In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea, en zei: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Hij toch is het, van wie door de profeet Jesaja gesproken werd, toen hij zei: De stem van één, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden.’
Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Toen liep Jeruzalem en heel Judea en de gehele Jordaanstreek tot hem uit, en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden.
Toen hij nu zag, dat vele van de farizeeën en sadduceeën tot de doop kwamen, zei hij tot hen: ‘Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
Ik doop u met water tot bekering, maar hij, die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben niet waardig hem zijn schoenen na te dragen; die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur. De wan is in zijn hand en hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden met onuitblusbaar vuur.’
Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes, om zich door hem te laten dopen. Maar deze trachtte hem daarvan terug te houden en zei: ‘Ik heb nodig door u gedoopt te worden en komt gij tot mij?’ Jezus echter antwoordde en zei tot hem: ‘Laat mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen.’ Toen liet hij hem geworden.
Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op hem komen. En zie, een stem uit de hemelen zei: ‘Deze is mijn zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.’
Bron: Bijbel (NBG-vertaling 1951), Het Evangelie van Matthéüs, hoofdstuk 3