Vlieglessen: roman van Charly Gilmour over vaders en zonen, vrijheid en liefde

BESTEL VLIEGLESSEN

Het verzorgen van een uit het nest gevallen eksterjong helpt een jongeman zijn grootste angst – dezelfde fouten als zijn vader maken – te overwinnen en zijn aankomend vaderschap te omarmen. In zijn boek ‘Vlieglessen, over vaders en zonen, vrijheid en liefde‘ vertelt Charly Gilmour een verhaal over verandering – van wild naar tam, van bijna dood naar leven, van vrijheid naar gevangenschap en terug. Prachtige memoires over kind zijn en ouderschap, gevangenschap en vrijheid, rouw en liefde.

Het oog, dat den vader bespot,
of de gehoorzaamheid der moeder veracht,
dat zullen de raven der beek uitpikken,
en des arends jongen zullen het eten.
Spreuken 30:17

PROLOOG

Ergens in Zuidoost-Londen valt een jonge ekster uit zijn nest. Vanaf de grond is moeilijk te zien waarvandaan hij precies is gevallen. Het nest zou hoog in een van de platanen langs deze door vrachtverkeer geteisterde weg kunnen zitten, een struikachtig prieeltje verborgen achter een groene sluier van bladeren. Of misschien zit het ergens verborgen in de rommelige wirwar van gedeeltelijk in onbruik geraakte pakhuizen waarmee het gebied bezaaid is, een ingewikkeld bouwwerk van takjes en modder op een ondergrond van golfplaat en asbest. Eksters bouwen hun huizen naast de onze, in het zicht, maar net buiten bereik. Een eksterstad boven op onze eigen stad.

Het is een hardvochtige en al te menselijke omgeving waarin dit vogeltje zo vroegtijdig is terechtgekomen. Op het autokerkhof vlakbij staan rijen auto’s met als harmonica’s in elkaar geschoven motorkappen en verbrijzelde voorruiten te wachten op de sloop. Illegaal gedumpte koelkasten en zakken puin zo onverplaatsbaar als rotsblokken nemen de stoepen in beslag. De voorjaarsplassen hebben een paarse gloed door de petrochemische stoffen in de bodem en de schoorsteen van een gigantische afvalverwerkingsinstallatie braakt dag en nacht wolken stoom en rook uit. Enorme vrachtwagens denderen als donderwolken voorbij en uit het stadion van Millwall FC klinkt gebrul. De enige dieren die ik daar ooit heb gezien zijn pitbulls en ratten, hoewel zich iets verderop, voorbij de vuilverbranding, zwermen meeuwen en duiven ophouden, evenals een eskader roofvogels, strak en snel als straaljagers, die door het afvalverwerkingsbedrijf worden ingezet om de andere vogels te verjagen.

De werkplaats van Yana, mijn vriendin, is hier vlak om de hoek, in een lekkende fabriekshal aan de rand van de sloperij. Dit deel van de stad zit vol verrassingen en geheimen, al zijn die zelden pluizig en schattig. De ene week komt er bij een politie-inval in een naburig pakhuis een wietplantage tevoorschijn, de andere week een voorraad gestolen motorfietsen. Als een vriend van me een al tijden onbeheerd achtergelaten zeecontainer openbreekt, blijkt die stampvol met jetski’s te zitten. Iemand met wie ik ooit in de cel heb gezeten, beweerde dat hij iemands afgezaagde ledematen in de buurt had gedumpt. Het is de laatste plek in de wereld waar ik zoiets dooierzachts en vogelbotjesbroos als een kuikentje zou verwachten.

Het beestje scharrelt rond in de goot en slingert naar de stoeprand als een dronkenlap die door een steegje strompelt. Eksters verlaten hun nest veel te vroeg – lang voordat ze echt kunnen vliegen en goed voor zichzelf kunnen zorgen. Nog weken nadat ze zijn uitgevlogen, zijn ze van hun ouders afhankelijk voor voedsel, bescherming en het opdoen van vaardigheden. Maar de ouders van dit vogeltje zijn nergens te bekennen. Ze voeden het niet, bewaken en beschermen het niet, en er klinkt geen waarschuwingsroep als er een groot verticaal oprijzend roofdier met zware staalneuzige voetstappen naderbij komt. Dat wil niet zeggen dat de ouders niet in de buurt zijn. Misschien is dit vogeltje niet per ongeluk op de grond beland. Als er te weinig eten was, kan er een hardvochtige berekening zijn gemaakt met als uitkomst dat het gezin alleen van de grond kon komen door het kleinste jong op te offeren.

Het vogeltje verplaatst zich niet meer. Het duikt in elkaar in de goot, trillend van vochttekort en misschien ook wel van angst. Als we de natuur op zijn beloop zouden laten, zou het waarschijnlijk dood zijn voordat de dag ten einde is. Het naderende mens doemt als een boomstam op, wiebelt aarzelend heen en weer, en dan, met een zacht geritsel, wordt de wereld van het vogeltje donker.

