BESTEL LEER JACOB BÖHME KENNEN – TIJDELIJK VAN € 12,50 VOOR € 5,00
LEES OVER HET SYMPOSION POËTISCHE GEOMETRIE OP 7 OKTOBER 2023
De bovenstaande video is een opname van de voordracht ‘De krachtlijnen die de kosmos bouwen’ die Ben Huisman verzorgde op het Böhme-symposion in het najaar van 2018. Hieronder volgt de het begin van de tekst zoals die is opgenomen in het boekje Leer Jacob Böhme kennen, dat tot en met december 2023 met een flinke korting kan worden aangeschaft. Huisman is één van de sprekers op het symposion Poëtische geometrie op 7 oktober 2023 in het centrumgebouw van het Het Gouden Rozenkruis in Bergen op Zoom, Blauwehandstraat 21.
DE VOLLEDIGE TEKST VAN DE VOORDRACHT, COMPLEET MET VELE AFBEELDINGEN (VAAK IN KLEUR), STAAT IN HET ONDERSTAANDE SYMPOSIONBOEK
DE KRACHTLIJNEN DIE DE KOSMOS BOUWEN
Voor we echt beginnen met het thema van deze lezing, namelijk de zeven krachten, wil ik u eerst een en ander vertellen over de verschillende periodes in het werk van Jacob Böhme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7). Velen van u zullen ongetwijfeld Aurora gelezen hebben. Wanneer we het totale werk van Böhme overzien, kunnen we drie periodes onderscheiden die gekenmerkt worden door ingrijpende wijzigingen in het godsbegrip. Ik wil dan ook de mensen die Böhme alleen kennen uit Aurora waarschuwen dat Böhmes godsbegrip aanzienlijke wijzigingen heeft ondergaan.
I. Aurora 1612.
De vader is de algoede God, zijn hart is de zoon en de uitvoerende kracht is de heilige geest. In principe werken de zeven krachten in alle drie de goddelijke personen.
II. Drei Principiën zu Menschwerdung 1618-1620.
Hier zijn vader en zoon verdeeld over het eerste principe de vader en het tweede principe de zoon; de eerste, tweede en derde kracht en het eerste gedeelte van de vierde kracht horen bij de vader, de rest van de vierde en de vijfde, zesde en zevende kracht worden bij het rijk van de zoon gerekend. De Vader beheerst de toornwereld en de zoon de lichtwereld. Dan is er nog een principe en dat is de vereniging van eerste en tweede principe, het zogenaamde derde principe, ons universum.
III. Theoscopia, Gnadenwahl, Mysterium Magnum 1620-1624.
In deze werken maken we voor het eerst kennis met de ongrond, dat is het stadium dat voorafgaat aan de openbaring. Voor de duidelijkheid wil ik er nadrukkelijk op wijzen dat dit geen ontwikkeling in de tijd betekent: de ongrond blijft altijd bestaan, ook het eerste en tweede principe; het derde principe is tijdelijk.
Laten we voor de duidelijkheid met de ongrond beginnen. Deze ongrond is een creatie van de eerste wil die een afgesloten ruimte schept in de peilloze diepte, ook wel de afgrond genoemd. De ongrond bestaat op verschillende niveaus: het diepste niveau is dat van de enige wil, die de vader wordt genoemd, dan komt het tweede niveau of de fase waar de vader op zoek gaat naar een vast punt, een grond. Deze grond vindt hij in het centrum van de bol en is gekenmerkt door zachtmoedigheid. In feite is dit de voorloper van de christuskracht en wordt ook wel zoon genoemd. Vanuit dit vaste punt beweegt zich een stroming in de wil van de ongrond, richting periferie; deze stroming noemt hij de geest.
Het is goed om te weten dat Böhme een wil in beweging een geest noemt. Zo is de Vader ook een geest. De periferie van de ongrond is een oog als een spiegelende bol, waarin de geest schimmen waarneemt van wat in de oerwil verborgen is en deze schimmen wekken het verlangen op tot openbaring, dit is het derde stadium. Dit verlangen tot openbaring van alle kleuren, krachten en eigenschappen noemt Böhme ‘Scienz’, we zullen dit woord niet vertalen. En dan is er nog de Sophia, waarop ik in deze lezing niet inga.
Onder krachten mogen we mijns inziens ook verstaan, alles wat wij tegenwoordig natuurwetten noemen. In het vierde stadium is er sprake van een rad en Böhme verwijst daarbij naar het visioen van Ezechiël.
