In 1620 legde Francis Bacon (fakkeldrager van het Rozenkruis 4) met Novum organum de grondslag voor de moderne wetenschap. Het is het tweede deel van zijn Instauratio Magna. Als eerste ontwierp hij een methode waarin het experiment centraal stond, met als belangrijk element de eigen waarneming, waarna toetsbare hypothesen konden worden geformuleerd. Vanaf dat moment moest de wetenschap langs inductieve weg tot haar conclusies komen. Novum organum staat daarmee aan de wieg van de moderniteit. Vandaag de dag wordt de lezer verrast door de energieke actualiteit waarmee de aforismen van Bacon van de pagina spatten.
INSTAURATIO MAGNA – OPMERKING VOORAF
Francis, baron Verulam,
heeft het volgende gedacht en bij zichzelf overwogen.
Hij meent dat het in het eigen belang van de thans levenden
en het nageslacht is om er kennis van te nemen.
Toen de auteur inzag dat het menselijk verstand zich grote moeite geeft, maar niet nuchter en verstandig gebruikmaakt van waarachtige hulpmiddelen die in het vermogen van de mens liggen — waarvan een veelzijdige onwetendheid over de dingen het gevolg is, waarmee weer talloze nadelen gepaard gaan —, meende hij dat met alle kracht geprobeerd moest worden om op enigerlei wijze het verkeer tussen de geest en de dingen weer tot één geheel te maken, of het ten minste te verbeteren; iets wat zijn gelijke op aarde of in het ondermaanse nauwelijks kent.
Er is geen enkele hoop dat de dwalingen die hebben postgevat en — als de geest aan zijn lot wordt overgelaten — tot in de eeuwigheid gehandhaafd blijven, zich de ene na de andere zelf zullen verbeteren; ofwel door de eigen kracht van het verstand, ofwel dankzij de bijstand en steun van de dialectica. De eerste begrippen van de dingen, die de geest makkelijk en bijna achteloos vat, in zich opneemt en opslaat, en waaruit al het andere voortvloeit, zijn immers ondeugdelijk, verward en lukraak van de dingen afgeleid.
In de secundaire en overige begrippen vinden we niet minder willekeur en onbestendigheid. Het gevolg is dat de gehele menselijke methode die we gebruiken voor het onderzoek van de natuur slecht is samengesteld en opgebouwd, en lijkt op een prachtig gevaarte zonder grondvesten. Want zolang de mensen de foute krachten van de geest bewonderen en daarin volharden, gaan ze voorbij aan de waarachtige krachten van de geest, die ze zodoende verliezen. Die krachten zouden behouden blijven als de geest de juiste bijstand kreeg en hij zelf de dingen gehoorzaamde en ze niet blind met voeten zou treden.
Het enige wat overbleef, was om de hele zaak met betere middelen opnieuw aan te pakken, teneinde een vernieuwing te bewerkstelligen van de wetenschappen, kunsten en het geheel van de menselijke wetenschap, opgericht op passende grondvesten. Hoewel dit een gigantische onderneming lijkt die de menselijke krachten verre overstijgt, zal bij de uitwerking toch blijken dat dit voornemen verstandiger en nuchterder is dan alles wat tot dusver is gedaan. Dit plan heeft namelijk een bepaald doel. We zien nu in de wetenschappen dat men voortdurend in kringetjes ronddraait.
De auteur beseft wel degelijk hoezeer deze onderneming tot eenzaamheid is veroordeeld, en hoe moeilijk en onwaarschijnlijk het is dat ze op vertrouwen kan rekenen. Toch meende hij dat hij zijn zaak en zichzelf trouw moest blijven, en de enige weg moest inslaan die openstaat voor de menselijke geest. Het is immers beter een begin te maken met iets wat ook een uitkomst kan hebben, dan met al je inspanningen en vlijt te blijven steken in iets wat geen einde kent. De wegen der beschouwing komen vrijwel overeen met de zo vaak bezongen wegen van het actieve leven: de ene, in het begin steil en moeizaam, voert naar de open ruimte; de andere, op het eerste gezicht licht hellend en makkelijk begaanbaar, loopt dood in woestenijen en afgronden.
De auteur was niet zeker of iemand later op dit soort overwegingen zou komen, en daarom was het vooral het gegeven dat hij nog nooit iemand had ontmoet die zich daarmee bezighield, dat hem deed besluiten om het eerste wat hij kon afronden te publiceren. Deze haast komt niet voort uit eerzucht, maar uit zorg; mocht de auteur overkomen wat uiteindelijk alle mensen beschoren is, dan is er in elk geval een aanduiding en een plan van aanpak voor wat hem voor ogen stond; dan blijft er in elk geval een teken van zijn oprechte streven om het welzijn van de mensheid te dienen. Hij vond elke andere ambitie minder waard dan het werk dat hij onder handen had. Want ofwel betekent datgene waar het hier om gaat niets, ofwel zoveel dat hij tevreden moet zijn met de verdienste zelf ervan en ergens anders geen beloning hoeft te zoeken.
INSTAURATIO MAGNA – OPDRACHT
Opgedragen aan onze allerdoorluchtigste
en grootmachtige heer en koning Jacobus,
bij de gratie Gods koning van Groot-Brittannië,
Frankrijk en Ierland, verdediger van het geloof enz.