Een paar honderd kilometer westwaarts, en dertig jaar verwijderd in de tijd, viel een jonge kauw uit zijn nest in de torenspits van een dorpskerkje. Staalgrijze veren, gele snavel, gebroken vleugel slepend over de grond. De kauw en de ekster behoren tot dezelfde familie. De kraaienfamilie. Aasetende achterneven. Iemand, misschien wel de dominee, stuitte op dit gewonde vogeljong, stopte het in een doos en bracht het naar een amateur-dierendokter die in het dorp woonde. Via deze vrouw kwam de kauw bij de man terecht die later mijn vader zou worden. De ekster komt bij mij terecht.

1

Yana zet de doos, met zijn kostbare inhoud, heel voorzichtig op de vloer van onze slaapkamer neer. Ze legt uit dat haar zus het vogeltje vanmorgen gevonden heeft en naar de werkplaats heeft meegenomen. Tussen het hameren en boren door hebben ze het verse maden gevoerd die ze bij de hengelsporthandel hebben gehaald. Die maden bijten, vervolgt Yana onaangedaan, dus je moet hun kop pletten met een tangetje of met je nagels, voor je ze aan het vogeltje voert. Ze doet de flappen van de doos omhoog.

Een zwart-witte donsbal ter grootte van een kindervuistje zit ineengedoken in een hoek. Hij lijkt wel dood. Hij ruikt dood. Ik klak met mijn tong in de richting van het diertje, en een van zijn oogle- den gaat trillend open. Het oog is mineraalblauw.

Ik probeer me alles te herinneren wat ik over eksters weet. Het enige wat me aanvankelijk te binnen wil schieten is het rijmpje ‘One for Sorrow’ en een beeld van mijn moeder, die elke ekster die ze tegenkwam op de boerderij waar ik ben opgegroeid ceremonieel begroette, om het ongeluk af te wenden dat ze naar verluidt brengen. Baat het niet dan schaadt het niet, denk ik, en ik tik met mijn hand tegen de zijkant van mijn hoofd terwijl ik in de doos kijk. Yana zegt dat het slimme vogels zijn – heel slim, net als alle andere leden van de kraaienfamilie – al meen ik me te herinneren dat ze in een kwade reuk staan, om redenen die ik nooit helemaal begrepen heb. Ze zouden jonge zangvogeltjes opeten en handlangers van de duivel zijn. Ook gaat de mare dat ze hun roversoog graag op sieraden laten vallen – een verloren trouwring zou men in het dichtstbijzijnde eksternest moeten zoeken.

Anders dan hem te begroeten, heb ik geen idee wat ik met hem moet aanvangen. Ik heb wel eerder voor gewonde wilde dieren gezorgd, of dat als kind althans op halfslachtige wijze geprobeerd: dieren waarmee de kat was komen aanzetten, gewonde eekhoorntjes, vogels die hun hersentjes tot moes hadden gevlogen tegen het raam. Wat ik ook deed, ze eindigden altijd op dezelfde plaats: in een schoenendoos op de bodem van een ondiep graf. Zelfs gezonde dieren hebben het er in mijn handen niet altijd goed afgebracht. Ik denk schuldbewust aan de prachtige witte duiven die we jaren geleden hadden en die ik samen met mijn moeder en mijn grootmoeder roze had geverfd en op het erf had losgelaten, waarna ze door de vos werden opgepeuzeld, alsof het suikerspinnen waren. Als ik dit vogeltje gevonden had, dan was ik vermoedelijk in de verleiding gekomen om het aan zijn lot over te laten in de goot. Ik weet niet precies wat we voor hem kunnen doen, behalve misschien zijn lijden verlengen.

Ik kijk van het vogeltje naar Yana. Ze heeft haar gebruikelijke werkkleding aan: een donkerblauwe met verf besmeurde overall en zware werkschoenen. Haar lichtbruine haar wordt met spelden strak op zijn plaats gehouden, in een precieze, strenge stijl die haar hoge geprononceerde jukbeenderen nog scherper doet uitkomen. Ze is al met het tangetje in de weer. Ik kijk toe terwijl zij met de stalen kaken naar een kronkelende gele made hapt en zijn kop ermee omsluit. Uit beide uiteinden van de onfortuinlijke made druipt witte drab, terwijl ze hem uitnodigend boven het eksterjong heen en weer zwaait. Dit is kenmerkend voor haar. Yana kan geen kapot voorwerp tegenkomen zonder het te willen oprapen en repareren. Volgens mij is ze zelf een soort ekster, niet direct een dief, maar wel een verzamelaar van gevonden schatten. Ze heeft altijd een schroevendraaier bij zich en heeft er geen enkele moeite mee om weggegooide armaturen, stukken marmer of enorme zakken troep die ze aan de oevers van de Theems heeft verzameld mee naar huis te nemen.

