De apocriefen van het Nieuwe Testament – A.F.J. Klijn over buitenbijbelse evangeliën, handelingen, brieven en openbaringen

BESTEL DE APOCRIEFEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT EBOOK

Rond Jezus en zijn volgelingen zijn meer geschriften ontstaan, dan die waar de vroeg kerk voorrang aan verleende. Het Nieuwe Testament kan worden aangevuld met openbaringen, evangeliën, orakels, brieven en handelingen van apostelen die lang verborgen zijn gebleven. Deze teksten zijn verspreid over een wijd gebied en gedurende een lange periode ontstaan. Ze zijn lange tijd ondergewaardeerd geweest. A.F.J. Klijn geeft de geschriften hun gezicht en zet ze tegen de achtergrond van het christelijke leven waarin ze zijn ontstaan. De bekende en reeds veel verkochte selectie van Klijn werden in 2009 voor het eerst in een band op de markt gebracht. Momenteel is die uitgave alleen nog als ebook verkrijgbaar. Voor wie zich interesseert in deze bronnen, biedt dit standaardwerk een goede kennismaking met de vreemde geschriften naast het Nieuwe Testament. De Nah Hammadi-geschriften  zijn niet in deze uitgave opgenomen.

VOORWOORD

Het Nieuwe Testament bestaat uit 27 verschillende geschriften die als volgt kunnen worden ingedeeld:

  • vier evangeliën waarin we een ‘leven van Jezus’ aantreffen;
  • de Handelingen van de Apostelen waarin staat hoe na de dood en de opstanding van Jezus de christelijke gemeenschap zich uitbreidt vanuit Jeruzalem via Klein-Azië en Griekenland naar Rome;
  • een aantal brieven van Paulus en van andere apostelen;
  • de openbaring van Johannes over de toekomst van de kerk, het oordeel van God over de wereld en de nieuwe aarde en de nieuwe hemel.

Naast deze geschriften uit het Nieuwe Testament bestaan er vergelijkbare evangeliën, handelingen, brieven en openbaringen. Ze hebben de naam ‘apocrief’ gekregen. Hun inhoud is dus te vergelijken met wat in het Nieuwe Testament is te vinden, maar ze wijken daarvan af in afkomst, datering en bedoeling.

In dit boek maakt de lezer kennis met deze apocriefe geschriften. Nu eens laten ze zien hoe bepaalde christenen op hun manier de inhoud van het Nieuwe Testament hebben weergegeven, dan weer wilden ze die op een vrome manier aanvullen of ook wel corrigeren.
De inhoud van dit boek is een samenvoeging van wat te vinden is in drie eerder verschenen publicaties over dit onderwerp.

INLEIDING

In de eerste eeuwen van haar bestaan heeft de kerk vastgesteld dat er vier geschriften zijn die op een betrouwbare manier over het leven van Jezus berichten. Dat zijn de evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes in het Nieuwe Testament.

Deze beslissing is het einde van een proces waarbij een aantal andere evangeliën in de loop van de tijd zijn afgevallen. De geschriften die tenslotte een plaats kregen in het Nieuwe Testament worden sinds het eind van de vierde eeuw ‘canoniek’ genoemd en die werden afgewezen kregen de naam ‘apocrief’.

De overlevering aangaande Jezus

Jezus heeft zelf geen enkel schriftelijk document nagelaten. Zijn onderwijs werd wel toevertrouwd aan een kring van leerlingen zoals dat in zijn tijd gebruikelijk was. Het was de bedoeling dat zij dit op hun beurt weer aan anderen zouden doorgeven.

De persoon van Jezus moet omstreden zijn geweest en dit heeft tenslotte zijn dood tot gevolg gehad. Tijdens zijn leven heeft Jezus zich zonder twijfel beroepen op zijn persoonlijke relatie met God. Hoe hij deze zelf heeft gedacht is niet meer nauwkeurig na te gaan, maar het is in ieder geval wel bekend dat zijn volgelingen de betekenis van Jezus niet anders konden weergeven dan met behulp van een aantal toenmaals bekende namen zoals Zoon van God of Messias. Het zijn namen van personen – soms met een menselijk karakter dan weer goddelijk – van wie werd gehoopt dat ze eens in de toekomst zouden verschijnen om de mens, Israël of de wereld te redden.

Uit het gebruik van deze namen is op te maken dat het verlangen naar verlossing en de hoop dat deze in de persoon van Jezus haar vervulling zou hebben gekregen, een schier oneindige schakering heeft gekend.

