De Openbaring van Johannes voor kinderen – het laatste hoofdstuk uit de Jeugdbijbel van Nita Abbestee

LEES OVER DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

BESTEL DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

Zo hebben wij dan in dit boek kunnen lezen over het Evangelie van Jezus Christus, over de Handelingen van de apostelen en over verschillende gedeelten uit de brieven van de apostelen. En nu gaan wij besluiten met een klein fragment uit het laatste deel van het Nieuwe Testament: de Openbaring van Johannes.

Dit gedeelte van de Bijbel is wel moeilijk te begrijpen. Daarom kunnen wij er nu niet zoveel over vertellen. Maar, naarmate jij in je leven de Rozekruisgang gaat, zal alles je stuk voor stuk duidelijk worden. En de schone en machtige waarheden zullen zich dan voor je openen en je tot hulp en steun zijn.

Johannes nu is de mens, die de Rozekruisgang zóver is gegaan, dat hij op de grens staat tussen het oude leven en het nieuwe Leven. Hij heeft als het ware afscheid genomen van alles wat de dialectiek hem te bieden heeft. En nu, in grote innerlijke stilte en eenzaamheid, wacht hij, tot het nieuwe Leven aan hem zal worden geopenbaard.

Johannes zelf noemt die innerlijke stilte en eenzaamheid het eiland Patmos. Dat wil niet zeggen, dat hij daar maar stil in zijn eentje ging zitten wachten op de dingen die komen zouden. Want wie op dat eiland is aangekomen, zoekt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat naar de oplossing voor de smart en de ellende van alle mensen om hem heen. Maar in zijn diepste innerlijk staat hij als op een eiland van rust.

Geen eigen angsten en zorgen kunnen hem meer van streek brengen, omdat hij vast gelooft in de komende Openbaring van het nieuwe Leven. Hij heeft zijn ontwaakte, reine ziel en zijn gehele persoonlijkheid in volkomen overgave toevertrouwd aan zijn God en Vader. En hij weet zich omringd en omvangen door alle Krachten van het Goede.

Johannes beschrijft dan, hoe hij op dat eiland Patmos, op een zeker moment achter zich een stem hoorde. En toen hij zich omkeerde, zag hij zeven gouden kandelaren en temidden daarvan iemand als eens mensen Zoon. Hij was bekleed met een lang gewaad, dat Hem tot de voeten reikte, en Hij was omgord niet een gouden gordel. Zijn haren waren wit als sneeuw en Zijn ogen waren gelijk een vuurvlam. Zijn voeten waren als koperbrons en Zijn stem was als het geluid van vele wateren.

Het was de nieuwe mens in zijn microkosmos, de Ziele-mens’ die zich met hem, de dialectische persoonlijkheid wilde verbinden’ om met hem een geheel nieuw proces te beginnen. Daarbij zou de oude persoonlijkheid zeker verdwijnen en een volkomen nieuwe, onsterfelijke persoonlijkheid groeien. Deze Ziele-mens nu toonde Johannes op zeer bijzondere wijze, wat in de loop der tijden met wereld en mensheid zou geschieden. Zowel met hen, die zich vol vreugde naar het nieuwe Leven zouden richten, als met hen, die dit voor de zoveelste maal zouden afwijzen. In ontzagwekkende, machtige, symbolische figuren vertelt Johannes ons daarvan.

Het zijn gebeurtenissen die niet alleen in het uiterlijke leven waarneembaar zullen zijn, maar die zich vooral ook in het innerlijke leven van iedere mens zullen voltrekken. Daarom is het moeilijk, dit nú al te begrijpen. Maar wie het nieuwe Leven zoekt, zal er van binnenuit naar toe groeien. Voor hen, die de weg gáán, is er grote blijdschap weggelegd. Maar anderen, die de weg nog niet willen gaan, zullen eerst nog veel smart moeten ervaren, totdat ook zij tot de zoekenden gaan behoren. Alle bevrijde Godskinderen zullen hen daarbij dan helpen, want niemand zal volkomen gelukkig kunnen zijn, zolang niet allen bevrijd zijn!

