De drakenprofetie: deel 1 van de fantasy-serie van Tui T. Sutherland met de naam ‘vleugels van vuur’

BESTEL DE DRAKENPROFETIE

‘Vleugels van vuur’ is de superspannende fantasy-serie over draken van Tui T. Sutherland, voor kinderen vanaf 9 jaar. Het eerste deel, ‘De drakenprofetie’, is een boek over vriendschap, avontuur en een profetie die de wereld zal veranderen.  Zeven drakenstammen zijn al generaties lang verwikkeld in een uitzichtloze oorlog. Alle hoop is gevestigd op vijf jonge draken die volgens een oude profetie vrede zullen brengen in het koninkrijk. Klei is een van die vijf uitverkoren draken. Hij leidt een verborgen bestaan in een grot waar hij door een geheimzinnig genootschap tegen zijn zin wordt vastgehouden. Daar wordt hij opgeleid tot strijder. Maar wil hij dat wel zijn? Als hij samen met de andere vier draken uit de grot weet te ontsnappen om op zoek te gaan naar hun families, blijkt de drakenwereld nog meedogenlozer dan ze altijd verteld is. In het zinderende avontuur dat volgt, ontdekt Klei dat hij misschien niet de grootste strijder is, maar wel beschikt over een uitzonderlijke heldenmoed. En die is hard nodig om het leven van zijn vrienden te redden en de eerste stappen te zetten op weg naar de vrede… 

PROLOOG

Een draak probeerde zich te verschuilen in de onweersbui. Terwijl bliksemschichten door de donkere wolken flitsten, drukte Vitur zijn breekbare vracht nog wat dichter tegen zich aan. Zo snel mogelijk vloog hij verder. Als hij maar eenmaal voorbij de bergtoppen was, zou hij veilig zijn. Het was hem gelukt om zonder betrapt te worden weer uit het drakenpaleis weg te komen. En hij was al zo dicht bij de geheime grot…Maar de diefstal was toch niet onopgemerkt gebleven, want ogen zo zwart als git volgden hem al, ergens daar beneden.

De enorme draak die daar op een rotsrichel zat, had lichtgouden schubben die zinderden van de hitte, zoals de lucht boven de woestijn. Haar zwarte ogen vernauwden zich terwijl ze naar de glinstering van zilveren vleugels tuurde, hoog in de wolken.
Ze zwiepte even met haar staart, en achter haar stegen meteen twee draken op om het hart van de donderwolk in te duiken. Een snerpende kreet weerkaatste tegen de bergen toen hun klauwen de maanbleke ijsdraak grepen.

‘Bind z’n bek dicht,’ beval de wachtende draak, terwijl haar soldaten Vitur op de gladde, natte richel voor haar neersmeten. Hij ademde al diep in, klaar om aan te vallen. ‘Snel!’
Een van de soldaten griste een ijzeren ketting uit het vuur dat op de richel brandde, wierp die om de snuit van de draak en klemde zo zijn kaken op elkaar, waarbij sissend de geur van verschroeide schubben opsteeg. Vitur liet een gedempte schreeuw horen.
‘Te laat.’ De gespleten tong van de zandkleurige draak glipte haar bek in en uit. ‘Jij gaat je dodelijke vriesadem niet tegen ons gebruiken, ijsdraak.’
‘Hij had dit bij zich, koningin Furie,’ zei een van de soldaten, en hij gaf haar een drakenei.
Furie kneep haar ogen tot spleetjes en tuurde naar het ei, door de stromende regen. ‘Dit is geen IJsVleugel-ei,’ snauw- de ze. ‘Dit ei heb je uit het LuchtVleugel-paleis gestolen.’
De IJsVleugel staarde haar aan. Waar de gloeiende ketting die zijn snuit dichtklemde zijn koude, zilveren schubben raakte, kringelde stoom omhoog.

