het door dit boek beoogde werk.
  38. Hoe en waarom het korte gebed tot in de hemel doordringt.
  39. Hoe een volmaakt contemplatief moet bidden, wat gebed eigenlijk is, en welke woorden het meest overeenkomen met de aard van het gebed voor het geval dat me met woorden bidt.
  40. Dat iemand ten tijde van dit werk geen speciale aandacht schenkt aan een van zijn ondeugden, noch aan een van zijn deugden.
  41. Dat men bij alles wat men doet maat moet houden, behalve bij het werk van de beschouwing.
  42. Dat men enkel en alleen door mateloosheid in dit werk de maat zal kunnen houden in al het andere.
  43. Dat men alle kennis en ervaring omtrent zichzelf moet verliezen, indien men de volmaaktheid van dit werk tijdens het leven werkelijk wil ondervinden.
  44. Wat iemand zelf moet doen om ook alle kennis en ervaring omtrent zichzelf te vernietigen.
  45. Een goede uiteenzetting over enkele vormen van misleiding die zich bij dit werk kunnen voordoen.
  46. Een goede uiteenzetting hoe men deze misleiding zal ontvluchten, en hoe men meer moet werken met het elan van de geest dan met de onstuimigheid van het lichaam.
  47. Een fijnzinnige uiteenzetting over de zuiverheid van geest, waarin wordt getoond hoe iemand zijn verlangen op een andere manier aan God moet tonen dan aan de mensen.
  48. Hoe God door de mensen met lichaam en ziel gediend wil worden en hen in beide beloont; en hoe men zal kunnen weten of al die stemmen en zoetheid welke men ten tijde van het gebed lichamelijk ervaart goed zijn of slecht.
  49. Dat de volmaaktheid in wezen niets anders is dan een goede wil; en hoe alle stemmen en troost en zoetheid die je in dit leven ten deel kunnen vallen maar bijkomstig zijn.
  50. Wat zuivere liefde is; en hoe bij sommigen zekere gevoelige troost slechts zelden voorkomt, en bij anderen vaak.
  51. Dat men er goed op moet letten iets niet lichamelijk op te vatten dat geestelijk is bedoeld; in het bijzonder geldt dit voor de woorden ‘in’ en ‘op’.
  52. Hoe aanmatigende jonge leerlingen het woord ‘in’ misverstaan; en over de vormen van misleiding die daarvan het gevolg zijn.
  53. Over allerlei onbetamelijke gedragingen welke voorkomen bij degenen die het door dit boek beoogde werk niet beoefenen.
  54. Hoe men uit kracht van dit werk heel wijs en heel ordentelijk wordt, zowel naar ziel als naar lichaam.
  55. Hoe zij die in hun vurigheid van geest zonder onderscheidingsvermogen de zonde veroordelen, misleid worden.
  56. Hoe diegenen misleid worden die meer steunen op het ongestadig zoekende natuurlijk verstand en op geleerdheid die men bij mensen opdoet, dan op de gewone leer en de raad van de heilige kerk.
  57. Hoe aanmatigende jonge leerlingen dat andere woord -‘op’ -misverstaan; en over de vormen van misleiding die daarvan het gevolg zijn.
  58. Dat men sint Martinus en sint Stefanus niet als voorbeeld kan laten gelden om zijn verbeelding tijdens het gebed lichamelijk opwaarts te richten.
  59. Dat men de lichamelijke hemelvaart van Christus niet als voorbeeld kan laten gelden om zijn verbeelding tijdens het gebed lichamelijk opwaarts te richten; en dat men tijd, plaats en lichamelijkheid, deze drie, bij alle geestelijke werkzaamheid moet vergeten.
  60. Dat de voornaamste en kortste weg naar de hemel wordt afgelegd door het verlangen, en niet met de voeten.
  61. Dat volgens de orde van de natuur al het materiële onderworpen is aan en bestuurd wordt door het geestelijke, en niet andersom.
  62. Hoe iemand kan weten of zijn geestelijk werk onder hem is of buiten hem, en wanneer het op gelijk niveau met hem is of binnen in hem, en wanneer het boven hem is, zij het onder God.
  63. Over de vermogens van de ziel in het algemeen, en hoe de geest het voornaamste vermogen is, dat al de andere vermogens en waarmee deze werken in zich bevat.
  64. Over de twee andere voorname vermogens, het verstand en de wil; en hoe deze werken, voor en na de zondeval.
  65. Over het eerste minder voorname vermogen, de verbeelding; en hoe deze werkt en aan het verstand gehoorzaamt, voor en na de zondeval.
  66. Over het tweede minder voorname vermogen, het gevoel; en hoe dit werkt en aan de wil gehoorzaamt, voor en na de zondeval.
  67. Dat hij die de vermogens van de ziel en hun werking niet kent, gemakkelijk misleid kan worden bij het begrijpen van geestelijke woorden en werken; en hoe men door de genade tot ‘een god’ gemaakt wordt.
  68. Lichamelijk nergens is geestelijk overal; en hoe onze uiterlijke mens het door dit boek beoogde werk niets noemt.
  69. Hoe ’s mensen uiterlijk wonderlijk verandert bij de geestelijke ervaring van dit ‘nergens’ gewrochte ‘niets’.
  70. Dat wij, zoals wij het snelst geestelijke dingen begrijpen wanneer onze lichamelijke kennis faalt, ook het snelst komen tot de kennis van God wanneer onze geestelijke kennis faalt, voor zover dat door de genade mogelijk is.
  71. Dat sommigen de volkomenheid van dit werk slechts kunnen ervaren in extase, en anderen haar bezitten wanneer zij willen, gewoon zoals zij zijn.
  72. Dat iemand die zich op dit werk toelegt een ander contemplatief niet mag beoordelen, afgaande op zijn eigen ervaring.
  73. Hoe wij volgens de gelijkenis van Mozes, Besaleël en Aäron in hun zorg voor de verbondsark op drie wijzen delen in de genade der beschouwing; want de ark is een beeld van deze genade.
  74. Dat men uit dit boek nooit mag voorlezen noch erover spreken, en dat men er ook een ander nooit uit mag horen voorlezen of erover spreken, tenzij men ook werkelijk bereid is dit werk ten uitvoer te brengen. De opdracht welke in de proloog reeds werd gegeven, wordt hier nog eens herhaald.
  75. Over enkele tekens waaruit men met zekerheid kan opmaken of men door God tot dit werk geroepen wordt. Het eerste hoofdstuk. Over de vier stadia van het christelijk leven, en over de roeping van hem voor wie dit boek geschreven werd.