Uitwerking van de rozenkruis-impuls in de samenleving – gedeelte uit het boekje ‘Rozenkruisers’

BESTEL HET BOEKJE ‘ROZENKRUISERS’

Toen Prins Frederik Wilhelm (Ormesus) aan de macht kwam, vormde hij een nieuwe regering waarin Wulner minister van religie werd; in die functie concentreerde hij zich op de bestrijding van de ideeën van de Verlichting. Gedurende de rest van de eeuw hebben de ideeën en vooral de geruchten over dergelijke broederschappen de schrijvers en denkers van Sturm und Drang en romantiek beïnvloed. 

Een kenmerkend verschijnsel hiervan, dat verdient op deze plaats te worden genoemd, is de zogenaamde geheime-bondroman (Bundesroman), waarvan er in die periode honderden verschenen. Zij speculeerden op de angstgevoelens van het publiek door te schrijven over genootschappen, die achter de schermen de gang der dingen in maatschappelijk, maar ook in persoonijk opzicht lijken te besturen. Fantasie mengt zich met flarden werkelijkheid, complottheorieën en geheimzinnige praktijken gaan hand in hand met ‘boodschappen van gene zijde’ en andere occulte verschijnselen.

Schrijvers als Jean Paul, Tieck en Goethe hebben de betere romans in dit genre geschreven; en ook Friedrich Schiller (1759-1805) speelt een rol. Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11, 1749-1832) heeft met twee van zijn romans aan dit verschijnsel bijgedragen. In Wilhelm Meister (vanaf 1776) komt een ‘Genootschap van de Toren’ voor, dat rechtstreeks op de Toren van Olympus uit De Alchemische Bruiloft van Christiaan Rozenkruis (op de vijfde dag en de zesde dag).

In 1787, slechts enige jaren later, schreef Goethe zijn Die Geheimnisse, een episch gedicht waarin de invloed van de rozenkruisers en hun symboliek duidelijk naar voren komt. In dit verhaal dringt de pelgrim ‘broeder Marcus’ door tot een geïdealiseerd ‘Montserrat’. Goethe stelt Montserrat voor als een kloosterorde; een mengvorm van het gedachtegoed van de tempeliers, van de Gemeenschap van de Heilige Graal en van de Rozenkruisers Broederschap, met een zekere ‘Humanus’ als prior. Deze laatste is een symbool van de homo universalis die de opdracht heeft de mensheid over de drempel van een nieuwe era te helpen. Daarvoor zou er een nieuwe religie nodig zijn, de synthese van christendom, vrijmetselarij en de leer van Spinoza. 

Beroemd zijn de negende en tiende strofe van het gedicht, waarin broeder Marcus bij de avondschemering voor de poort van het geheimzinnig klooster in de bergen is aangekomen:

9

Hij voelt opnieuw welk heil hier werd ontbonden,
welk sterk geloof het aan de wereld bracht;
maar fonkel-nieuwe zin gaat het verkonden,
zoals het hier verrijst in jonge pracht:
hier staat het kruis met rozen dicht omwonden.
Wie heeft aan ‘t kruis de rozen toegedacht? 
Verjongend dringt de krans van alle zijden
om ‘t stugge hout van starheid te bevrijden.

 10

En zilverlichte hemelwolken zweven,
met kruis en rozen hogerop te tijgen,
en uit het midden welt een heilig leven:
een drietal stralen aan één punt ontstijgen;
doch niet door woorden is het beeld omgeven,
waardoor ‘t geheimnis een zin zou krijgen.
In schemering, die zwak nog na blijft gloren,
staat hij en zint – en voelt zich als herboren.

Het kruis met rozen versierd: een treffend beeld, dat door de leden van de rozenkruiserstak binnen de antroposofie nog als symbool wordt gebruikt. 

In dit verband is het misschien vreemd, dat Goethe in 1782 wordt opgenomen in de hogere graden van de vrijmetselaarsorde van de Strikte Observantie die in 1754 was opgericht. Een jaar later treedt hij de Beierse orde van de illuminaten in. Het doel van de orde van de iluminaten is de vijanden van rede en menselijkheid te bestrijden en hoewel hun idealen nauwelijks van elkaar verschillen, zijn juist zij geen vrienden van de rozenkruisers. Van de laatsten denkt men immers dat hun alchemistische theorieën ingaan tegen het wetenschappelijke materialisme en men is beducht voor de grote invloed die denkbeelden in de vrijmetselarij hadden gekregen. 

Er zijn ook anderen, die de rozenkruisersidee op heel eigen wijze vertolken, en er blijk van geven dat zij de symboliek op zuivere wijze begrijpen. Dankzij het werk van TH. van den Berk weten we dat Mozarts opera Die Zauberflöte (1791) een rozenkruisachtergrond heeft. In een interview zegt Van den Berk:

‘De inhoud is geheel ontleend aan het denken van de rozenkruisers en de drie-principenleer van Paracelsus (fakkaledrager van het Rozenkruis 1). Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) is een vrijmetselaar, maar niet iedere vrijmetselaar is ook rozenkruiser. In Wenen zijn er aan het eind van de achttiende eeuw twee groepen vrijmetselaren. De ene groep streeft naar “Aufklarung”, naar verlichting in maatschappelijk-politieke zin, de ander naar “Erleuchtung”, naar mystieke verlichting. De laatste groep staat in relatie tot een genootschap dat nauw aan de rozenkruisers verant is en de Aziatische Broeders werd genoemd. 
In 1786 treedt Mozart toe tot de loge  “Zur neugekrönnten Hoffnung”, die het gedachtegoed van deze Aziatische Broeders aanhangt. Als keizer Leopold II in 1790 aan de macht komt, breekt er voor de vrijmetselarij een gunstige periode aan. De twee jaren van zijn bewind duren net lang genoeg voor de planning van Die Zauberflöte. In september 1791 dirigeert Mozart zelf de opera voor het eerst; twee maanden later dirigeert de componist zijn Kleine Freimauer-Kantate  voor de wijding van de nieuwe tempel van “Zur Neu gekrönnten Hoffnung”. En drie weken later sterft hij. Kort daarop overlijdt ook Leopold II. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Franz II, die iedereen vervolgt met vrijzinnige ideeën of die zich in geheime genootschappen organiseert. Daarom hief de loge waartoe Mozart behoord had zich in december 1793 op. En zo verdwijnen de vrijmetselarij en daarmee de alchemie van het toneel, juist op het moment dat Die Zauberflöte de harten van de mensen in Wenen heeft verroverd. In dit klimaat van repressie durft niemand meer naar de alchemistische inhoud van de opera te wijzen, waarna zij lange tijd vergeten wordt.’   

Bron: ‘Rozenkruisers’ door Kees Bode en Peter Huijs

BESTEL HET BOEKJE ‘ROZENKRUISERS’