Vier evangeliën

Jezus werd beschouwd als de vervulling van indertijd bestaande verwachtingen. Maar omdat ieder zijn eigen verwachtingen koesterde kunnen we veronderstellen dat er allerlei opvattingen over Jezus hebben bestaan. In de hoofdstroom van het christendom zoals deze is te vinden in het Nieuwe Testament zijn er vier van deze ‘beelden’ van Jezus overgebleven in de vorm van vier evangeliën. Maar elk is weer samengesteld uit verschillende bronnen met soms ook weer afwijkende gedachten over de betekenis van Jezus.

Het is onbekend waarom juist deze vier evangeliën als gezaghebbend werden beschouwd en waar dat is gebeurd. Ze zijn in bepaalde christelijke kringen ontstaan maar over de vraag waar, wanneer, waarom en door wie ze zijn geschreven zijn geen nauwkeurige gegevens bekend. We kunnen slechts constateren dat vanaf het midden van de tweede eeuw oudchristelijke schrijvers overwegend uit deze evangeliën gaan citeren.

We nemen aan dat de ons bekende vier evangeliën zijn ontstaan in gezaghebbende en invloedrijke kringen zodat de daar bestaande overleveringen hun invloed konden uitbreiden. Deze werd versterkt zodra christenen zich op deze tradities gingen beroepen.

Met deze ontwikkeling hing samen dat sommige evangeliën of overleveringen aangaande Jezus hun invloed bij gebrek aan belangstelling langs een natuurlijke weg hebben verloren. Toch was het in de oudchristelijke literatuur van na 150 nog altijd nodig het bestaan van vier evangeliën te rechtvaardigen. Daarbij werd het argument gebruikt dat ze oorspronkelijk bedoeld waren voor vier verschillende doelgroepen.

Door hun verschillende afkomst verschaften deze evangeliën geen eenvormig beeld van Jezus. Toch was dit voor het overgrote deel van de christenen aanvaardbaar. Overigens was de waardering voor het evangelie van Johannes bij velen laag en die voor het evangelie van Matteüs in het algemeen hoog. Gedurende de tijd dat de vier evangeliën op weg zijn om gezaghebbend te worden heeft de vraag naar de historische betrouwbaarheid een slechts ondergeschikte betekenis gehad. Het was belangrijker om te weten wie Jezus was geweest dan wat hij had gedaan. Om dat te kunnen vaststellen werd de overlevering van ooggetuigen al vlug belangrijk.

Apocriefe overleveringen

Uit de manier waarop vier evangeliën zich tot ‘canonieke’ geschriften hebben ontwikkeld, is op te maken dat we hier te maken hebben met een proces waarbij andere overleveringen zijn afgevallen.We gaan nu na wat hiervan nog bekend is.

In geschriften uit ongeveer het midden van de tweede eeuw werd nog steeds naar uitspraken van Jezus en gebeurtenissen uit zijn leven verwezen zonder de bron te vermelden. Er was blijkbaar een netwerk van mondelinge overleveringen dat bij een grote groep van christenen bekend was. Maar het duurt wel tot het begin van de derde eeuw voordat we vernemen dat er ook andere dan de vier ons bekende evangeliën werden gebruikt. Soms wordt alleen de naam genoemd, maar we treffen ook een enkel citaat uit deze evangeliën aan. Het oordeel over de inhoud van deze evangeliën is meestal niet gunstig omdat het hier om christelijke schrijvers gaat die leefden in een omgeving waarin slechts aan de bekende vier evangeliën gezag werd toegekend.

Afgezien van deze indirecte kennis aangaande buitenbijbelse berichten over Jezus zijn er toch ook nog andere evangeliën of evangelische berichten bekend. Ze zijn voor een deel bewaard gebleven in het zand van Egypte of in vertaling  waardoor ze ontsnapten aan het kritisch oog van de officiële kerk.

Het betreft hier dus een aantal overleveringen dat toevallig bewaard is gebleven. We verdelen deze apocriefe berichten in vier groepen.

Vier groepen van buitenbijbelse evangeliën

We hebben eerder geconstateerd dat aanvankelijk ieder die met Jezus in aanraking kwam, geneigd was zijn eigen beeld te vormen op grond van de bestaande verwachtingen. En daarom kunnen we ook tot een zekere indeling komen.

Als eersten moesten joden zich over Jezus uitspreken. Maar door de uitbreiding met christenen van buiten de joodse gemeenschap moesten de oorspronkelijk joodse beelden al vlug bijgsteld worden op een zodanige manier dat ze ook voor niet-joden aanvaardbaar waren. Toch is er enige eeuwen een beeld van Jezus blijven bestaan binnnen een overwegend joodse omgeving.

