LEES MEER OVER HET SYMPOSIONBOEK
BESTEL ‘HET SCHONE, HET GOEDE, HET WARE’ (SYMPOSIONREEKS 42)
Over Schoonheid of Het Schone een korte gedachte nog, een beeld waarin we u graag meenemen naar binnen. Naar daar waar in ons zelf de schoonheid woont. Schoonheid ervaren voelt als een aanraking, een beroering, een schittering: vanuit dat wat we ons innerlijk noemen is er een soort van verlichting. Schoonheid ervaren is een innerlijke herkenning van Het Schone. Eigenlijk een plotseling ontmoeten van wat verborgen is in de waarnemer en wat verborgen is in hetgeen hij waarneemt. Verborgen, innerlijk, of wat we de ziel noemen, maar die door haar onzichtbare status makkelijk over het hoofd wordt gezien.
Maar wat een vreugde wanneer we voor een moment mogen waarnemen en de glans van de ziel die waarneming dan verlicht! Dan laat zij ons Het Schone vinden. Twee weken geleden was ik in Granada en heb daar het Alhambra gezien. Ja het is inderdaad prachtig, het fijne snijwerk rond de bogen, de blauwe tegels, de versierde plafonds die rond omhoog geboetseerd oprijzen. Het doet niet onder voor de zwaluwen in de blauwe lucht boven mijn tuin, tenminste, het heeft een zelfde soort elegantie…
Ik geloof dat schoonheid creëren eigenlijk een soort vieren van het leven is. Een antwoord aan de indrukwekkende schepping om ons heen die tot ons spreekt in een eigen taal. Een schepping die voortdurend ontstaat en zich kenbaar maakt. Een schepping om waargenomen te worden, om te zien, te horen, te proeven, te ervaren. Zonder de mens zou hij niet begrepen worden, niet gekend, de mens moet het leven vieren. Want laten we het zo eens noemen.
Wanneer wij in ons leven onze ziel gaan leren kennen dan ontvangen wij haar gaven, en één daarvan is de schoonheid. De ziel is onze weldoener; ze schenkt zichzelf voortdurend. De ziel van Plato, die geloofde in een onsterfelijke ziel die ons leven verlicht als een innerlijke zon, en ons doorstroomt als een levensbron.
Denken we nog even aan de panelen in de hal, misschien zien we het daar weergegeven: in het midden de mens, een vorm van de mens, maar ook de idee van een mens. Aan één kant van de mens, water opspuitend uit de grond, leven. Aan de andere kant een stralende zon, opkomend boven de natuur, licht, of idee, of geest. Beide ervaren we door de ziel die beide is.
Een onsterfelijke idee, een sterfelijke openbaring. Leven en Licht
Via onze zintuigen ervaren we het leven, door de innerlijke zon krijgt het leven betekenis. Levende zielen, mensenzielen, de woorden lijken zo vanzelfsprekend, maar zonder het bezielende zou schoonheid wel eens kunnen verbleken, zijn mysterieuze glans verliezen…ja zelfs niet bestaan.
Volgens de hindoeïstische Upanishads is de ziel diep in onze psyche verborgen en wordt niet aangeraakt door verdriet of vreugde. Het is het centrum van ons wezen en de plek die ons verbindt met het oneindige, dus met onsterfelijk zijn. Het is onzichtbaar maar ziende, onhoorbaar maar horende, ondenkbaar maar denkende, ongekend maar kennende. Toch treedt de ziel met ons in contact: zij openbaart zich en schrijft als het ware haar weldaden, haar wezen, in ons bewustzijn.
Wat is dan haar wezen? Nogmaals denkend aan de panelen, aan de menselijke figuur in het midden, de griekse volmaakte godmens: zij is die godmens, de idee van de mens. Zij is als een mens van geestelijke substantie, de lichtmens. De idee van alles wat een mens kan zijn. Van zijn oerbeeld, het beeld waarin hij zich kan verheffen, de idee van zijn bedoeling.
In de definities van Hermes Trismegistus wordt dit mooi verwoord. Het zijn korte tekstfragmenten, als een soort beknopte samenvatting van wijsgerige of filosofische uiteenzettingen die zijn neergeschreven in de eerste eeuw na Christus. In de hermetische teksten wordt vaak de dialoog gebruikt, een dialoog waar de grenzen in worden verkend tussen het lichamelijke en onlichamelijke leven, de wereld van de mens en de wereld van de ziel.
Een gesprek tussen tijd en eeuwigheid, of een denken in meer dimensies
‘Wat is dan de mens? Wat anders dan lichaam en ziel?’
‘Zeker, maar wie geen ziel is, is geest noch lichaam. Want er is een verschil tussen wat het lichaam van de mens wordt en wat daar voor de mens nog bijkomt. Wat zou dan waarlijk een mens genoemd moeten worden, en wat is de mens? De onsterfelijke ideële vorm van ieder mens!’
‘Het gezichtsvermogen van de mens is het oog, maar dat van de ziel is de geest. Evenals een lichaam dat geen ogen heeft niets ziet, zo is een ziel die geen geest heeft blind.’
‘Het lichaam groeit en wordt volwassen dankzij de natuur. En de ziel wordt gevuld met geest. Ieder mens heeft een lichaam en een ziel, maar niet iedere ziel heeft geest. Wie het lichaam begrijpt, begrijpt ook de ziel. Wie de ziel begrijpt, begrijpt ook de geest, omdat het bewonderenswaardige een natuurlijk object van beschouwing is: elk van beide wordt door middel van de ander gezien.’
‘De natuur is de spiegel van de ware werkelijkheid. De laatste is tegelijk het lichaam van de onlichamelijke dingen en het licht van het onzichtbare.’
‘Je hebt het vermogen vrij te worden, aangezien je alles geschonken is. Niemand is afgunstig op je. Alles is voor jou ontstaan, zodat je door één ding of door het geheel de Maker kunt begrijpen. Want je hebt ook het vermogen niet te willen begrijpen.‘
‘De uiterlijke dingen worden begrepen door de uiterlijke organen: het oog ziet de uiterlijke dingen, de geest echter de innerlijke.’ ‘Evenals een lichaam zonder ziel een lijk is, zo is ook de ziel zonder geest nutteloos. Zonder het lichaam is de ziel verstoken van geest. In het lichaam verbindt de geest zich met haar en de ziel zal zich herinneren wat voor haar onvergetelijk is.’
‘De onsterfelijke doet wat hij altijd al doet, maar de sterfelijke kan doen wat hij nog nooit gedaan heeft: de onsterfelijkheid leren kennen en er in binnengaan.’
‘Wanneer de ziel in ons zich gaat herinneren dan leren we schoonheid zien als een toestand die is. Dat schoonheid als de adem van een Goddelijke Schepper het leven doortrilt. Dat één van de namen die wij deze Schepper toekennen Het Schone is. Dat onze ziel verbonden is met die Schepper. Dat zij wanneer zij zich herinnert, spreekt in het geestelijk hart.’
Het Alhambra
In gedachten zie ik het weer voor me. Ik herinner me een schitterend paleis. De bewerkte bogen en de zuilen, prachtige zalen en gangen, versierde plafonds, fonteinen en bloemen. Je kunt je voor- stellen dat het bewoond is geweest. Dat er iemand een boekje zit te lezen en naar de zwaluwen kijkt. Het leven in een paleis, het doet me denken aan Ouspensky die zegt dat er in de kern van de mens de mogelijkheid ligt tot bewustzijnsniveaus waar je je geen voorstelling van kunt maken. Vanwege het hypnotische karakter van de wereldse invloeden blijft deze kern meestal inactief, of slapend.
Als het potentieel niet tot leven wordt gewekt zal hij zijn leven lang op een bewustzijnsniveau functioneren dat veel lager ligt dan het zou kunnen en moeten zijn. Het resultaat hiervan is dat we de wereld ervaren als door een smalle kier in onze waarneming. We leven in de kelder van een paleis met duizend kamers.
Maar zijn we wel degenen die we denken te zijn? Wat vertelt onze herinnering ons eigenlijk? Wat is er in essentie opgeslagen van ons leven wat een glans van eeuwigheid heeft verkregen? Laten we niet vergeten ook de hoogte in te gaan, de herinneringen op te speuren van wat boven ons bewustzijn uitgaat. De hogere regionen van hart en geest van waaruit de herinnering aan Het Schone ons geschonken wordt.
Bron: Het Schone, het Goede, het Ware, symposionreeks 42
LEES MEER OVER HET SYMPOSIONBOEK
BESTEL ‘HET SCHONE, HET GOEDE, HET WARE’ (SYMPOSIONREEKS 42)