‘Dacht je nou echt dat je daar zomaar mee weg kon komen?’ vroeg Furie. ‘Mijn LuchtVleugel-bondgenoot is geen dwaas, hoor. Koningin Karmozijn weet precies wat er allemaal in haar koninkrijk gebeurt. Ik was net bij haar op bezoek toen haar bewakers kwamen melden dat een IJsVleugel ertussenuit probeerde te knijpen met iets wat hij had gestolen. En omdat ik me nogal verveelde besloot ik er zelf achteraan te gaan – ik was wel toe aan een flinke portie geweld.’

Furie hield het grote ei bij het schijnsel van de vlammen en draaide het langzaam rond. Onder het bleke, gladde oppervlak glom rood en goud.
‘Ja, zeker,’ verkondigde Furie, ‘dit is een LuchtVleugel-ei, dat op het punt van uitkomen staat. Maar waarom heeft mijn zuster jou gestuurd om dit ei te stelen? Wat moet zij met een LuchtVleugel-jong? Iedereen weet dat Vlam een hekel heeft aan draken die jonger en mooier zijn dan zij.’
Ze dacht even na, terwijl de regen gestaag neerkletterde op de richel. ‘Wacht eens… Morgennacht is het de helderste nacht…’

Haar staart kromde omhoog als die van een schorpioen, met de giftige stekel op een paar centimeter van Viturs ogen. ‘Jij bent helemaal geen soldaat van Vlam, hè? Volgens mij hoor je bij dat clubje rebellen, die dwazen die een eind aan de oorlog willen maken.’
‘De Vredesklauwen?’ vroeg een van de soldaten. ‘Bestaan die dan echt?’
Furie snoof minachtend. ‘Een paar wormen die zeuren om een beetje bloed. Maak die ketting maar weer los. Hij kan ons toch pas bevriezen als zijn schubben zijn afgekoeld.’ De gigantische zanddraak boog zich nog wat meer naar Vitur toe terwijl haar soldaten de ketting weghaalden. ‘Vertel eens, ijsdraak, geloof jij werkelijk in de profetie van die arrogante oude NachtVleugel?’

‘Zijn er nog niet genoeg draken gesneuveld in jullie oorlog?’ beet Vitur haar toe, ineenkrimpend door de pijn in zijn kaken. ‘Heel Pyrra lijdt eronder, al twaalf jaar nu. Volgens de profetie–’
‘Dat kan me niet schelen. Die profetie bepaalt niet wat er met mij gebeurt,’ onderbrak Furie hem. ‘Ik laat niet door wat woorden of een paar babydraken beslissen wanneer ik sterf, of voor wie ik buig. We kunnen in vrede leven zodra mijn zusters dood zijn en ik de koningin van de ZandVleugels ben.’ Haar giftige staart kwam nog iets dichter bij de zilveren draak.
De regen trommelde op Viturs schubben. Woedend keek hij naar haar op. ‘De drakenjongen komen, of je het nou leuk vindt of niet. En zij bepalen wie de koningin van de ZandVleugels wordt.’

‘O, ja?’ Furie stapte naar achteren en draaide het ei langzaam rond tussen haar klauwen. Haar gespleten tong schoot door haar valse grijns naar buiten en weer terug. ‘Vertel eens, IJsVleugel. Hoort dit ei bij je stompzinnige profetie?’
Vitur zweeg.
Furie tikte met haar nagel tegen de eierschaal. ‘Hallo?’ riep ze. ‘Zit daarbinnen een legendarisch drakenjong? Klaar om tevoorschijn te komen en een eind te maken aan deze vreselijke oorlog?’
‘Laat dat ei met rust,’ zei Vitur met verstikte stem.
‘Nou ben ik benieuwd,’ zei Furie, ‘wat er van jouw dierbare profetie terechtkomt… als een van die vijf drakenjongen nooit geboren wordt.’
‘Je bluft,’ zei Vitur. ‘Er is geen draak die opzettelijk een ei zou beschadigen.’ Met wanhoop in zijn blauwe ogen staarde hij naar haar klauwen.
‘Stel je voor. Geen “LuchtVleugel” meer om de wereld te redden,’ zei Furie. ‘Wat zou dat jammer zijn.’ Ze begon het ei van de ene klauw naar de andere over te gooien. ‘Dus ik denk dat je heel voorzichtig moet zijn met dit verschrikkelijk belangrijke– Oeps!’