Ons huis staat vol met dingen die zij zelf heeft vervaardigd of gerepareerd, van kasten tot mokken en messen, tot de stoelen waarop we zitten en de broek die ik aanheb. Ze schept er een bijzonder genoegen in om dingen aan het plafond te hangen. In de woonkamer hangt een door haar gemaakte kroonluchter van puntige glazen stalactieten die bij elke passerende vrachtwagen begint te rammelen, en door het raamwerk van bamboe, touw en klimop boven ons bed is onze slaapkamer in een oerwoud verandert. Ze schrijft haar doe-het-zelfmentaliteit toe aan het feit dat ze met nog vijf broers en zussen in een druk migrantengezin is opgegroeid. Haar ouders waren met hun kinderen en alles wat ze verder maar konden dragen vanuit de Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek naar Zweden gevlucht, en lieten de USSR achter zich instorten. Het was een chaotische omgeving, waarin het vermogen om zowel je eigen kleren te maken als je eigen plezier te creëren heel goed uitkwam.

Ik zag haar voor het eerst op een feest in een leegstaande wasstraat in Lewisham. Ze kwam met geblondeerd haar en duivelsrood opgemaakte ogen achter een betonnen pilaar vandaan en ving me met haar blik. Later nam ze me mee naar haar appartement, waar ze me haar albinoslang, haar orchidee-bidsprinkhaan en haar verzameling zelfgemaakte messen liet zien. Niet lang daar- na gingen we samenwonen en kort daarop verloofden we ons. Het is allemaal heel snel gegaan, zo snel dat ik niet precies weet hoe ik hier terecht ben gekomen. Soms voel ik me net een van haar gevonden voorwerpen. Ik had in elk geval nooit gedacht dat ik me al voor mijn dertigste gesetteld zou hebben. De laatste keer dat ik de balans opmaakte, had ik een kaalgeschoren kop, gekneusde knokkels en koerste ik hard op de afgrond af. Nu sta ik op het punt te gaan trouwen, een nestje te bouwen.

Soms ben ik ervan overtuigd dat dit allemaal een dagdroom is en dat alles verdwenen zal zijn zodra ik uit mijn fantasie ontwaak. Maar op andere momenten lijkt het eerder het tegendeel, dan is het alsof ik na een lange vermoeiende nachtmerrie langzaam weer bij mijn positieven kom. Ik weet niet of Yana zich tot mij aangetrokken voelde vanwege haar neiging zich over beschadigde zaken te ontfermen – op de een of andere manier denk ik van niet. Maar haar kracht, stabiliteit en onkwetsbaarheid waren zeker enkele van de eigenschappen die mij in haar aantrokken.

Nu heeft deze ongeluksvogel zijn intrede gedaan. Een droomdiertje dat vanuit zijn hoekje in de kartonnen doos wantrouwig naar de stervende made kijkt die Yana hem voorhoudt. Hij heeft nu beide ogen open. Blauw. Ik wist niet dat eksterkuikens blauwe ogen hebben. Alle eksters die ik tot dusver gezien heb, kwetterend in de bomen of pikkend in een karkas langs de kant van de weg, moeten volwassen dieren zijn geweest: hun ogen zwart glimmend als obsidiaan. Hoewel het vogeltje zijn ogen nu wijd open heeft, blijft zijn scherpe zwarte snavel koppig gesloten, hoe Yana hem ook probeert te verleiden. Ze mompelt iets wat klinkt als ‘stomme ekster’ en legt het tangetje weg. Ik vermoed dat het oplappen van dit geknakte kraaitje misschien zelfs haar reparatievermogens te boven gaat.

‘Is er niet iemand anders die dit kan oplossen?’ vraag ik. ‘Een dierenarts, misschien?’

Yana kijkt me aan alsof ik zojuist heb voorgesteld om een elektricien te bellen om een peertje te komen verwisselen. Wat, eerlijk gezegd, iets is wat ik ook echt zou kunnen doen – om het peertje te redden. Als Yana orde vertegenwoordigt, dan ben ik chaos. Dingen lijken in mijn handen gewoon uit elkaar te vallen, en dat vogeltje is maar al te breekbaar.

Yana wuift me weg en pakt het tangetje weer op. Ze plet een verse made en waagt een nieuwe poging bij de ekster, ditmaal onder begeleiding van vreemde hoge piepgeluidjes en het geklepper van haar stalen snavel, precies zoals, beweert ze, een moederekster dat in het wild zou doen.

INHOUDSOPGAVE

Proloog
Stoppelveren
Slagveren
Bloedveren
Nest
Ei
Epiloog

Dankwoord
Nuttige informatie

BESTEL VLIEGLESSEN