Nadat Johannes alles verteld heeft, wat hem werd getoond, beschrijft hij tenslotte, voor zover de menselijke taal dat toelaat, hoe het nieuwe Jeruzalem, de Stad Gods, het nieuwe Levensveld, als het ware voor hem neerdaalde, om allen in zich op te nemen, die gereed werden bevonden. Hij zegt dan:

‘En ik zag een nieuwe Hemel en een nieuwe Aarde; want de eerste (oud-geworden dialectische) hemel en de eerste (oud-geworden dialectische) aarde waren voorbijgegaan. En ik zag de heilige Stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende vanuit de hemel, van God; getooid als een bruid voor haar bruidegom. Zó schoon en heerlijk was die Stad! En een stem zei : “Zie, de tent van God is bij de mensen gekomen, en Hij zal bij hen wonen. En zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn. En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen. En de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geween, noch moeite zal er meer zijn.

De fundamenten waren versierd met allerlei edelgesteenten.

    1. Het eerste fundament was diamant,
    2. het tweede lazuursteen,
    3. het derde robijn,
    4. het vierde smaragd,
    5. het vijfde sardónyx,
    6. het zesde sárdius,
    7. het zevende goudtopaas,
    8. het achtste beril
    9. het negende chrysoliet,
    10. het tiende chrysopraas,
    11. het elfde saffier,
    12. het twaalfde amethist.

‘En de twaalf poorten waren twaalf parels; iedere poort afzonderlijk was uit één parel, en de straat van de stad was van zuiver goud, als doorschijnend glas. En de stad had geen licht van zon of maan nodig, want zij werd verlicht door de heerlijkheid Gods. En de volken die tot haar komen, zullen in haar Licht wandelen. Haar poorten zullen niet gesloten worden, want er zal geen nacht zijn. En alle heerlijkheid en eer, die de volken in zich veroverd hebben, zullen in haar gebracht worden. Er zal niets onreins binnen komen; en niemand die haar betreedt, zal meer enige gruwel of leugen doen. Alleen zij, wier namen zijn geschreven in het Boek des Levens zullen binnenkomen.’

En Hij, die dit alles aan Johannes liet zien, toonde hem ook een rivier van het Water des Levens, helder als kristal, ontspringende uit de Troon van God. En Hij zei tot Johannes:

‘Deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En God heeft Zijn engel gezonden om Zijn dienstknechten alle dingen te tonen, die weldra geschieden zullen.’

Dan gaat Johannes zelf weer verder en zegt:

‘En ik, Johannes, ben het, die deze dingen hoorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neer voor de voeten van de engel die ze mij getoond had, om hem te aanbidden. Maar hij zei tot mij “Doe dat niet! Ik ben een mede-dienstknecht van u en van uw broeders, de profeten, en van hen, die dit Boek bewaren. Maar aanbid God!” En hij zei tot mij: “Verzegel de woorden van de profetie van dit Boek niet, want de tijd dat dit alles geschieden zal, is nabij! Zie, ik kom spoedig en breng voor ieder het loon, dat hij door zijn werken verdiend heeft! Ik ben de alpha en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Zalig zijn zij, die hun gewaden gewassen hebben, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des Levens, en door één der poorten ingaan in de stad.”

En Jezus had Zijn engel gezonden, om hiervan te getuigen. En de Geest en de Bruid (dat is de nieuwe Ziel) zeggen: Kom! En wie het hoort (dat is het toebereide mensenkind), zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome! En wie wil, neme het Water des Levens om niet!’

En Johannes dat is de mens die de paden des Heren tot aan de grens van het nieuwe Leven heeft rechtgetrokken) getuigt hiervan en roept uit:

‘Ja! Ik kom spoedig! Amen!’ De genade van den Heer Jezus zij met allen!’

Amen

Met dit gedeelte uit de Openbaring van Johannes besluiten wij dit boek. Wij willen echter nog even terugkomen op het eerste hoofdstuk, waarin wij bespraken, waarom een boek als de Bijbel nodig is. Nú weten wij het: de Bijbel is het Testament, dat Jezus de Heer en Zijn dienaren ons in deze wereld hebben nagelaten. Opdat wij, die zovele eeuwen later leven, zullen weten, hoe de Rozekruisgang ter Verlossing moet worden gegaan.