Furie deed alsof ze naar voren struikelde en het natte ei daardoor uit haar klauwen glipte… en liet het over de rand van de richel in de duistere diepte vallen.
‘Nee!’ gilde Vitur. Hij schudde de twee soldaten af en wilde zich al over de rand storten, maar Furie sloeg haar enorme klauwen in zijn nek voordat hij achter het ei aan kon duiken.
‘Tot zover dus je profetie,’ zei ze met een valse grijns. ‘Daar ga je dan, met je sneue rebellengroepje.’

‘Je bent een monster,’ zei de IJsVleugel, happend naar adem, kronkelend onder haar klauwen. Zijn stem klonk schor van pure wanhoop. ‘We zullen nooit opgeven. De drakenjongen… de drakenjongen zullen komen en een einde maken aan deze oorlog.’
Furie boog zich voorover en siste in zijn oor: ‘Of ze nou nog komen of niet, voor jou is het in elk geval te laat.’ Haar klauwen scheurden de zilveren drakenvleugels aan flarden, en Vitur schreeuwde het uit van de pijn. Met een snelle beweging stak ze haar giftige staart door zijn schedel en wierp vervolgens het lange, zilveren lichaam over de rand van de klif.
Het gekrijs van de ijsdraak stopte lang voordat zijn lichaam op de rotsen te pletter sloeg.
De ZandVleugel richtte haar zwarte ogen op haar soldaten. ‘Zo,’ zei ze. ‘Als het goed is, zijn we nu voorgoed klaar met die stomme profetie.’ Ze hield haar klauwen in de regen zodat het glinsterende drakenbloed weg kon spoelen. ‘Laten we nog iets zoeken om te doden.’

De drie draken spreidden hun vleugels en stegen op naar de donkere wolken. Een tijdje later sloop een grote draak die de kleur had van de zonsondergang door het diepe ravijn onder de richel naar het verbrijzelde lichaam van de ijsdraak. Ze duwde zijn staart opzij, haalde er een stuk eierschaal onder vandaan en glipte snel weer terug in het doolhof van grotten onder de kliffen.

De stenen rotswanden streken langs haar vleugels. Ze spuwde een straal vuur om zichzelf bij te lichten in de donkere tunnel, die steeds dieper de berg in leidde.
‘Ik steun de Vredesklauwen,’ siste een stem vanuit het duister. ‘Valk? Ben jij dat?’
‘We wachten op de vleugels van vuur,’ antwoordde de rode draak. Uit een zijtunnel kwam nu een blauwgroene ZeeVleugel tevoorschijn, en ze wierp het stuk eierschaal voor zijn poten op de grond. ‘Niet dat we er nu nog veel aan hebben,’ gromde ze. ‘En Vitur is dood.’
De ZeeVleugel staarde naar de eierschaal. ‘Maar… het LuchtVleugel-ei–’
‘Kapot,’ zei ze. ‘Weg. Het is voorbij, Vlies.’
‘Dat kan niet,’ stamelde hij. ‘Morgen is het de helderste nacht. Voor het eerst in een eeuw tijd zullen alle drie de manen vol zijn. De drakenjongen van de profetie moeten morgen uit hun ei komen.’
‘Dat wordt dan lastig, want eentje is al dood,’ zei Valk. Woede vlamde in haar ogen. ‘Ik wist dat ik zelf dat Lucht- Vleugel-ei had moeten gaan halen. Ik weet de weg in het Luchtrijk. Deze keer zouden ze me niet hebben gepakt.’

Vlies trok een grimas en krabde met zijn klauw aan de kieuwen in zijn nek. ‘Asha is ook al dood.’
‘Asha?’ Een vlam spoot uit Valks neus. ‘Hoe kan dat?’
‘Onderweg hierheen kwam ze terecht in een veldslag tussen de troepen van Vlam en die van Vonk. Het is haar nog wel gelukt om ons het LeemVleugel-ei te brengen, maar ze stierf kort daarna aan haar verwondingen.’
‘Dus nu zijn alleen jij, Duin en ik nog over om die kleine wormen te verzorgen,’ gromde Valk. ‘En dat allemaal voor een profetie die nu toch nooit meer kan uitkomen. We kunnen net zo goed nu meteen die vervloekte eieren breken, dan hebben we het gehad. Als de andere Vredesklauwen komen om de drakenjongen op te halen, zijn wij allang weg.’
‘Nee!’ siste Vlies. ‘Het is nu juist belangrijker dan ooit dat we de drakenjongen de komende acht jaar in leven houden. Maar als je daar niet bij wilt helpen–’
‘Ach, hou toch op,’ snauwde Valk. ‘Ik ben de sterkste draak van de Vredesklauwen, jullie kunnen helemaal niet zonder mij. Het doet er niet toe wat ik van die irritante draakjes vind.’ Ze keek naar de eierschaal op de grond en wreef in haar klauwen. ‘Maar het was leuk geweest als er ten minste één LuchtVleugel bij was.’

‘Ik ga wel een ander ei halen.’ Vlies wurmde zich langs haar, waarbij zijn schubben over de rotswand schraapten.
‘Je kunt niet meer naar het Luchtrijk, domkop,’ zei Valk. ‘Ze houden de broedplaats nu natuurlijk extra scherp in de gaten.’
‘Dan steel ik wel ergens anders een ei,’ sprak hij grimmig. ‘Bij de RegenVleugels, bijvoorbeeld. Die tellen hun eieren niet eens. Ik kan er zo een weghalen uit het regenwoud, zonder dat ze het merken.’
‘Alsjeblieft niet, zeg,’ zei Valk, met een rilling. ‘RegenVleugels zijn minderwaardige schepsels. Die hálen het niet bij LuchtVleugels.’
‘Maar we moeten toch iets doen,’ zei Vlies. Hij siste even toen zijn staart de eierschaal per ongeluk weg zwiepte over de rotsvloer. ‘Over acht jaar komen de Vredesklauwen de drakenjongen halen. Volgens de profetie zijn het er vijf, en wij gaan ervoor zorgen dat die voorspelling uitkomt… koste wat het kost.’

HOOFDSTUK 1 – ZES JAAR LATER

Klei vond zichzelf eigenlijk niet de juiste draak voor Heldhaftige Daden. Niet dat hij geen legende wilde worden. Hij zou juist dolgraag de grote redder van de drakenwereld zijn, moedig en indrukwekkend. Hij wilde niets liever dan al die geweldige dingen doen die van hem werden verwacht. Kijken wat er allemaal mis was in de wereld en het dan oplossen. Maar helaas was hij niet als held uit het ei gekropen. Hij had geen enkel talent voor grootse, dappere daden. Hij hield meer van slapen dan van studeren, en elke keer als ze oefenden met jagen raakte hij kuikens kwijt in het doolhof van grotten, omdat hij meer met zijn vrienden bezig was dan met het zoeken naar veertjes.

Het enige wat hij best goed kon was vechten. Maar ‘best goed’ was niet genoeg om een eind te maken aan de oorlog en zo de drakenstammen te redden. Hij moest uitblinken. Als grootste van de drakenjongen zou hij ook de grootste vechtjas moeten zijn. De oppassers vertelden hem dan ook voortdurend dat hij angstaanjagender moest worden. Maar Klei voelde zich ongeveer net zo angstaanjagend als een bloemkool.