Allerdoorluchtigste en grootmachtige koning,
Uwe majesteit zal me misschien van diefstal beschuldigen, omdat ik de tijd die nodig was voor dit werk heimelijk heb ontstolen aan de diensten die ik u verschuldigd ben. Daar heb ik niets op te zeggen, want de tijd haal je niet terug. Misschien is het echter zo dat de tijd die uw zaken ontnomen werd ten goede komt aan de nagedachtenis van uw naam en de roem van uw tijdperk, mocht mijn werk enige waarde hebben. Dat is beslist volstrekt nieuw, ook wat soort betreft, hoewel het geschreven is naar een zeer oud voorbeeld, namelijk de wereld zelf en de aard van de dingen en de geest.
Ikzelf, en dat zeg ik eerlijk, ben geneigd dit werk meer als een kind van zijn tijd te zien dan van het vernuft. Want het enige opmerkelijke in dezen is dat iemand op het idee ervan kon komen en verdenkingen kon gaan koesteren jegens alle zaken die gemeengoed zijn geworden. Alle andere dingen volgen dan met gemak. Er zit ongetwijfeld iets toevalligs, zoals we zeggen, en iets willekeurigs in wat de mensen denken, en niet minder in wat ze doen en zeggen. Ik wil echter dat dit toeval waar ik het over heb zo wordt opgevat, dat wanneer er iets goeds zit tussen de dingen die ik naar voren breng, dit moet worden toegeschreven aan de onmetelijke genade en goedertierenheid Gods, en aan het gunstige gesternte van uw tijdsgewricht.
Ik heb u tijdens mijn leven met de oprechtste liefde gediend, en na mijn dood zal ik wellicht bewerkstelligd hebben dat uw regeringsperiode een helder licht is voor het nageslacht, nu deze nieuwe fakkel is aangestoken in het duister van de filosofie. Het is dan ook terecht dat deze wedergeboorte en vernieuwing van de wetenschappen de wijste en geleerdste koning verplicht is.
Ik heb nog een verzoek dat uwe majesteit niet onwaardig is, en van het hoogste belang is voor waar het hier om gaat. Dat verzoek luidt als volgt: zoals u in veel opzichten lijkt op Salomo; in de ernst van uw oordelen, de vrede van uw bestuur, uw ruimdenkendheid, en ten slotte in de voortreffelijke verscheidenheid van de door u vervaardigde boeken, zou u nog meer het voorbeeld van die koning volgen door de ware en strenge natuurlijke en experimentele historie — met voorbijgaan aan de filologen — te helpen uitbouwen en vervolmaken; een historie die de filosofie van een stevig fundament kan voorzien, zoals ik haar te bestemder plaatse zal beschrijven.
Zo kunnen we bereiken dat na zoveel eeuwen de filosofie en de wetenschappen eindelijk niet langer in de lucht hangen, maar rusten op het solide fundament van een allesomvattende en bovendien weldoordachte ervaring. Het Organum, het werktuig, heb ik al geleverd; het materiaal ervoor moeten we in dingen zelf zoeken. Moge de allerhoogste God uwe majesteit nog lang ongedeerd behouden.
De uwe allerdoorluchtigste majesteit ten diepste verplichte, alleronderdanigste dienaar,
Francis Bacon
Kanselier
INHOUDSOPGAVE
Instauratio Magna
Opmerking vooraf
Opdracht
Voorwoord
De indeling van het werk
Novum Organum
Voorwoord
Aforismen over de interpretatie van de natuur en de heerschappij van de mens
Boek I
I–IV: Basisstellingen over kennis en macht
V–X: Over het falen van de op praktische werken gerichte wetenschappen
XI – XVIII: Over de nutteloosheid van de tot dusver gebruikte logica voor praktische werken
XIV – XXXVII: ‘Anticipatie’ van de natuur in tegenstelling tot ‘interpretatie’ van de natuur
XXXVIII – LXIX: Kritiek op de instrumenten voor kennisverwerving: de idolenleer
LXX – CCII: Kritische analyse van de stagnatie in de wetenschap
XCIII – CXV: De hoop en mogelijkheden die een nieuwe aanpak biedt
CXVI – CXXX: Inleiding tot de grondbeginselen van de nieuwe kentheorie
Boek II
I–IV: Het doel van de wetenschap: kennis van de wetten van de vorm
V–IX: De vormen van concrete lichamen: verborgen processen en structuren
X: De middelen voor het verwerven van kennis der natuur
XI: Tafel van het wezen en de aanwezigheid, oftewel Tafel van de bevestigende gevallen
XII:Tafel van de afwijking of ook van de afwezigheid in het dichtstbijzijnde, oftewel Tafel van de negatieve gevallen
XIII: Tafel van de graden of van vergelijking
XIV–XIX: Het systematische gebruik van de tafels: verwerping en uitsluiting
XIX–XX: Begin van de interpretatie, of de eerste oogst
XXI: Overige middelen voor de interpretatie van de natuur
XXII–LII: De voorkeursgevallen
Parasceve, of: Voorbereiding op de natuurlijke en experimentele historie
Aforismen over het samenstellen van de eerste historie
Catalogus van de afzonderlijke historiën aan de hand van de titels
Nawoord — Voorbij de zuilen van Hercules door Herman de Regt & Hans Doormaken
Verantwoording van de vertaler