Het lichaam is als een grote ramp, strofe 13 van de Daodejing en een commentaar

Daodejing.013

Hoge gratie en degradatie zijn dingen van vreze.  Het lichaam is als een grote ramp.

Hoe is het, dat men (dit) zegt
(van) hoge gratie en degradatie?
Hoge gratie is iets inferieurs.
Verkrijgt men haar, dan is men als in vreze.
Verliest men haar, dan is men als in vreze.
Daarom zegt men: hoge gratie en degradatie zijn dingen van vreze.

Hoe is het, dat men zegt:
‘Het lichaam is als een grote ramp’?
Ik heb dáárom grote rampen,
omdat ik een lichaam heb.
Als ik zover was, dat ik géén lichaam had,
welke rampen zou ik dan hebben?

Daarom, wie het als een zwaar karwei beschouwt, om het rijk te regeren,
die kan men het rijk toevertrouwen;
wie het iets verwerpelijks vindt om zelf het rijk te regeren,
die kan men de regering van het rijk opdragen.

Bron: Mysteriën van Tao en de Daodejing

Het behalen van eer en roem is in onze maatschappijorde een geweldige spoorslag tot handeling. Een  toonaangevende positie innemen, deze drang is de mens van deze natuurorde als ingeschapen.
Zij die tot hoge gratie gekomen zijn, nemen over het algemeen een zeer wankele positie in. Zij worden geëerd maar ook benijd. Die leidende posities, dat is hun rijk, daarin zijn zij vorst. Zij zijn bang hun leidende posities te verliezen. Zo zetten deze vorsten, als het moet, alles in om hun rijk te verdedigen. Zij wagen van alles om zich te kunnen handhaven. Angst geeft durf en moed.

Angst, zorg en vrees zijn zusters van de haat. De Universele Leer constateert met nadruk, dat vrees en haat wezenseen zijn. Wie vreest haat en wie haat vreest. Deze mensen zijn zeer ziek. Het lichaam van zulk een mens, zijn gehele existentie, is één grote ramp, én voor de betrokkene én voor de mensheid.  Velen, die van deze dingen iets begrijpen, kunnen zeggen: ´Ik heb dáárom grote rampen, omdat ik een lichaam heb. Als ik zover was, dat ik géén lichaam had, welke rampen zou ik dan hebben?´

Haat is de tegenpool van aardse liefde. Liefde kan zich in deze wereld humaan uiten. Zij kan de gehele mensheid of een grote groep mensen omvatten. Liefde kan zich richten tot één mens. Als men lief heeft, tracht men de voorwerpen van zijn liefde zoveel mogelijk van dienst te zijn. Een hater is eveneens zeer gericht op de voorwerpen van zijn aandacht. Wanneer men het voorwerp is van grote haat, dan is dat een intense teistering.

Spreuken 26 zegt: ‘Brandende lippen en een boos hart zijn als een potscherf die met zilverglazuur overtrokken is. Wie haat, veinst met zijn lippen, maar in zijn binnenste bergt hij bedrog. Al spreekt hij met vriendelijke stem, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart. Al tracht hij zijn haat door bedrog te verbergen, zijn boosheid zal aan het licht komen.’
De zeven gruwelen in het hart doelen hier op een fundamenteel geworden persoonlijkheidstoestand. Het hartheiligdom is in zeven delen verdeeld. De Universele Leer spreekt van de zeven hersenen van het hart. Die organen hebben steeds betrekking op de fundamentele aard van ´s mensen wezen. Deze aard bepaalt de menselijke levenshouding en de menselijke rede.

Als de haat uit angst en vrees geboren is, gaat in het hart een zeer onheilig vuur van zevenvoudige aard branden, dat naar buiten straalt via het sternum en via de ogen. Het is een boosaardig vuur, dat al het onheilige in de ganse natuur opjaagt tot daad. Het geeft aan de strijd om het bestaan een zeer boosaardig karakter en het verontreinigt het gehele levensveld. Haat is een astrale radiatie, die, als u erop reageert, met angst bijvoorbeeld, u onmiddellijk te pakken neemt en u verbindt met de riolen van de spiegelsfeer. U zult verstaan dat de mens derhalve grote gevaren loopt.

´Hoge gratie en degradatie zijn dingen van vrees´. Ze vernietigen het ene ware doel van uw persoonlijkheid. U moet zich daarom distantiëren van ieder ik-centraal streven en van ieder ik-centraal verlangen. `Streef niet naar hoge dingen maar voeg u in nederigheid` zegt Paulus in Romeinen 12. `Wu wei` zegt Lao Zi.
Allen hebben wij de schat in ons. Wijd u aan het vrijmaken van die schat, dan bent u vrij en zult u, met Hem, als koning zijn. Werp alle angst overboord.
U beschouwt het wellicht als een zwaar karwei om het rijk te regeren, het eigen microkosmische rijk aan de gemeenschap Gods toe te voegen. Zodra u zich echter ongeschikt weet, vooral omdat u de dolle ritten en jachten der mensheid zo goed kent, zal men juist u de regering van het rijk opdragen.

Bron: hoofdstuk 13 van De Chinese Gnosis van J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri