Het Tao van de Oudheid doorgronden, strofe 14 van de Daodejing en een commentaar

Daodejing.014

LEES MEER OVER MYSTERIËN VAN TAO EN DE DAODEJING

Strofe 14 van de Daodejing (vertaald door Henri Borel)

Gij kijkt er naar, en gij ziet Het niet; men noemt Het kleurloos (I).
Gij luistert er naar, en gij hoort Het niet; men noemt Het aphoon (Hi).
Gij tast er naar, en gij raakt Het niet; men noemt Het onstoffelijk (Wei).
Deze drie dingen zijn niet met eigen woorden uit te leggen.
Daarom, zij smelten samen tot één.

Zijn bovenste is niet verlicht,
Zijn onderste is niet duister (heeft geen schaduw).
Het is eeuwig, en kan niet met een naam worden genoemd!
Het keert terug tot het Niet-Zijn!
Dit noem ik het beeld van het beeldloze,  de vorm van het vormloze.

Dit noem ik vaag en onbestemd (een mysterie).
Gij nadert Het, en gij ziet niet Zijn begin.
Gij volgt Het, en gij ziet niet Zijn einde.

Gij moet het Tao van de Oudheid doorgronden, om over het bestaan van het Heden te regeren.
Wie het Begin weet van het Oude, heeft de draad van Tao in handen.

Bron: Mysteriën van Tao en de Daodejing

BESTEL MYSTERIËN VAN TAO EN DE DAODEJING

Gedeelte uit het commentaar op strofe 14 van de Tao Teh King in De Chinese Gnosis

‘Waar is´, zo vraagt men, ´die wereldorde van u? Waar is dat onbeweeglijke Koninkrijk? Toon mij één glimp en ik zal het aanvaarden en belijden`. Wij hebben gezegd dat men slechts door het pad te gaan erachter zou kunnen komen.

Hebben wij u iets concreets als beginpunt aan te bieden? Lao Zi komt er rond voor uit: met betrekking tot de werkelijkheid van de gewone natuur is dat beginpunt er niet. Men nadert en men ziet niets. Men luistert en men hoort niets. Men tast en men raakt niets aan!

Vanuit dezelfde realiteit herhalen ook wij: `Een concrete aanwijsbaarheid, wetenschappelijk bewijs is er niet`. Het rijk dat wij binnen willen gaan, het rijk van Tao, is aldus nimmer aan te tonen. Tao is schaduwloos, Tao is eeuwig; het keert immer terug tot het niet-zijn, een absoluut zwijgen. Het is het beeld van het beeldloze en de vorm van het vormloze. Zelfs woorden ontbreken om de drievoudige onbepaaldheid van Tao te schetsen; zij smelten samen tot één. Het is een volkomen mysterie.

Het Tao van de Oudheid doorgronden. Kan dat? Wij hebben deze natuur een natuur des doods bevonden. Wij concludeerden dat dit de zin van het ware bestaan niet kon zijn. Er is een oorspronkelijk rijk, een andere natuurorde. Een rijk ver en ver buiten het hoogste nirwanische gebied. Een rijk dat zich nadrukkelijk distantieerde van de natuur des doods en haar beide sferen, de stofsfeer en de spiegelsfeer.

Wat is het begin, niet ván het oorspronkelijke, doch wat is het begin tót het oorspronkelijke, zoals dat door al onze voorgangers werd gevonden? Wat zou het begin anders zijn dan de toepassing van de vijfvoudige universele Gnosis? Inzicht, heilbegeren, zelfovergave, nieuwe levenshouding en daardoor ten vijfde openbaring, de draad van Tao.

Geen persoonlijke, existentiële binding, doch elektromagnetische verbondenheid met de Gnosis en daardoor het ontwaken, het zich bewust worden van de ziel, van de gans Andere. Dát is de draad van Tao.

Wie die draad in beide handen heeft, gaat van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid. En wie mee doet en de draad grijpt, vormt met zijn medegenoten een nieuwe Broederschap, een Levend Lichaam, allen met het magnetische teken van de Zoon des Mensen op het voorhoofd. Zij zijn vrijgemaakten. Zij zijn vreemdelingen op aarde, op reis naar het ware Vaderland.

Zij die de draad van Tao nog niet gevonden hebben, geven dikwijls blijk van morele onevenwichtigheid, van ongedurigheid in hun stemmingen door de woelige zee der gemoedsaandoeningen. En nu zegt Lao Zi: `U moet uzelf volkomen zuiveren.´

Er zijn gelukkig vele leerlingen die streven naar het nieuwe leven. Zij trachten het wezen van de Gnosis zichzelf tot een deugd te maken. Bij zulk een streven ontstaat steeds, door de tussenkomt van een mysterieschool, een binding met Tao; iets van de magnetische stroom van de Gnosis wordt in het wezen van de leerling overgedragen. Hij wordt bij de draad van Tao geplaatst en men raadt hem nu aan die te grijpen, zodat hij haar zal bezitten.

Het is duidelijk dat de leerling bij zulk een poging in een moeilijke situatie komt, namelijk de situatie dat twee rijken hun magnetische stromen in hem neer zenden: de stroom van de nieuwe natuur en de stroom van de oude natuur des doods, waaruit de leerling leeft. Grote, onoverbrugbare tegenstellingen doen zich gevoelen, dat kan niet anders. Deze mens ontdekt, meer dan ooit tevoren, zijn eigen duisternis.

Daarbij komt dat zijn microkosmos, waarin hij de huidige persoonlijkheid is, een onmetelijk lang tijdruimtelijk verleden heeft en dat zijn gehele bloedstoestand en zijn zielentoestand in overeenstemming met dat verleden is. Dat zijn de aanvechtingen van buitenaf en die van binnenuit.

Nu raadt Lao Zi aan: `Strijd niet tegen die natuurlijke processen en tracht ze niet aldus de baas te worden. Dat zal u niet gelukken. Sluit uw gemoed voor ze af. Ga niet over tot handeling.´ Wu wei.

‘Wie het Begin weet van het Oorspronkelijke, heeft de draad van Tao in handen.’

Bron: hoofdstuk 14 van De Chinese Gnosis van J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL DE CHINESE GNOSIS