In deze Jeugdbijbel werd getracht, je te vertellen, wat je van die Rozekruisgang in je jeugd al in praktijk kunt brengen. Waarom? Omdat de tijd nabij is! Omdat de tijd, waarover vooral de Openbaring van Johannes spreekt, gekomen is! Omdat het nieuwe Levensveld ons zeer nabij is! Omdat het nieuwe Jeruzalem – zo wondermooi door Johannes beschreven – tot ons komt om ons binnen haar muren op te nemen!

Zijn wij niet allen kinderen Gods? Behoren wij niet allen tot één der twaalf stammen van het volk van Israël? Je weet toch, dat met het volk van Israël niet alleen het Joodse volk wordt bedoeld, maar dat alle mensen-kinderen daartoe behoren ? Er waren toch ook twaalf poorten in de muur, waarvan elk één naam der twaalf stammen droeg! Die twaalf poorten vormen de toegang tot de stad. En zij zijn voor ons geopend!

Misschien zijn de deelhebbers aan de ene stam sterker en machtiger en tot meer in staat dan die van de andere stam. Maar wat doet dat er toe? Als je je vol verlangen, geloof, hoop en liefde in hun rijen schaart, dan gá je met de stam waartoe jij behoort een van de poorten binnen! En je vindt in de stad de plaats, die voor jou het meest geschikt is en waar jij je het gelukkigst zult voelen. Want twaalf fundamenten, schoon en stralend als de kostbaarste edelstenen, dragen de muur van de stad. Het zijn de twaalf Goddelijke Krachten, die God de Vader aan Zijn kinderen schenkt, opdat zij Goddelijke Mensen zullen worden, die eenmaal zelf met die Krachten zullen kunnen arbeiden.

Wie in die stad is binnengekomen, zal voor altijd leven in het Licht. Het Licht, dat niet van enig hemellichaam komt, maar het Licht Gods, dat nimmer ondergaat of wordt verduisterd. Dan zullen ook alle waardevolle talenten en mogelijkheden, die door waarachtig streven naar Liefde en Waarheid werden gewonnen, pas op de juiste wijze kunnen worden gebruikt. Het Water des Levens, dat ons volkomen genezen en voortdurend vernieuwen kan, staat geheel tot onze beschikking. Het wordt ons gereikt wanneer wij ernaar verlangen en het nodig hebben.

Tenslotte willen wij dan nog tezamen vaststellen, dat het nieuwe Jeruzalem natuurlijk geen stad van stenen muren en huizen is, al gebruikt Johannes deze woorden, om het ons zo duidelijk mogelijk te maken. Want God onze Vader en Zijn heilige Broederschap hebben voor ons een nieuwe Hemel en een nieuwe Aarde toebereid; rein en heilig, zoals al Gods ruimten rein en heilig zijn.

Deze nieuwe Hemel-Aarde gaat onze oude hemel en aarde als het ware geheel omsluiten met haar reine en genezende Krachten. Zó dichtbij brengt God het nieuwe Leven tot Zijn kinderen. Zij kunnen er als het ware instappen! Een tijdlang zal dit zo blijven, zodat allen die willen, wáár ook ter wereld, van het oude in het nieuwe leven zullen kunnen overstappen.

Wanneer dan de tijd van overstappen, van instappen voleindigd is en allen die kunnen en willen, binnen zijn, gaat deze nieuwe Hemel-Aarde als een Hemelschip op reis, terug naar de plaats die God in Zijn Koninkrijk voor Haar en Haar bewoners heeft bestemd.

‘En zij, die achterblijven ?’ vraag je misschien met zorg in je hart. Voor hen die achterblijven, omdat zij nog niet wilden of niet konden komen, worden nieuwe mogelijkheden geschapen. Hun wordt nieuwe hulp geboden. En zij, die met het Hemelschip zijn weggereisd, zullen daaraan zeer zeker mogen medewerken! Hoe? Dat zal voor ieder van deze Hemelreizigers verschillend zijn. Maar in elk geval kan ons hart gerust zijn, dat ook voor hen die achterblijven, wordt gezorgd.

Dat zal misschien weer lange tijd in beslag nemen en veel geduld vragen. Maar Gods Liefde is eindeloos. God laat niet varen de werken van Zijn handen! Zo wensen wij dan alle mensen en kinderen toe, dat de Liefde van Jezus onze Heer en die van de gehele Broederschap hun nabij zij tot in Eeuwigheid!

AMEN

LEES OVER DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE

BESTEL DE JEUGDBIJBEL VAN NITA ABBESTEE