BESTEL HET TIJDSCHRIFT LOGON 2021-4 OP PAPIER
NEEM EEN (PROEF)ABONNEMENT OP LOGON
Dit verhaal is de tekst van een avonddienst van het jeugdwerk van het Rozenkruis op het conferentiecentrum Noverosa, voor de groep van 6 tot 9 jaar. Wij konden er niet allemaal bij zijn, dan zou het veel te vol worden, maar misschien hadden we het wel willen horen. Het verhaal is gepubliceerd in Logon 2022-4.
Dwars door de drukke straten van de stad, waar mensen rennen om de bus te halen, auto’s toeteren en fietsers gevaarlijk overal tussendoor slalommen, loopt een reiziger. Hij valt niet op tussen alle andere mensen. Ze zien hem niet eens, zo druk zijn ze in hun hoofd. De reiziger heeft geen haast, hij loopt niet snel en kijkt met aandacht om zich heen. Hoe weten we eigenlijk zo zeker dat hij op reis is? Hij heeft geen bagage bij zich, toch? Nee, dat klopt, hij draagt geen koffers of zware tassen. Toch zie je aan zijn schoenen dat hij al heel lang onderweg is. Ze zijn al tientallen keren natgeregend en weer opgedroogd in de zon. Ze liepen door modderplassen in het bos, over smalle rotsachtige paadjes in de bergen en soms werden de schoenen gedragen wanneer hij op blote voeten door het mulle zand liep over lange stranden.
De reiziger heeft alles al gezien. Als je hem een vraag zou stellen – het maakt niet uit welke vraag – dan zou hij het antwoord weten. Hij zou alle tijd nemen om uitleg te geven over de ingewikkeldste vragen. Maar de mensen om hem heen nemen die tijd niet. Soms vraagt iemand hem even de weg of de dichtstbijzijnde bushalte, maar het grootste deel van de tijd lopen de mensen hem gewoon voorbij.
Gek is dat eigenlijk. Er is namelijk nog iets bijzonders met de schoenen van de reiziger. Iets heel bijzonders, iets wat alle mensen in de drukke straat nog nooit gezien hebben. En toch valt het hun niet op. Overal waar de reiziger loopt, laten zijn schoenen een spoor achter. Een spoor van gouden lichtkorrels, die vrolijk schitteren in de zon.
En ’s avonds, als het donker is geworden, glanzen de lichtkorrels in het licht van de maan en we zien hoe het spoor iedere avond eindigt in de deuropening van een andere herberg langs zijn weg, waar de reiziger – moe van het lopen bij het warme vuur gaat zitten. Daar vertelt hij aan de andere mensen die logeren in de herberg over zijn reizen en avonturen. En zo onzichtbaar als hij overdag lijkt te zijn voor de voorbijgangers, zo graag luisteren ’s avonds de mensen naar zijn verhalen. Als ze dan in hun bed liggen, dromen ze over zijn verhalen. Maar wanneer ze ’s ochtends wakker worden, zijn de schoenen verdwenen van de deurmat en is de reiziger alweer vertrokken. Niemand weet waarheen, en al snel zijn de mensen de reiziger weer vergeten. Zien ze dan het spoor niet? Ziet niemand de gouden lichtkorrels die zijn schoenen achterlaten? Echt niemand?
Op een zonnige, zomerse dag aan zee leggen twee kinderen de laatste hand aan hun zandkasteel. De zon gaat al bijna onder. Warm en moe van een lange dag spelen op het strand, lopen ze nu terug naar de duinen. Bovenop het eerste duin blijven ze even staan. Aan de ene kant liggen de duinen. De duinen gaan over in het bos en achter het bos zien ze de hoge gebouwen van de stad, die met hun torens tot hoog in de lucht reiken. Aan de andere kant ligt het lange strand dat overgaat in de eindeloze zee. Aan de horizon gaat de zee weer over in de lucht. En terwijl ze daar staan te kijken op het hoge duin raakt de onderkant van de zon de zee en kleurt de hele lucht oranje en rood.
Ze schudden het zand uit hun sandalen en trekken ze aan en dan… ineens zien ze het. Daar op het zandpad door de duinen ligt een bijzondere zandkorrel. Geen gewone zandkorrel, zoals de miljoenen anderen. In het licht van de zonsondergang lijkt het wel alsof deze korrel zelf licht geeft. Als de kinderen dichterbij komen, zien ze verderop op het zandpad nog zo’n bijzondere lichtkorrel liggen en daarachter nog een! Zo rennen ze het zandpad af en volgen dit bijzondere spoor.