‘Vecht dan!’ brulde zijn aanvaller, waarna ze hem door de grot smeet. Klei knalde tegen de rotswand, krabbelde weer overeind en probeerde zijn modderbruine vleugels te spreiden om zijn evenwicht te bewaren. Rode klauwen haalden fel uit naar zijn snuit, en hij dook snel weg. ‘Kom op,’ gromde de rode draak. ‘Hou je niet zo in. Je moet meedogenloos zijn. Zoek de moordenaar in jezelf en laat hem zijn gang gaan.’
‘Dat probeer ik!’ zei Klei. ‘Misschien moeten we er even over praten–’
Weer sprong ze op hem af. ‘Vijand op links! Rol naar rechts! Gebruik je vuur!’ Klei probeerde onder haar vleugel door te duiken om haar van onderaf aan te vallen, maar uiteraard rolde hij de verkeerde kant op. Haar klauw wierp hem tegen de grond, en hij kermde van pijn.

‘ANDERE RECHTS, SUKKEL!’ bulderde Valk in zijn oor. ‘Zijn alle LeemVleugels zo stom? OF BEN JE GEWOON DOOF?’
Nee, maar als je zo doorgaat straks wel, dacht Klei. De LuchtVleugel haalde haar klauwen van hem af, en hij wurmde zich snel onder haar vandaan.
‘Ik heb geen idee hoe andere LeemVleugels zijn,’ zei hij, likkend aan zijn pijnlijke klauwen. ‘En dat weet je heel goed. Maar misschien kunnen we vechten zonder al dat geschreeuw en dan kijken–’ Hij stokte toen hij het sissende geluid hoor- de dat Valk altijd maakte vlak voordat ze vuurspuwde.

Hij gooide zijn vleugels over zijn kop, trok zijn lange nek in en verstopte zich snel in het woud van rotspilaren aan de andere kant van de enorme grot. Valks vlammen blakerden de rotsen om hem heen en verschroeiden de punt van zijn staart.
‘Lafaard!’ brulde de oudere draak. Ze verpulverde een van de rotszuilen in een regen van zwarte brokstukjes. Klei bedekte zijn ogen, en het volgende moment voelde hij haar hard op zijn staart stampen.
‘AU!’ riep hij. ‘Je zei zelf dat staartstampen valsspelen is!’ Hij zette zijn klauwen in de dichtstbijzijnde rotspilaar en klauterde snel omhoog. Vanaf zijn plekje vlak onder het dak van de grot keek hij boos op de enorme rode LuchtVleugel neer.
‘Ik ben je leraar,’ snauwde Valk. ‘Dus als ik het doe, is het geen valsspelen. Kom omlaag en vecht als een LuchtVleugel.’

Maar ik BEN geen LuchtVleugel, dacht Klei opstandig. Ik ben een LeemVleugel! Ik vind het helemaal niet leuk om dingen in brand te steken of rond te vliegen om andere draken in hun nek te happen. Zijn tanden deden nog pijn van het knauwen op Valks keiharde schubben.
‘Mag ik niet met een van de anderen vechten?’ vroeg hij. ‘Daar ben ik veel beter in.’ De andere drakenjongen waren van zijn eigen formaat (min of meer) en speelden tenminste niet vals (nou ja, meestal niet). Hij vond het zelfs leuk om met ze te vechten. Hoewel het hem nooit lukte om te winnen als Valk toekeek. Ze maakte hem veel te zenuwachtig.