Hieraan is het hoofdstuk ‘Overleveringen aangaande Jezus van onbekende oorsprong’ toegevoegd. Het betreft hier een aantal uitspraken van Jezus in oudchristelijke bronnen die niet in de evangeliën voorkomen en enige fragmenten op papyrus die betrekking hebben op Jezus. Strikt genomen zijn ze niet allemaal van joden-christelijke afkomst, maar ze zijn wel oud genoeg om ze hier bijeen te brengen.

In de tweede plaats is er een beeld van Jezus ontstaan in een wereld die we aanduiden met het woord ‘gnostiek’. Het gaat hier om een wijdverspreide maar vooral in Egypte aanwezige religieuze stroming waarin oeroude Griekse, oosterse en joodse motieven werden verwerkt tot een verlossingsreligie. Daarin zijn later christelijke gedachten opgenomen zodat Jezus in de gnostieke verlossingssystemen een centrale plaats gaat innemen.

In de derde plaats is er overal onder christenen een neiging geweest om op basis van de gangbare opvattingen over Jezus zoals die al in de vier evangeliën waren verwoord toch weer een eigen beeld te scheppen. Deze correctie op het bestaande maakte daarbij vaak mede gebruik van oudere niet-canonieke tradities.

In de vierde plaats bestaat de neiging om het bestaande aan te vullen en zo aantrekkelijker of makkelijker toegankelijk te maken. Hier gaat het vooral om de verhalen over de geboorte en de dood van Jezus. Soms hadden ze een apologetisch doel maar vaak ook droegen ze een zuiver stichtelijk karakter.

Elk van deze vier onderdelen wordt nu behandeld met daarna de teksten die hierop betrekking hebben.

HET JODEN-CHRISTELIJKE BEELD VAN JEZUS

Inleiding

De oudchristelijke kerk is begonnen als een gemeenschap die bestond uit uitsluitend joden. In de eerste eeuw heeft ze zich ontwikkeld tot een overwegend uit niet-joden bestaande religieuze stroming in het Romeinse Rijk. In de eerste eeuwen blijft daarbinnen een groep van christenen bestaan die nog steeds uit joden is samengesteld. Ze hebben een geïsoleerd bestaan geleid en worden nu eens geduld en dan weer als ketters beschouwd. Binnen de joden-christelijke gemeenschap is een aantal evangeliën ontstaan.

Christenen uit de joden in de eerste eeuwen

Door het hele Nieuwe Testament heen wordt verondersteld dat de christelijke gemeenschap is ontstaan binnen het joodse volk. Overal is te vinden dat Jezus en zijn leerlingen jood zijn geweest en dat Jezus nooit buiten de grenzen van het joodse land heeft gepredikt. Er wordt in het Nieuwe Testament ook vastgesteld dat de overgang van een zuiver joodse gemeenschap naar die waarin niet-joden de meerderheid vormen een proces is geweest dat niet zonder allerlei ingrijpende beslissingen heeft plaatsgevonden.

We willen met behulp van de nieuwtestamentische en oudchristelijke gegevens de geschiedenis van deze joden-christenen nagaan. In het Nieuwe Testament komt de overgang van een joden-christelijke naar een overwegend niet-joodse gemeenschap telkens aan de orde in het boek Handelingen, het vijfde geschrift uit het Nieuwe Testament, en de brieven van Paulus. Hieruit zijn een paar feiten op te maken. De christelijke gemeenschap in Jeruzalem stond onder leiding van de broer van Jezus Jacobus, waarbij het opvalt dat kennelijk aan de betekenis van zijn verwantschap met Jezus waarde werd gehecht.

Deze Jacobus moet bekendgestaan hebben om zijn joodse vroomheid terwijl hij en zijn groep de band met het joodse volk wilde vasthouden. Maar het samengaan is niet altijd vlekkeloos verlopen. Dat hing samen met de relatie die tussen deze joodse christenen en die van buiten Jeruzalem bestond. De problemen kwamen aan de orde in verband met de vraag of christenen verplicht waren hun kinderen te besnijden en of christenen van verschillende afkomst tafelgemeenschap met elkaar konden hebben.

In de tijd van Jacobus heeft dit tot gevolg gehad dat de christenen in twee van elkaar gescheiden groepen hebben geleefd. Ook Paulus heeft dit geaccepteerd door de scheiding tussen christenen uit de joden en de niet-joden geografisch te benaderen. Dat wil zeggen dat hij een dergelijke scheiding onder joden en niet-joden buiten Jeruzalem niet heeft willen aanvaarden. De band met de christenen in Jeruzalem werd door Paulus in stand gehouden door hen vanuit het westen financieel te laten steunen.