Ze vragen zich niet eens af waar ze nu naartoe gaan. Als een spel – een speurtocht – zoeken ze steeds de volgende gouden lichtkorrel op het pad in het licht van de zonsondergang. Over het zandpad, dat overgaat in het bospad, dat uiteindelijk een stenen stoep wordt die zich voegt bij de drukke autowegen en fietspaden van de stad. Het is al donker wanneer ze in de stad aankomen, waar het nog steeds druk is. Ook hier wijst het spoor de weg. Zelfs al hebben er al duizenden voeten over de lichtkorrels gelopen zonder het spoor op te merken, ze schitteren nog even helder in het licht van de maan.
Maar in de grote drukke stad is er nog veel meer te zien wat glinstert en glittert. Soms worden de kinderen verblind door de talloze lichtjes in felle kleuren en blinkende auto’s die voorbijflitsen. Soms zijn ze even in verwarring door de hoge gebouwen van glas die als enorme spiegels de stad twee keer zo groot en twee keer zo druk maken. Soms zijn ze even verdwaald, maar net als de reiziger hebben de kinderen geen haast. Ze zoeken aandachtig om zich heen en dan blijkt de volgende lichtkorrel op het spoor nooit ver weg te zijn.
En zo komen ze ook bij de grens van de drukke stad, waar de gebouwen plaatsmaken voor uitgestrekte velden en weilanden. De kinderen lopen verder tot… tot het spoor ineens eindigt. Aan de oever van een brede rivier.
Nu weten de kinderen het even niet meer. Naast elkaar gaan ze zitten aan de waterkant met de laatste lichtkorrel tussen hen in. Ze zijn alleen en het is stil om hen heen, ze horen alleen het ruisen van de rivier. Nu pas voelen de kinderen hoe ver ze hebben gelopen. Nu pas komen de vragen op in hun hoofd: Waar gaat het lichtspoor nu verder? Waar gaat het eigenlijk naartoe? En wie heeft de lichtkorrels achtergelaten op zijn weg?
De kinderen kijken om zich heen. Zou hier het spoor eindigen? Nee, ze voelen – ze weten heel zeker – dat hun reis nog verder gaat. Aan de andere kant van de rivier, dat kan niet anders. Maar de rivier lijkt zo diep en heeft een sterke stroming, te sterk voor een bootje om overheen te varen. De overkant lijkt heel ver weg. Ze kijken naar links en naar rechts, maar ze zien geen brug. Hoe kunnen ze de rivier oversteken?
Een van de kinderen pakt de laatste lichtkorrel in zijn hand en samen bekijken ze ‘m. De hele weg waren ze steeds op zoek naar de volgende lichtkorrel op het spoor. Nu bekijken
ze de lichtkorrel voor het eerst van heel dichtbij. Ze zien hoe het eerste zonlicht van de nieuwe dag erin weerkaatst wordt. Dan zien ze in die hele kleine korrel het allergrootste wat ze ooit gezien hebben. En toch zien ze het, allebei. In de lichtkorrel zien ze de hele wereld. De wereld die ze zo goed kennen, maar toch is alles nieuw. Ze zien hoe alles met elkaar verbonden is door bruggen van licht. Bruggen van licht over de grootste zeeën en de hoogste bergen, lichtbruggen die alle landen met elkaar verbinden.
Ze zien lichtbruggen tussen mensen, lichtbruggen tussen mensen, dieren en planten. Er zijn lichtbruggen die de aarde, de maan en de zon en alle andere planeten met elkaar verbinden. Lichtbruggen tussen alle sterren. Door deze bruggen van licht is niets en niemand alleen, want alles is met alles verbonden. Alles is één. Alles is licht. Het is een beeld dat zo groot is dat het niet in hun hoofd past. Maar de kinderen weten dat hun hart groot genoeg is om het te bewaren, zodat ze het niet meer vergeten. En als ze alles gezien hebben, kijken ze op. Daar zitten ze aan de oever van de brede rivier. Maar nu kijken ze met andere ogen en aan hun voeten zien ze een brug, een lichtbrug naar de overkant. Samen lopen ze naar de overkant.
Aan het einde van de brug, aan de overkant van de rivier, staat een herberg. Op de deurmat staat al een paar schoenen, schoenen die overal al geweest zijn. De kinderen zetten hun sandalen ernaast. Bij het vuur ontmoeten ze de reiziger en de twee kinderen vertellen hem over hun reis en avonturen en ze stellen de reiziger al hun vragen.
En de volgende dag zijn de schoenen en sandalen verdwenen van de deurmat. Drie sporen van gouden lichtkorrels gaan verder, vrolijk schitterend in de zon.