‘O, ja? Wie heb je het liefst als tegenstander? Dat onderkruipsel van een ZandVleugel of die aartsluie RegenVleugel?’ vroeg Valk. ‘Je zegt het maar, hoor. Want straks op het slagveld heb je je tegenstanders natuurlijk ook voor het uitkiezen.’ Ze zwiepte dreigend met haar staart, die gloeide als een smeulend vuur.
‘Glorie is niet lui,’ zei Klei, trouwe vriend die hij was. ‘Ze is gewoon niet gebouwd om te vechten. Volgens Vlies is dat ook niet nodig omdat er in het regenwoud niet zo veel te vechten valt. De RegenVleugels hebben meer dan genoeg voedsel. Hij zegt ook dat ze daarom niet meedoen aan de oorlog, omdat geen van de drie koninginnen RegenVleugels in haar leger wil. Hij zegt–’
‘HOU OP MET DAT GEKLETS EN KOM OMLAAG!’ bulderde Valk. Ze richtte zich op en spreidde haar vleugels, waardoor ze opeens drie keer zo groot leek.

Met een angstige kreet sprong Klei naar de volgende rotspilaar, maar hij ontvouwde zijn vleugels te langzaam, waardoor hij tegen de pilaar belandde, in plaats van erbovenop. Vonken vlogen in het rond toen zijn klauwen langs de ruwe rots schraapten. Hij gilde het weer uit van pijn, want Valk had haar kop tussen de rotspilaren doorgestoken en haar tanden in zijn staart gezet om hem uit zijn schuilplek te sleuren.
Haar klauw krulde zich om zijn nek, en ze siste in zijn oor: ‘Waar is het agressieve monstertje gebleven dat ik zag toen je net uit je ei was? Dat is de draak die we nodig hebben voor de profetie.’

‘Uuurrrgh,’ piepte Klei, graaiend naar de klauw om zijn nek. Hij voelde de ruwe littekens van de brandwonden aan de binnenkant van haar klauwen langs zijn schubben schuren.
Zo eindigde de gevechtstraining met Valk altijd – ze wurgde hem tot hij bewusteloos was, en vervolgens had hij nog dagenlang overal pijn en kon hij bijna niet meer lopen. Vecht terug, dacht hij. Word kwaad! Doe iets! Maar hoewel hij het grootste drakenjong was, zou hij pas over een jaar volgroeid zijn. Valk torende dan ook boven hem uit.
Hij probeerde uit alle macht boos te worden, want dat zou zeker helpen, maar het enige wat hij kon denken was: Zo meteen is het weer voorbij, en dan kan ik gaan eten. Niet echt een heel heldhaftige gedachte.

Plotseling schreeuwde Valk het uit en liet Klei los. Haar vuurstraal schoot rakelings over zijn kop, terwijl hij met een harde bonk op de rotsvloer viel.
De grote rode draak draaide zich met een ruk om. Achter haar stond Tsunami, het ZeeVleugel-jong, uitdagend te briesen. Er zat een roodgouden schub tussen haar puntige, witte tanden geklemd. Ze spuugde hem snel uit en keek woedend naar hun oppasser.
‘Hou op met Klei zo te treiteren,’ gromde Tsunami. ‘Anders bijt ik je nog een keer.’ Haar diepblauwe schubben glommen als kobaltglas in het schijnsel van de fakkels. De kieuwen in haar lange nek klopten hevig, zoals altijd als ze kwaad was.

Valk leunde op haar achterpoten en zwiepte haar staart naar voren om de bijtwond te bekijken. Ondertussen gromde ze naar Tsunami: ‘Schattig, hoor. Dat je een draak beschermt die jou probeerde te doden toen je nog in het ei zat.’
‘Maar gelukkig waren jullie grote draken hier om ons te redden,’ zei Tsunami, ‘en dat zullen we nooit vergeten, want jullie praten nergens anders over.’ Ze stampte om Valk heen en ging tussen haar en Klei in staan.
Klei kromp ineen. Hij haatte het om dat verhaal te horen. Hij begreep er niets van, want hij zou de andere drakenjongen nooit iets aandoen. Maar waarom had hij dan hun eieren aangevallen, vlak voordat ze uitkwamen? Zat er ergens diep in hem dan toch een moordend monster verstopt?

BESTEL DE DRAKENPROFETIE