De loyaliteit van de Jeruzalemse christenen ten opzichte van de andere joden in de stad werd op de proef gesteld wanneer de joden in Israël zich daadwerkelijk tegen de Romeinse bezetter willen verzetten. Maar toen in het jaar 60 Jacobus werd gedood betekende dit een zodanige breuk dat tijdens de joodse oorlog van 66 tot 70 een uittocht van joden-christenen uit Jeruzalem heeft plaatsgevonden. Volgens de traditie vluchtten zij naar de streek aan de overkant van de Jordaan en de stad Pella.

Mede omdat Paulus was gestorven, die een samengaan van alle christenen voor ogen had gestaan, en door taalverschil raakten de joden-christenen in het oosten in een isolement.

Vanaf de tijd na de joodse oorlog zijn we aangewezen op bronnen die vanaf het jaar 200 zijn geschreven. Dan zijn de joden-christenen tot buitenkerkelijke groepen geworden waarvan de andere christenen inhoudelijk nauwelijks meer iets weten. Hun opvattingen over deze christenen zijn verschrompeld tot een paar stereotypen. In de eerste plaats worden de joden-christenen ‘Ebionieten’ genoemd. Dit is een naam die ze zelf gekozen hadden en die is afgeleid van een Hebreeuws woord dat ‘arm’ betekent. De andere christenen legden dit woord uit als ‘armzalig van geest’. Verder was men van mening dat ze slechts één evangelie kenden, namelijk dat van

Matteüs. Ze zouden de apostel Paulus verwerpen, naar de joodse wet leven en de besnijdenis verplicht stellen. Tenslotte werd in het algemeen aangenomen dat ze Jezus beschouwden als een mens die pas bij zijn doop tot profeet of Zoon van God was aangesteld.

Toch zijn er ook berichten waaruit blijkt dat er onder de joden-christenen evangeliën hebben bestaan. Er zijn van drie van deze evangeliën citaten bekend.

A. HET EVANGELIE VAN DE HEBREEËN

Zowel Clemens als Origenes verwijzen aan het begin van de derde eeuw naar een evangelie naar de Hebreeën maar dat blijft beperkt tot een enkel citaat. De inhoud daarvan wijkt af van de inhoud die we kennen uit de ons bekende evangeliën. In moderne uitgaven worden deze citaten in de regel aangevuld met een paar citaten die Hieronymus weliswaar aan andere joden-christelijke evangeliën toeschrijft maar die hij in werkelijkheid in geschriften van Origenes had gevonden. Niet zo lang geleden is bovendien een verwijzing bekend geworden bij de Egyptenaar Didymus de Blinde uit het eind van de vierde eeuw.

Literatuur

A.F.J. Klijn, ‘Jewish-Christian Gospel Tradition’, in: Supplem. to Vigiliae Christianae XVII, Leiden 1992 (in dit werk zijn de vindplaatsen met hun paral- lellen in het origineel en vertaling verzameld), en A.F.J. Klijn, ‘Das Hebräer- und das Nazoräerevangelium’, in: ANRW II 25,5, Berlin-New York 1988, 3997-4033. Vertalingen zijn aanwezig in Schneemelcher I 142-147, Elliott 9-10 en Écrits 455-462.

Tekst

1. Zoals het ook is geschreven in het evangelie naar de Hebreeën: ‘Hij die verbaasd is zal koning worden en die koning is geworden zal rust vinden.’

2. Indien iemand het evangelie naar de Hebreeën accepteert, waar de Heiland zelf zegt: ‘Een ogenblik geleden nam mijn Moeder, de Heilige Geest mij bij één van mijn haren en bracht mij naar de grote berg Tabor.’

3. Het schijnt dat Matteüs in het evangelie naar Lucas Levi wordt genoemd. Ze zijn echter niet dezelfden, maar Mattias die de plaats innam van Judas en Levi zijn dat wèl, met een dubbele naam. Dat blijkt uit het evangelie naar de Hebreeën.

4. … zoals we lezen in het Hebreeuwse evangelie dat de Heer tegen zijn leerlingen zei: ‘En weest nooit blij, zei hij, tenzij je je broeder in liefde aanziet.’

5. En in het evangelie naar de Hebreeën dat de Nazorenen plachten te lezen wordt onder de ergste zonden gerekend: Wie de geest van zijn broeder heeft bedroefd.