-
- Zo is het wezen der Godheid op alle einden en plaatsen in de diepte van de ongrond, gelijk een rad of oog, waar het begin steeds ook het einde bevat, en is op geen plaats te vinden, want hij is zelf de plaats van alle wezens en de volheid van alle dingen, wordt door niets ge- raakt of gezien: want het is een oog in zich zelf, zoals Ezechiël in het eerste hoofdstuk een figuur gezien heeft bij het binnen leiden van zijn wilsgeest in God, alwaar zijn geestelijke gestalte in de goddelijke wijsheid is binnen gevoerd, met de goddelijke geest, alwaar hij het schouwen bereikt heeft en iets anders kan het niet zijn. 6 ThP 1,19
Deze vier stadia zijn eeuwigdurend, dus de openbaring van de zeven krachten is geen eenmalig gebeuren. Het belangrijkste kenmerk van de ongrond is de eenheid. Het is een bijzonder belangrijk gegeven in de leer van Böhme, dat verlangen tot openbaring wordt veroorzaakt door de eenheid zelf. Böhme zegt het zo: - Het Ene heeft niets in zich dat het zou kunnen willen, en verdubbeld zichzelf zodat er een tweeheid is, in de eenheid kan ze zich zelf niet ervaren, maar in de tweeheid wel. 177 Theosofische Fragen 3,6
Dit is de spil van heel Böhmes dialectische filosofie, maar het zou een misvatting zijn om te denken dat Böhme het ene niet als het hoogste goed erkent, integendeel, men zou kunnen zeggen dat de schepping of liever gezegd de openbaring als uiteindelijk resultaat heeft dat de eenheid van het niets ervaarbaar wordt als liefde. - Want Gods liefde is in haar diepste wezen niets anders dan de goddelijke deemoed uit de grond van het ene. De liefde zoekt noch verlangt niets, als alleen het ene, en ze is het ene, als het eeuwige niets, en toch door alles en in alles; maar voor het eigenwillige zelf is ze een niets. Mm 71,20
Nu terug naar het verlangen tot openbaring van de enige wil in de ongrond, dit moment beschrijft Böhme als volgt: - Het is het Mysterium Magnum geweest, dat de enige wil in het woord heeft gevat en het verlangen tot openbaring uit de eigen wil heeft vrij gemaakt. zodat zich elke kracht in een afscheiding van de eigen wil, in een vorm voegt naar zijn eigenschap. GW 4,12
Dit is de plaats waar Böhme zich duidelijk uitspreekt over een vaste relatie tussen kracht en vorm en dit wordt als volgt bevestigd: fig. 2a - Alle zeven Natuurgestalten zijn in de eeuwige natuur geestelijk en verschijnen hier in heldere kristallijne doorschijnende wezenheid. GW. 3,4 Böhme heeft zich over de vormen van de gestalten verder niet uitgelaten, met uitzondering van de vierde kracht die hij omschrijft als een rad met zeven wielen.
- Dan wordt de bevende (Schrack) de vierde kracht met het licht van de zachtmoedigheid verlicht en gaat in het scheppingsproces op en neer, boven en onder zich, als een rad met zeven raderen in elkaar gemaakt. Au.23,55
- Zo is het wezen der Godheid op alle einden en plaatsen in de diepte van de ongrond, gelijk een rad of oog, waar het begin steeds ook het einde bevat, en is op geen plaats te vinden, want hij is zelf de plaats van alle wezens en de volheid van alle dingen, wordt door niets ge- raakt of gezien: want het is een oog in zich zelf, zoals Ezechiël in het eerste hoofdstuk een figuur gezien heeft bij het binnen leiden van zijn wilsgeest in God, alwaar zijn geestelijke gestalte in de goddelijke wijsheid is binnen gevoerd, met de goddelijke geest, alwaar hij het schouwen bereikt heeft en iets anders kan het niet zijn. 6 ThP 1,19
Dit beeld is bekend als de beschrijving van de goddelijke gestalte in Aurora 13,71-78
Nu zou men verwachten dat in de secundaire literatuur over het werk van Böhme iets te vinden zou zijn over de vormen van de zeven krachten maar het is mij niet gelukt daar iets over te vinden.
Een van de gebeurtenissen die mij hebben aangezet tot dit onderzoek was de vondst van de kuboctaëder bij een poging om te onderzoeken hoeveel identieke bollen er om een enkele bol passen; hierbij gebruikte ik pingpongballetjes die eenvoudig aan elkaar te lijmen zijn (zie fig. 2). Ik moest bij het zien van die vorm meteen aan de beschrijving van Böhme denken in Aurora 13. Het viel mij meteen op dat er vier wielen waren met zes spaken (elke bol vormde een spaak). Dit is het beste te zien in de positie zoals afgebeeld in figuur 2a. In de positie zoals afgebeeld in fig. 2b ziet men naast twee wielen met zes spaken (bollen) drie wielen met vier spaken, dat maakt zeven wielen.
Om een antwoord te vinden op de vraag welke vormen bij de zeven krachten horen heb ik een inventarisatie gemaakt van de eigenschappen die alle krachten gemeenschappelijk hebben. En een inventarisatie van de eigenschappen die elke kracht afzonderlijk heeft. De eigenschappen die alle krachten gemeenschappelijk hebben stellen ons in staat om al de lichamen die aan deze eigenschappen voldoen te inventariseren.
BESTEL LEER JACOB BÖHME KENNEN – TIJDELIJK VAN € 12,50 VOOR € 5,00
LEES OVER HET SYMPOSION POËTISCHE GEOMETRIE OP 7 OKTOBER 2023
LEES OVER BOEKEN MET AANDACHT VOOR HEILIGE GEOMETRIE EN DE GULDEN SNEDE