6. … en het evangelie dat ook naar de Hebreeën wordt genoemd en door mij onlangs in het Grieks en Latijn is vertaald, dat ook Origenes vaak gebruikt, vertelt na de opstanding van de Heiland: ‘Nadat hij een linnen doek aan de dienaar van de priester had gegeven ging de Heer naar Jacobus en verscheen aan hem’ (want Jacobus had gezworen dat hij geen brood zou eten vanaf het uur dat hij de beker van de Heer had gedronken totdat hij hem weer had gezien verrezen van tussen die slapen), en verder, even verder staat er: ‘Breng de tafel en brood’, zei de Heer. En direct is daaraan toegevoegd: ‘Hij bracht brood en zegende en brak het en gaf het aan Jacobus de Rechtvaardige en zei hem: Mijn broeder, eet je brood want de Zoon des Mensen is van tussen die slapen verrezen.’

7. … maar volgens het evangelie dat was geschreven in de Hebreeuwse taal en werd gelezen door de Nazorenen: ‘De hele bron van de Heilige Geest kwam op hem.’ De Heer is de Geest en waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid. Verder vinden we in het evangelie dat we hierboven vermeldden dat de hele bron van de Heilige Geest neerdaalde en op hem rustte en tegen hem zei: ‘Mijn Zoon, Ik verwachtte je bij alle profeten dat je zou komen en dat ik op je zou rusten. Want je bent mijn rust, je bent mijn eerstgeboren Zoon die in eeuwigheid zal regeren.’

B. HET EVANGELIE VAN DE NAZORENEN

Omstreeks 392 is Hieronymus bekend geworden met een in het Aramees of Hebreeuws geschreven evangelie waarvan hij zegt dat het door de joods-christelijke Nazorenen werd gebruikt. Deze Nazorenen woonden in Beroea, het huidige Aleppo. Omstreeks 375 heeft Epiphanius in zijn Panarion 29, geschreven dat ze de nakomelingen zijn van de christenen in Jeruzalem die in het jaar 70 uit de stad waren weggevlucht. Ze zouden een joodse levenswijze hebben gehad, maar overigens waren hun opvattingen volgens Epiphanius rechtzinnig.

Aan het begin van de vierde eeuw wordt ook door Eusebius verwezen naar een evangelie in ‘Hebreeuwse letters’. Het is niet uitgesloten dat dit hetzelfde evangelie is, vooral omdat Eusebius in Caesarea woonde, de stad met de bibliotheek waarin volgens Hieronymus het evangelie aanwezig was.

In een aantal handschriften van het Nieuwe Testament wordt bij passages uit Matteüs verwezen naar tekstafwijkingen in het ‘joodse (evangelie)’. In het algemeen wordt aangenomen dat dit hetzelfde evangelie is, vooral ook omdat het om verwijzingen gaat naar het evangelie van Matteüs waarmee dat van de Nazorenen kennelijk verwant was. Wel moeten we dan veronderstellen dat het eens uit het Aramees in het Grieks is vertaald.

In de Middeleeuwen was het evangelie tamelijk populair omdat de befaamde Hieronymus het in zijn commentaar op Matteüs als belangrijke bron had gebruikt. Zijn opmerkingen werden vaak door latere schrijvers overgenomen. Dat gebeurde meestal zonder de bron te vermelden. En omdat de neiging bestond allerlei onbekende en curieuze mededelingen over Jezus aan het evangelie van de Nazorenen toe te schrijven, is het voor ons vaak moeilijk om uit te maken wat er werkelijk in dit evangelie heeft gestaan.

Literatuur

Zie bij het evangelie van de Hebreeën. Vertalingen zijn aanwezig bij Schneemelcher I 128-138, Elliott 10-14 en Ecrits 433-445.

Tekst

1. Er is een zeker evangelie geschreven dat ‘naar de Hebreeën’ wordt genoemd…: ‘Een andere rijke zei tegen hem: “Meester wat voor goeds moet ik doen om te leven?” Hij zei hem: “Mens, doe wat in de wet en de profeten staat.” Hij antwoordde hem: “Dat heb ik gedaan.” Hij zei hem: “Ga, verkoop alles wat je bezit en verdeel het onder de armen en kom, volg mij.” Maar toen begon de rijke man zich op zijn hoofd te krabben, want dat stond hem niet aan. En de Heer zei hem: “Hoe kun je zeggen: Ik heb gedaan wat in de wet en de profeten staat? Er staat immers in de wet: Heb je naaste lief als jezelf? En zie, veel van je broeders, kinderen van Abraham, zijn overdekt met modder en sterven van honger, terwijl jouw huis vol ligt met goederen. Maar helemaal niets is voor hen.” En hij keerde zich om en zei tegen zijn leerling Simon, die bij hem zat: “Simon, zoon van Jona, het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Rijk der hemelen binnen te gaan.”’

2. Daar het evangelie dat tot ons is gekomen in Hebreeuwse letters niet hem bedreigt die (zijn talent) heeft verborgen maar die in overdaad leeft…, vraag ik me af of het dreigement in Matteüs, dat vol- gens de letter gericht is tegen hem die niets deed niet eigenlijk van toepassing is op de eerste die at en dronk met hen die dronken waren…

3. … we hebben ergens gevonden in het evangelie dat onder de joden bestaat in de Hebreeuwse taal, waarin staat: ‘Ik koos voor mezelf de goeden, de goeden die mijn Vader in de hemel me heeft gegeven…’

4. In het evangelie dat naar de Hebreeën wordt genoemd vond ik MAAR, dat wil zeggen ‘voor de volgende dag’, in plaats van ‘wat is noodzakelijk voor het levensonderhoud’.

5. In het evangelie dat de Nazorenen en de Ebionieten gebruiken dat we onlangs uit het Hebreeuws in het Grieks vertaalden en dat door tamelijk velen de echte tekst van Matteüs wordt genoemd, is geschreven dat de man met de verlamde hand een metselaar was die om hulp bad met woorden van deze strekking: ‘Ik was metselaar die mijn brood verdiende met mijn handen. Ik vraag je, Jezus, om mijn gezondheid te herstellen zodat ik niet op schandelijke manier moet bedelen.’

6. In het evangelie dat de Nazorenen gebruiken, vinden we dat er is geschreven ‘zoon van Jojada’ in plaats van ‘zoon van Berachia’.

7. Deze (Barabbas) wordt in het evangelie dat volgens de Hebreeën is geschreven, ‘zoon van hun meester’ genoemd.

8. In het evangelie waarvan we al vaak gewag maakten, lezen we dat de bovendorpel van een enorme omvang in tweeën brak.

9. In het evangelie naar de Hebreeën, dat in het Chaldees en Syrisch is geschreven maar met Hebreeuwse letters en heden ten dage door de Nazorenen gebruikt wordt, ik bedoel het evangelie naar de Apostelen of zoals velen beweren dat naar Matteüs, het evangelie dat in de bibliotheek van Caesarea aanwezig is, staat: ‘Zie, de moeder van de Heer en zijn broeders zeiden tegen hem: “Johannes de Doper doopt voor de vergeving van de zonden, laten we gaan om door hem gedoopt te worden.” Maar hij zei tegen hen: “Wat voor zonde heb ik gedaan dat ik zou gaan om gedoopt te worden door hem? Behalve misschien iets dat ik in onwetenheid heb gedaan.”’

10. In hetzelfde boek (bedoeld is als genoemd in het voorafgaande citaat): ‘Indien je broeder, zo zei hij, tegen je zondigde met een woord en je vraagt om vergeving, aanvaard hem zevenmaal op een dag. Simon, zijn leerling, zei tegen hem: “Zeven keer per dag?” De Heer antwoordde en zei tegen hem: “Ik zeg je tot zeventig maal. Want zelfs onder de profeten werd wel een zondig woord gevonden nadat ze met de Geest gedoopt waren.”’

11. Het joodse (evangelie) heeft niet ‘de heilige stad’ maar ‘in Jeruzalem’.

12. Het woord ‘zonder reden’ staat niet… in het joodse (evangelie).

13. Het joodse (evangelie) heeft hier: ‘Als jullie aan mijn borst liggen en je doet de wil van mijn Vader in de hemel niet dan zal ik je uit mijn schoot werpen.’

14. Het joodse (evangelie heeft): ‘meer dan slangen’.

15. Het joodse (evangelie heeft): ‘En hij ontkende het en zwoer en vloekte.’

16. Het joodse (evangelie heeft): ‘En hij gaf ze gewapende mannen zodat die tegenover het graf zaten en de wacht hielden dag en nacht.’

C. EVANGELIE VAN DE EBIONIETEN

Het derde joods-christelijke evangelie wordt alleen geciteerd door Epiphanius in zijn Panarion, een werk tegen de ketterijen, uit ongeveer 375. In hoofdstuk 30 geeft hij een uitvoerige beschrijving van een groep die hij de Ebionieten noemt. In tegenstelling tot de in hoofdstuk 29 beschreven Nazorenen zijn de Ebionieten vol- gens Epiphanius afwijkend in de leer. De naam Ebionieten wordt aan het eind van de tweede eeuw voor het eerst gebruikt door Irenaeus in zijn boek ‘tegen de Ketterijen’ I  2. Hij schrijft daar over een joden-christelijke groep die naar de joodse wet leeft en Christus als een gewoon mens beschouwt. En daarom werd het woord ‘Ebionitisch’ gebruikt voor alles wat onder christenen als joodse afwijking werd beschouwd. Epiphanius gaat daarbij heel ver. Hij verzamelde alles wat naar zijn mening joden-christelijk was en gebruikte dat voor zijn hoofdstuk over de Ebionieten zonder zich af te vragen of één en ander wel met elkaar te maken heeft.

Zo is Epiphanius blijkbaar ook op een evangelie gestoten dat door joden-christenen is gebruikt en dat zijns inziens een verminking is van wat er staat in het oorspronkelijke evangelie van Matteüs. Hiervan geeft hij een aantal opvallende voorbeelden. Daaruit blijkt dat het inderdaad gaat om een apocrief evangelie, dat blijkt te zijn samengesteld met behulp van de ons bekende eerste drie evangeliën aangevuld met een paar eigen tradities. We nemen aan dat het is geschreven in een land als Syrië maar wel in een Griekssprekende omgeving in het midden van de tweede eeuw. Het evangelie kan beschouwd worden als een van de pogingen om de verspreide overleveringen aangaande Jezus samen te voegen.

Literatuur

George Howard, ‘The Gospel of the Ebionites’, in: ANRW II 25 5, Berlin-New York 1988, 4034-4053. Vertalingen zijn aanwezig bij Schneemelcher I 138-142, Elliott 14-16 en Écrits 447-453.

Tekst

1. In het evangelie dat bij hen ‘naar Matteüs’ wordt genoemd dat niet compleet is maar vervalst en verdraaid – ze noemen het het Hebreeuwse evangelie – kan worden gevonden: ‘Er trad een man op, Jezus genaamd, ongeveer dertig jaar oud, die ons uitkoos. En toen hij naar Kapernaüm kwam, ging hij het huis van Simon bijgenaamd Petrus binnen, opende zijn mond en zei: “Toen ik langs het Meer van Tiberias liep, koos ik Johannes en Jacobus uit de zonen van Zebedeüs, en Simon en Andeas en Taddeüs en Simon, de Zeloot, en Judas Iskariot. Ook jou, Matteüs, riep ik toen je bij het tolhuis zat, en je volgde me. Ik wil dat jullie twaalf apostelen zijn om in tegenwoordigheid van Israël te getuigen.”’

2. Het geschiedde dat toen Johannes doopte, de farizeeën naar hem toe gingen en ze werden gedoopt, evenals heel Jeruzalem. Johannes droeg een kleed van kameelhaar en hij had een leren riem om zijn middel. Zijn eten bestond uit wilde honing die naar manna smaakte, als ware het een koek (gebakken) in olie. Ze zeggen dit om het ware woord in een leugen te veranderen en ze zeggen ‘honingkoeken’ in plaats van ‘sprinkhanen’.

3. Het begin van het evangelie bij hen luidt: ‘Het geschiedde in de dagen van Herodes, de koning van Judea, tijdens het hogepriesterschap van Kajafas, dat iemand, Johannes genaamd, in de rivier de Jordaan doopte met een boodschap van boete. Er werd van hem gezegd dat hij uit het geslacht van de priester Aäron was en een zoon van Zacharias en Elizabet. En iedereen ging naar hem toe.’

4. Toen het volk was gedoopt, kwam ook Jezus en hij werd door Johannes gedoopt. En toen hij uit het water kwam, gingen de hemelen open en hij zag de Heilige Geest in de vorm van een duif. Deze daalde neer en ging bij hem naar binnen. En een stem uit de hemel zei: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon. Ik heb in jou een welgevallen.’ En verder: ‘Ik heb je vandaag verwekt.’ En op hetzelfde ogenblik werd die plaats omgeven door een groot licht. Toen Johannes dat zag, zei hij tegen hem: ‘Wie zijt Gij, Heer?’ En opnieuw klonk een stem uit de hemel en deze zei hem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. In Hem heb ik een welgevallen.’ Toen viel Johannes voor hem neer en hij zei: ‘Ik vraag U, Heer, doop me.’ Maar hij stond hem dat niet toe met de woorden: ‘Laat het zo, want zo moet alles in vervulling gaan.’

5. Zoals hun evangelie dat boven is genoemd zegt: ‘Ik ben geko- men om de offers af te schaffen en indien je niet ophoudt met offeren, zal (Gods) toorn niet van jullie wijken.’

6. Waar wilt U dat we voor U het paasmaal klaarmaken? Hij zei: ‘Ik heb er toch niet naar verlangd om aan dit paasmaal met jullie vlees te eten.’

Jezus in de joden-christelijke evangeliën

Er zijn citaten uit drie verschillende joden-christelijke evangeliën overgeleverd. Hieruit is op te maken dat daarin gebeurtenissen uit het leven van Jezus waren verzameld. Deze inhoud stemt gedeeltelijk overeen met wat in de ons bekende vier evangeliën staat. We hebben hier zonder twijfel te maken met zeer oude overleveringen. Toch valt het ons ook op dat iedere evangelieschrijver de vrijheid nam om aan de overlevering een eigen interpretatie te geven. Een sterk voorbeeld is de manier waarop de schrijver van het evangelie van de Ebionieten de canonieke evangeliën heeft bewerkt. Maar er bestonden ook overleveringen die blijkbaar slechts binnen bepaalde joden-christelijke kringen bekend waren.

Hieruit kunnen we afleiden dat er verschillende joden-christelijke groepen hebben bestaan waarvan sommige meer dan andere verwantschap vertonen met de kring waaraan in het bijzonder het evangelie van Matteüs zijn tradities moet hebben ontleend.

Volgens het evangelie van de Hebreeën is Jezus door de Geest of de Wijsheid aangewezen als Zoon van God. In het eerste citaat wordt hierover gesproken op een manier die sterke afhankelijkheid verraadt van joodse bronnen over de Wijsheid. Zij is een vrouwelijk wezen dat een rustplaats zocht en deze in Jezus heeft gevonden. Als zodanig is ze de Moeder van Jezus die Jezus ‘bij een van zijn haren’ wegvoert.

In de gemeenschap waarin het evangelie is ontstaan, heeft Jacobus een belangrijke plaats gehad. Hij is tijdens het laatste maal van Jezus met zijn leerlingen aanwezig geweest en aan hem verschijnt Jezus in het bijzonder.

Het evangelie moet zijn geschreven in een kring van ‘broeders’ van wie de onderlinge band sterk was. Omdat het evangelie geciteerd wordt door een Egyptische schrijver mogen we veronderstellen dat het in Egypte is geschreven. In ieder geval heeft dit plaatsgevonden ruim voor het eind van de tweede eeuw.

Het is opmerkelijk dat er uit het evangelie van de Nazarenen geen opvallende citaten worden aangehaald. Maar misschien is de inhoud niet opvallend geweest. Voor een groot deel herkennen we overeenkomsten met tradities die in het evangelie van Matteüs zijn te vinden hoewel er ook andere werden gebruikt. Veel van de citaten gaan over de uitlegging van de joodse wet. De manier waarop de joodse leiders de schrift uitleggen wordt telkens gekritiseerd. Zij werden beschouwd als de ware misleiders van het joodse volk. Jezus leerde dat geen enkel mens zonder zonde is en dat hij daarom afhankelijk is van Gods vergeving.

Opvallend zijn ook een paar citaten waaruit een zekere lust tot parafrasering van de overlevering is op te maken.

Ook dit evangelie moet zijn geschreven in een kleine kring waarin in dit geval Aramees werd gesproken. Een datering in de tweede eeuw lijkt het meest waarschijnlijk.

Het laatste van de drie evangeliën, dat van de Ebionieten, is een compositie uit de eerste drie evangeliën van het Nieuwe Testament. Er is een poging gedaan om met behulp van eigen tradities en met gegevens uit deze drie één geheel te maken. Evenals in het evangelie van de Hebreeën wordt Jezus pas bij zijn doop uitgeroepen tot Zoon van God. In de kring waarin dit evangelie werd gebruikt werd het eten van vlees afgewezen.

In deze evangeliën is kritiek op het joodse leven maar nergens streven de schrijvers naar een breuk met het joodse volk. Ze accepteren waarschijnlijk het bestaan van christenen on
der de heidenen, maar ze willen zich met hen niet vermengen. Hun isolement ten opzichte van joden en heidenen moet de oorzaak geweest zijn dat hun evangeliën slechts in beperkte kring werden gebruikt.

BESTEL DE APOCRIEFEN VAN HET NIEUWE TESTAMENT EBOOK